Hof van Justitie EU 24-10-1996 ECLI:EU:C:1996:408
Hof van Justitie EU 24-10-1996 ECLI:EU:C:1996:408
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 24 oktober 1996
Conclusie van advocaat-generaal
D. Ruiz-Jarabo Colomer
van 24 oktober 1996(*)
De in de onderhavige zaak gestelde prejudiciële vragen zijn gerezen in een geding tussen de vennootschap Paul Daut GmbH & Co. KG (hierna: „Daut”) en de Oberkreisdirektor des Kreises Gütersloh, de Duitse bevoegde autoriteit inzake veterinaire controle, in verband met de invoer van bevroren separatorvlees uit België.
Daut heeft in Rheda-Wiedenbrück een vleesverwerkende fabriek waarvoor de door het gemeenschapsrecht vereiste vergunning is afgegeven. Op 3 augustus 1993 heeft de Oberkreisdirektor bij een inspectie van deze inrichting ongeveer 2 ton bevroren separatorvlees in beslag genomen, dat uit België was ingevoerd en na een warmtebehandeling in de handel zou worden gebracht. Dit vlees was afkomstig van de Belgische onderneming Distriporc, die over een erkende inrichting beschikt voor de productie van separatorvlees.
De Oberkreisdirektor heeft het betrokken vlees in beslag genomen ingevolge artikel 17 van het Duitse vleeshygiënebesluit(*), dat de invoer en het binnenbrengen in Duitsland van onder meer separatorvlees zonder meer verbiedt. Bovendien hebben de Duitse autoriteiten wegens deze inbreuken een strafzaak ingeleid tegen Paul Daut, wettelijk vertegenwoordiger van Daut, waarop het Amtsgericht Rheda-Wiedenbrück hem heeft veroordeeld tot een boete van 13 500 DM. De vennootschap Daut van haar kant heeft beroep ingesteld bij de administratieve rechter en voorlopige maatregelen gevorderd, teneinde de regelmatigheid te doen vaststellen van de invoer van bevroren separatorvlees dat bestemd is om een warmtebehandeling te ondergaan en verder te worden verwerkt. Bij beschikking van het Amtsgericht Rheda-Wiedenbrück van 26 oktober 1994 is de strafzaak geschorst in afwachting van de uitspraak van de administratieve rechter. Nadat het verzoek om voorlopige maatregelen aanvankelijk door het Verwaltungs gericht Minden bij beschikking van 8 november 1994 was afgewezen, heeft Daut de zaak voor het Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen gebracht, dat het Hof van Justitie de volgende prejudiciële vraag heeft gesteld:
„Is het verenigbaar met de artikelen 30 en 36 EG-Verdrag, juncto richtlijn 64/433/EEG van de Raad betreffende de gezondheidsvoorschriften voor de produktie en het in de handel brengen van vers vlees (versvleesrichtlijn), zoals gecodificeerd in de bijlage bij richtlijn 91/497/EEG van de Raad van 29 juli 1991, in de versie van richtlijn 92/5/EEG van de Raad van 10 februari 1992, en juncto richtlijn 77/99/EEG inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vleesprodukten (vleesproductenrichtlijn), in de versie van de bijlage bij richtlijn 92/5/EEG, indien verweerder — op grond van §17, lid 1, nummer 2, van de Verordnung über die hygienischen Anforderungen und amtlichen Untersuchungen beim Verkehr mit Fleisch (FlHV) van 30 oktober 1986, BGBl, I, blz. 1678, laatstelijk gewijzigd bij EWR-Ausführungsgcsetz van 27 april 1993, BGBl, l, blz. 512, 552— bezwaar maakt tegen de overbrenging van bevroren separatorvlees ten aanzien van een overeenkomstig de EG-bepalingen erkende Duitse inrichting welke in staat is een warmtebehandeling in de zin van de vleesproduktenrichtlijn uit te voeren en overeenkomstig de aanwijzing van de officiële Belgische dierenarts bevroren separatorvlees heeft betrokken van een overeenkomstig de EG-bcpalingen erkende Belgische inrichting teneinde het een warmtebehandeling in de zin van de vleesproductenrichtlijn te doen ondergaan en het verder te verwerken? Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is dan een coördinatie met de bevoegde Duitse veterinaire autoriteit vereist en tussen wie?”
Alvorens het door de verwijzende rechter aan de orde gestelde probleem te onderzoeken en de prejudiciële vragen te beantwoorden, zal ik de inzake het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees toepasselijke gemeenschapsregeling in herinnering brengen.
Normatieve context
De gemeenschapsinstellingen hebben de sanitaire minimumvoorwaarden vastgesteld voor de productie en het in de handel brengen van vers vlees in de gehele Gemeenschap, ter bescherming van de volksgezondheid. De harmonisatie van de regels inzake de productie en de verkoop van vlees was noodzakelijk ter verzekering van het vrij verkeer van vleesproducten in het kader van de interne markt, zeker na de afschaffing van de veterinaire keuringen aan de grenzen van de Lid-Staten. Deze gemeenschapsregeling behelst uniforme gezondheidsvoorschriften in het intracommunautaire handelsverkeer in vlees en vleesproducten, en is in de plaats gekomen van de nationale regelingen die voordien in de Lid-Statcn golden, teneinde de uit de toepassing van uiteenlopende nationale gezondheidsvoorschriften voortvloeiende technische belemmeringen van de handel in deze producten te beperken of weg te nemen.
De belangrijkste gemeenschapsregelingen inzake de handel in vleesproducten zijn de volgende: richtlijn 91/497/EEG, tot wijziging en codificatie van richtlijn. 64/433/EEG(*), die geldt voor vers vlees voor menselijke consumptie, afkomstig van als landbouwhuisdier gehouden runderen, varkens, schapen, geiten en eenhoevigen; richtlijn 71/118/EEG(*), betreffende het handelsverkeer in vlees van pluimvee; richtlijn 91/495/EEG(*), inzake konijnevlees en vlees van gekweekt wild; richtlijn 77/99/EEG, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij richtlijn 92/5/EEG(*), betreffende de gezondheidsvoorschriften inzake de produktie, opslag en vervoer van vleesprodukten, en richtlijn 94/65/EG(*), inzake gehakt vlees en vleesbereidingen.
Een van de soorten vers vlees is het zogeheten separatorvlees. Het betreft kleine stukjes vlees die nog aan de beenderen vastzitten nadat het geslachte dier in stukken is gesneden en het vlees is verwijderd, en die, nadat zij via een mechanisch procédé van de beenderen zijn losgemaakt, voor menselijke consumptie worden gebruikt. Het separatorvlees is vanwege de grote oppervlakte die aan de lucht is blootgesteld, zeer bederfelijk en dus zeer gevoelig voor besmetting. Deze omstandigheid brengt mee, dat inzake de consumptie van dit vers vlees strenge gezondheidsvoorschriften moeten worden nageleefd om schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de consument te voorkomen.
In verband met separatorvlees afkomstig van runderen, varkens, schapen, geiten, en eenhoevigen, bepaalt artikel 6, lid 1, van richtlijn 64/433, dat de Lid-Staten erop toezien dat
separatorvlees een warmtebehandeling overeenkomstig richtlijn 77/99/EEG ondergaat;
(...)
de in de vorige punten bedoelde behandelingen worden uitgevoerd in de inrichting van oorsprong of in een andere door de officiële dierenarts aangewezen inrichting”.
In verband met separatorvlees afkomstig van pluimvee, konijnen of gekweekt wild, is in artikel 5, lid 3, van richtlijn 71/118 en in artikel 6, lid 4, van richtlijn 91/495, toegevoegd bij artikel 17 van richtlijn 94/65, in identieke termen het volgende bepaald:
„De Lid-Staten zien erop toe dat separatorvlees alleen tot het handelsverkeer wordt toegelaten als het voordien in de inrichting van oorsprong of een door de bevoegde autoriteit aangewezen inrichting onderworpen is aan een warmtebehandeling overeenkomstig richtlijn 77/99/EEG.”
De noodzaak van een warmtebehandeling, die vanwege de extreme vatbaarheid voor bederf van separatorvlees onontbeerlijk is, dringt zich op in het kader van de verhandeling van elk soort vers vlees. Zo geldt in verband met pluimvee, konijnen en gekweekt wild, dat het intracommunautaire handelsverkeer in separatorvlees onderworpen is aan de voorwaarde van een voorafgaande warmtebehandeling. Wat vlees van runderen, varkens, schapen, geiten of eenhoevigen betreft, verbiedt richtlijn 64/443 niet uitdrukkelijk het intracommunautaire handelsverkeer in separatorvlees dat nog geen warmtebehandeling heeft ondergaan.
Richtlijn 77/99/EEG, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij richtlijn 92/5, voorziet in artikel 4 in de mogelijkheid van een dergelijke behandeling:
„De Lid-Staten zien erop toe dat afgezien van de algemene eisen van artikel 3:
vlecsprodukten
bereid zijn door middel van verhitten, doorzoutcn, marineren of drogen (..,)”
Zoals men kan vaststellen, bestaat er nog geen algemene communautaire regeling inzake de harmonisatie van de gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van separatorvlees, hoewel de vaststelling van een dergelijke regeling uitdrukkelijk is voorzien in artikel 21 van richtlijn 94/65:
„De Raad stelt vóór 1 januari 1996 op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de hygiënevoorschriften vast voor:
(...)
de produktie en het gebruik van separatorvlees.”
Deze materiële gemeenschapsregeling inzake de handel in vers vlees is, wat de procedureregels betreft, aangevuld met richtlijn 89/608/EEG(*), die voorziet in wederzijdse bijstand tussen de bevoegde veterinaire autoriteiten van de Lid-Staten ter verzekering van een juiste toepassing van de veterinaire wetgeving.
De eerste prejudiciële vraag
Met zijn eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of het volledige invoerverbod voor bevroren separatorvlees, dat voortvloeit uit de Duitse wettelijke regeling, al dan niet verenigbaar is met de bepalingen van richtlijn 64/443, en zo ja, met de artikelen 30 en 36 EG-Verdrag.
De uitlegging van richtlijn 64/433
In verband met als huisdieren gehouden runderen, varkens, schapen, geiten en eenhoevigen, is in artikel 6, lid 1, sub c en g, bepaald, dat separatorvlees een warmtebehandeling overeenkomstig richtlijn 77/99 ondergaat, in de inrichting van oorsprong of in een andere door de officiële dierenarts aangewezen inrichting. Volgens deze bepalingen vereist de consumptie van dit soort vlees steeds een voorafgaande warmtebehandeling, ter verzekering van de gezondheid van de consument. Deze behandeling kan worden uitgevoerd in de inrichting waar het separatorvlees is geproduceerd, of in „een andere door de officiële dierenarts aangewezen inrichting”. In laatstbedoeld geval kan het separatorvlees wel worden verhandeld, doch niet worden geconsumeerd vóór de warmtebehandeling.
Met het oog op de beantwoording van de vraag van de Duitse rechter, moet worden uitgemaakt of de officiële dierenarts, wanneer hij voor de warmtebehandeling een andere inrichting aanwijst dan de inrichting van oorsprong van het separatorvlees, zich dient te beperken tot de inrichtingen in het land van oorsprong, dan wel of de „andere inrichting” zich in eender welke Lid-Staat kan bevinden.
De Duitse regering verdedigt een strikte uitlegging van richtlijn 64/433, en stelt zich op het standpunt dat de door de officiële dierenarts aangewezen inrichting zich steeds in de Lid-Staat van oorsprong van het separatorvlees dient te bevinden. Volgens haar zou voor het transport van het vlees van de ene naar de andere Lid-Staat, ingevolge richtlijn 77/99 een keuring door een officiële dierenarts van de Lid-Staat van oorsprong nodig zijn teneinde de geschiktheid van het product voor de consumptie vast te stellen. Separatorvlees voldoet eerst aan de relevante gezondheidsvoorschriften nadat het aan een warmtebehandeling is onderworpen, die redelijkerwijs steeds in de Lid-Staat van oorsprong plaats dient te vinden. Dat het vlees bevroren is, houdt op zich niet in dat het voldoet aan de gezondheidsvoorschriften die gelden voor de intracommunautaire handel. Volgens de Duitse regering vindt deze uitlegging steun in artikel 17 van richtlijn 94/65, bepalende dat separatorvlees afkomstig van pluimvee, konijnen en gekweekt wild niet in de handel mag worden gebracht zodat het niet aan een warmtebehandeling is onderworpen.
Ik kan mij bij deze restrictieve interpretatie van richtlijn 64/433 niet aansluiten. Zoals de Commissie namelijk in haar opmerkingen heeft uiteengezet, impliceert artikel 6, lid 1, sub g, van richtlijn 64/433 een nabijheid in de tijd en in de ruimte tussen de productie van het separatorvlees en de behandeling waaraan het moet worden onderworpen. Blijkens deze bepaling verdient het dus de voorkeur dat de twee bewerkingen in dezelfde inrichting plaatsvinden, zo niet, kan de officiële dierenarts een andere inrichting aanwijzen waar het separatorvlees aan de warmtebehandeling kan worden onderworpen. In dit tweede geval, is het vereiste van de geografische nabijheid bedoeld om de eventuele schadelijke gevolgen voor de gezondheid te neutraliseren van het transport van dit soort vlees, dat bijzonder vatbaar is voor bederf.
Wanneer gebruik wordt gemaakt van deze tweede mogelijkheid, is de officiële dierenarts niet verplicht voor de warmtebehandeling een inrichting in de Lid-Staat van oorsprong van het vlees aan te wijzen. In artikel 6, lid 1, sub g, van richtlijn 64/433 is sprake van een „andere inrichting”, die zich dus zowel in de Lid-Staat van oorsprong als in de Lid-Staat waarvoor het vlees bestemd is, kan bevinden. Over de keuze van de meest geschikte inrichting om het separatorvlees aan de warmtebehandeling te onderwerpen, wordt beslist door de officiële dierenarts, die zich laat leiden door het oogmerk elk gezondheidsrisico veroorzaakt door het transport te vermijden. Uitgaand van dit criterium, is het dus mogelijk dat een inrichting in cen andere Lid-Staat, normalerwijze gelegen in het grensgebied, beter geschikt is om de warmtebehandeling van het vlees in optimale sanitaire omstandigheden te laten plaatsvinden dan andere inrichtingen in de Lid-Staat van oorsprong van het vlees, die eventueel op een aanzienlijk grotere afstand gelegen zijn.
Volgens deze uitlegging van richtlijn 64/433 kan separatorvlees worden verhandeld en vervoerd tussen Lid-Staten vóór de thermische behandeling; deze interpretatie is bovendien het best verenigbaar met het beginsel van het vrij verkeer van goederen, dat volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie een fundamenteel beginsel van de gemeenschappelijke markt is.(*)
Ook de bescherming van de volksgezondheid is naar behoren verzekerd, nu de officiële dierenarts van de Lid-Staat van oorsprong van het separatorvlees de keuze heeft de warmtebehandeling al dan niet in een inrichting in een andere Lid-Staat te laten uitvoeren, naar gelang van de omstandigheden van het geval. Via de samenwerking tussen veterinaire autoriteiten van de Lid-Staten, zoals voorzien in richtlijn 89/608, kunnen bovendien de passende consequenties worden verbonden aan de sanitaire kenmerken van separatorvlees, dat ingevolge een beslissing van de officiële dierenarts van de Lid-Staat van oorsprong voor een warmtebehandeling naar een andere Lid-Staat wordt overgebracht.
Aan de door mij voorgestelde uitlegging van richtlijn 64/433 doet niet af artikel 17 van richtlijn 94/65, dat separatorvlees van pluimvee, konijnen en gekweekt wild slechts tot het handelsverkeer toelaat nadat het een warmtebehandeling heeft ondergaan. In dat geval dient de warmtebehandeling steeds plaats te vinden in inrichtingen in het land van oorsprong, omdat de intracommunautaire handel in deze producten uitgesloten is zolang het product deze behandeling niet heeft ondergaan. Volgens de Commissie is dit verbod te verklaren door de bijzondere gevoeligheid van deze vleessoorten, die te maken heeft met het feit dat de voeding van pluimvee, konijnen en gekweekt wild moeilijk te controleren is. Separatorvlees afkomstig van als huisdier gehouden runderen, varkens, schapen, geiten en eenhoevigen, is minder bederfelijk dan dat van pluimvee, konijnen en gekweekt wild, zodat de intracommunautaire handel vóór de warmtebehandeling die aan de consumptie vooraf dient te gaan, niet verboden is.
Gelet op wat vooraf gaat, plaats ik mij op het standpunt, dat een Lid-Staat niet met een beroep op richtlijn 64/433 de invoer kan verbieden van separatorvlees uit een andere Lid-Staat, dat op zijn grondgebied wordt binnengebracht om daar, voorafgaand aan de verkoop, een warmtebehandeling te ondergaan. Bijgevolg is de Duitse regeling die in een dergelijk verbod voorziet, onverenigbaar met richtlijn 64/433, zoals gewijzigd en gecodificeerd bij richtlijn 91/497, waarvan de nationale rechterlijke instanties de toepassing dienen te verzekeren overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie inzake de mogelijkheid voor particulieren om zich op richtlijnen te beroepen.(*)
Subsidiair antwoord: verenigbaarheid van richtlijn 64/433 met de artikelen 30 en 36 van het Verdrag
In het kader van de door mij voorgestelde uitlegging van artikel 6, lid 1, sub g, van richtlijn 64/433 rijst niet de vraag van de eventuele onverenigbaarheid met de artikelen 30 en 36 van het Verdrag van het verbod door de Duitse autoriteiten van de invoer van separatorvlees.
Deze vraag is alleen aan de orde, wanneer het Hof ervan uitgaat, dat de warmtebehandeling steeds plaats dient te vinden in een inrichting in het land van oorsprong van het vlees, en dat richtlijn 64/433 dus de intracommunautaire handel in separatorvlees verbiedt zolang het geen warmtebehandeling heeft ondergaan. In dat geval, dat ik in het kort zal bespreken, is de Duitse regeling een correcte tenuitvoerlegging van richtlijn 64/433, en moet de verenigbaarheid van die gemeenschapsregeling met de artikelen 30 en 36 van het Verdrag worden onderzocht.
Artikel 30 van het Verdrag verbiedt kwantitatieve invoerbeperkingen en maatregelen van gelijke werking. Dit verbod geldt voor de door de Lid-Staten opgeworpen belemmeringen van het intracommunautaire verkeer van goederen, en eveneens voor belemmeringen die terug te voeren zijn op gemeenschapsregels.(*) Volgens vaste rechtspraak van het Hof, „geldt het verbod van kwantitatieve beperkingen en maatregelen van gelijke werking niet enkel voor nationale maatregelen, maar evenzeer voor maatregelen die van de gemeenschapsinstellingen uitgaan ”.(*)
Het invoerverbod voor niet aan een warmtebehandeling onderworpen separatorvlees, is een bij artikel 30 van het Verdrag verboden kwantitatieve beperking. Meer nog, het gaat om een zeer ernstige beperking van de intracommunautaire handel, aangezien het deze zonder meer onmogelijk maakt.
Dit invoerverbod vormt een formele discriminatie, aangezien het alleen gevolgen teweegbrengt voor separatorvlees van oorsprong uit andere Lid-Staten. Deze beperking kan derhalve alleen haar rechtvaardiging vinden in een van de in artikel 36 van het Verdrag genoemde redenen, en niet in de dwingende vereisten die het Hof in zijn rechtspraak sedert het arrest Cassis de Dijon(*) heeft ontwikkeld.
In de onderhavige zaak wordt verwezen naar de bescherming van de gezondheid en het leven van personen, als bedoeld in artikel 36, ter rechtvaardiging van het invoerverbod voor separatorvlees dat geen warmtebehandeling heeft ondergaan. Het transport van dit soort vlees houdt, zo lang het niet onderworpen is geweest aan warmtebehandeling, ongetwijfeld gezondheidsrisico's in vanwege het bederfelijke karakter ervan, en de bescherming van de volksgezondheid vormt een algemeen belang dat niet terzijde mag worden geschoven omwille van het vrij verkeer van dit soort vlees tussen de Lid-Staten van de Gemeenschap.
Conform de rechtspraak van het Hof(*) dient evenwel te worden nagegaan, of het invoerverbod het enige middel is ter voorkoming van gezondheidsrisico's dan wel of ter bereiking van dit doel andere middelen kunnen worden aangewend die de intracommunautaire handel in separatorvlees minder belemmeren.
Mijns inziens is het invoerverbod een onevenredige maatregel ter voorkoming van eventuele gezondheidsrisico's voortvloeiend uit de intracommunautaire handel in separatorvlees. Zoals de Commissie en de verwijzende rechter hebben opgemerkt, volstaat het ter bescherming van de volksgezondheid, dat het vlees wordt bevroren en in bevroren toestand wordt vervoerd. Deze maatregel, in samenhang met gezamenlijke controle door de dierenarts van het land van oorsprong en die van het land van bestemming, garandeert de gezondheid van het separatorvlees, zonder dat de intracommunautaire handel vóór de warmtebehandeling wordt belemmerd.
Mijns inziens is het in artikel 6, lid 1, sub c en g, van richtlijn 64/433 neergelegde invoerverbod van dit soort vlees een bij artikel 30 van het Verdrag verboden kwantitatieve invoerbeperking. Aan deze conclusie doet niet af, dat richtlijn 64/433 is vastgesteld op basis van de verdragsregels inzake het landbouwbeleid. Zoals het Hof heeft uiteengezet(*), dient de gemeenschapsinstellingen bij de uitoefening van de hun toegemeten ruime bevoegdheden om een communautair landbouwbeleid te kunnen voeren, steeds de eenheid van de markt voor ogen te staan, zodat elke maatregel die de afschaffing van kwantitatieve beperkingen en maatregelen van gelijke werking tussen de Lid-Staten tegenwerkt, is uitgesloten. Het uit richtlijn 64/433 voortvloeiende invoerverbod voor separatorvlees vormt een onevenredige kwantitatieve beperking, die niet kan worden gezien als een overgangsfase op de weg naar de verwezenlijking van het vrij verkeer van dit product tussen de Lid-Staten.
De tweede prejudiciële vraag
Aangezien mijns inziens richtlijn 64/433 zich er niet tegen verzet dat in België geproduceerd separatorvlees in Duitsland wordt ingevoerd om er een warmtebehandeling te ondergaan en in de handel te worden gebracht, dient ook de tweede prejudiciële vraag van de Duitse verwijzende rechter te worden beantwoord. Deze vraag betreft de mogelijkheid van een optreden in onderling overleg tussen de Belgische dierenarts en de bevoegde Duitse veterinaire autoriteiten.
De richtlijnen inzake productie en in de handel brengen van vers vlees en vleesproducten voorzien niet in enige systematische samenwerking tussen de veterinaire autoriteiten van de Lid-Staat van oorsprong en de Lid-Staat van bestemming van de betrokken producten, die zou kunnen gelden voor de importen van niet aan een warmtebehandeling onderworpen separatorvlees.
Wel voorziet richtlijn 89/608 in een procedure voor wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de autoriteiten van de Lid-Staten en de diensten van de Commissie ter verzekering van een juiste toepassing van de veterinaire en zoötechnische wetgeving in het kader van de interne markt. Deze procedure is zonder twijfel van toepassing op de import van separatorvlees, en de veterinaire autoriteiten van de betrokken Lid-Staten kunnen deze procedure toepassen om aldus de bescherming van de volksgezondheid te verzekeren,
Ingevolge artikel 2, lid 2, van die richtlijn deelt elke Lid-Staat aan de andere Lid-Staten en aan de Commissie mee welke de bevoegde centrale autoriteit is via welke de bijstand en de samenwerking inzake veterinaire en zoötcchnische controle dient te geschieden. De dierenartsen die belast zijn met het toezicht in de inrichtingen waar de productie van separatorvlees plaats vindt en waar de warmtebehandeling wordt verricht, dienen zich derhalve met hun verzoeken om samenwerking te wenden tot hun centrale autoriteit, die via de in richtlijn 89/608 voorziene procedures van bijstand op verzoek of verzoek op eigen initiatief, de samenwerking kunnen organiseren.
Artikel 6 van de richtlijn bepaalt:
„Op verzoek van de verzoekende autoriteit oefent de aangezochte autoriteit, binnen haar dienstgebied waar verdenking van onregelmatigheden bestaat, toezicht uit, of doet dit uitoefenen dan wel versterken, in het bijzonder op:
de inrichtingen,
de plaatsen waar goederen worden opgeslagen,
de gesignaleerde goederenbewegingen,
de vervoermiddelen,”
Zowel de veterinaire autoriteiten van de staat van oorsprong van het separatorvlees als die van de staat van bestemming kunnen met een beroep op deze bepaling de procedure van bijstand op verzoek dan wel op eigen initiatief inleiden ter voorkoming van gezondheidsrisico's die zouden kunnen voortvloeien uit de invoer van separatorvlees dat geen warmtebehandeling heeft ondergaan.
Conclusie
Gelet op een en ander, geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag te beantwoorden als volgt:
Een Lid-Staat kan niet met een beroep op artikel 6, lid 1, sub c en g, van richtlijn 64/433/EEG, zoals gewijzigd en gecodificeerd bij richtlijn 91/497/EEG een erkende inrichting verbod opleggen in een erkende inrichting van een andere Lid-Staat geproduceerd en bevroren separatorvlees in te voeren teneinde het een warmtebehandeling te doen ondergaan en dan verder te verwerken, wanneer de officiële dierenarts van de Lid-Staat van oorsprong met het oog op die behandeling de inrichting in de Lid-Staat van bestemming heeft aangewezen.
De veterinaire autoriteiten van de Lid-Staat van oorsprong van het separatorvlees en die van de Lid-Staat van bestemming kunnen overeenkomstig de procedure van richtlijn 89/608/EEG elkaar bijstand verlenen, op verzoek dan wel op eigen initiatief, ter voorkoming van eventuele gezondheidsrisico's voortvloeiend uit de invoer van nog niet aan een warmtebehandeling onderworpen separatorvlees.”