Home

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 27 juni 1996.

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 27 juni 1996.

1 Bij arrest van 31 mei 1995, ingekomen bij het Hof op 7 juli daaraanvolgend, heeft de Cour d' appel de Metz krachtens artikel 177 EG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over artikel 30 van dit Verdrag.

2 Die vraag is gerezen in een strafzaak tegen R. Schmit (verdachte in het hoofdgeding; hierna: "verdachte"), bedrijfsleider van een te Yutz (Frankrijk) gevestigde vennootschap die gespecialiseerd is in de in- en uitvoer van personenvoertuigen en in de verkoop van tweedehands auto' s. Verdachte staat terecht ter zake van overtreding van de Franse regeling inzake de aanduiding van het modeljaar van motorvoertuigen, die is ingevoerd bij decreet nr. 78-993 van 4 oktober 1978, om de wet van 1 augustus 1905 betreffende bedrog en vervalsing op het gebied van produkten en diensten te kunnen toepassen op motorvoertuigen (JORF van 6 oktober 1978, blz. 3491; hierna: "decreet"), en bij het uitvoeringsbesluit van 2 mei 1979 (JORF van 16 mei 1979, blz. 1144; hierna: "besluit").

3 Elke fabrikant of importeur van motorvoertuigen moet, alvorens een nieuw model in de handel te brengen, aan de Franse minister van Verkeer een gedetailleerde beschrijving doen toekomen van het model dat hij voornemens is in een bepaald jaar op de Franse markt te brengen (artikel 1 van het besluit), alsmede deze minister meedelen, vanaf welk serienummer de voertuigen volgens het model van het nieuwe jaar zullen worden vervaardigd (artikel 2 van het besluit).

4 Elk motorvoertuig dat overeenstemt met het model waarvan de fabrikant de kenmerken voor een bepaald jaar heeft vastgesteld, wordt aangeduid met het desbetreffende jaartal, "modeljaar" genoemd (artikel 2 van het decreet), voor zover het aan de gebruiker is verkocht na 30 juni van het voorgaande kalenderjaar (artikel 5 van het besluit).

5 Tussen 1 juli en 31 december van het jaar "n" verkochte voertuigen worden dus bij anticipatie met het jaartal "n + 1" aangeduid. In zoverre wijkt de Franse regeling af van die welke geldt in de meeste andere Lid-Staten, die in het algemeen uitgaan van het kalenderjaar van verkoop of de datum van eerste registratie.

6 Het jaartal moet worden vermeld op de verkoopbenaming, de bestel- en leveringsbonnen, de rekeningen, de verkoopbewijzen en alle overige handelsdocumenten betreffende een in Frankrijk te koop aangeboden voertuig (artikel 5 van het decreet). Het gebruik, in welke vorm ook, van enige aanduiding, teken, fantasiebenaming, wijze van presentatie of etikettering, en uitstallings-, verkoop- of reclamemethode, waardoor bij de koper verwarring kan ontstaan over het modeljaar van het voertuig, is verboden (artikel 7 van het decreet).

7 Verdachte wordt ervan beschuldigd, willens en wetens te hebben nagelaten op bepaalde rekeningen het modeljaar aan te geven, en met betrekking tot bepaalde voertuigen een onjuist modeljaar te hebben vermeld. Zo zou hij onder de vermelding "modeljaar 1992" een op 13 augustus 1991 in Luxemburg in het verkeer gebrachte Renault 25 GTD Beverly hebben verkocht, terwijl dit voertuig volgens de door de fabrikant verstrekte bewijsstukken van het modeljaar 1991 was. Ambtenaren van de fraudebestrijding stelden eveneens vast, dat in de showroom van verdachtes zaak onder de vermelding "modeljaar 1992" een Volkswagen "Corrado" stond tentoongesteld, die op 5 juli 1991 voor het eerst van een kenteken was voorzien in het buitenland. Blijkens het verwijzingsarrest staat in het door de regionale directie fraudebestrijding opgemaakte proces-verbaal te lezen, dat verdachte stellig wist, dat dat voertuig van het modeljaar 1991 was. In dat proces-verbaal wordt bovendien beklemtoond, dat het onmogelijk is dat verdachte, die beroepsmatig motorvoertuigen verkoopt, niet wist dat in Frankrijk elk jaar op 1 juli van het ene naar het andere modeljaar wordt overgegaan en in het buitenland op 1 januari.

8 Zonder de juistheid van de hem ten laste gelegde feiten te betwisten, heeft verdachte aangevoerd dat, voor zover de Franse administratie het decreet en het besluit, beide reeds aangehaald, aldus uitlegde, dat enkel voertuigen die door erkende distributeurs in Frankrijk in de handel worden gebracht, geanticipeerd als een model van het volgende kalenderjaar mogen worden aangeboden, de nationale regeling in strijd was met de artikelen 30 en 36 EG-Verdrag. Zij zou namelijk ongunstig zijn voor parallelimporten en daardoor bijdragen tot een compartimentering van de markten.

9 Gelet op deze gegevens, feitelijk en rechtens, heeft de Cour d' appel de Metz de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd:

"Staat artikel 30 EG-Verdrag in de weg aan een nationale regeling inzake de aanduiding van het modeljaar van motorvoertuigen, die ertoe leidt dat de administratie en de marktdeelnemers van een Lid-Staat zich op het standpunt stellen, dat van twee voertuigen van hetzelfde model van een bepaald merk, die op hetzelfde tijdstip na 1 juli op de markt worden gebracht, het ene als een model van het volgende kalenderjaar mag worden aangeboden, terwijl het andere, dat is gefabriceerd in een andere Lid-Staat en parallel is ingevoerd, niet op die wijze mag worden aangeboden?"

10 Vooraf zij allereerst beklemtoond, dat de plaats waar de betrokken voertuigen zijn vervaardigd, niet relevant is. Uit het oogpunt van artikel 30 is een op het nationale grondgebied vervaardigd voertuig, dat is uitgevoerd en vervolgens langs parallelle weg weer is ingevoerd, evenzeer een ingevoerd produkt als een voertuig dat in een andere Lid-Staat is vervaardigd en vervolgens rechtstreeks op het nationale grondgebied is ingevoerd.

11 Voorts zij gepreciseerd, dat enkel op of na 1 juli verkochte voertuigen als model van het volgende kalenderjaar mogen worden aangeboden.

12 Ten slotte verdient vermelding, dat ter zake van de aanduiding van het modeljaar van motorvoertuigen geen harmonisatiemaatregelen zijn getroffen, zodat de gestelde vraag uitsluitend in het licht van de artikelen 30 en volgende van het Verdrag moet worden onderzocht.

13 De Franse regering betoogt, dat de in geding zijnde regeling zonder onderscheid van toepassing is op in Frankrijk en in andere Lid-Staten vervaardigde voertuigen. Zij baseert zich inzonderheid op een vonnis van het Tribunal de grande instance de Paris van 15 maart 1995, volgens hetwelk de betrokken regeling "in geen geval aldus kan worden uitgelegd, dat zij ertoe strekt de mogelijkheid van een voortijdige aanbieding als een model van het volgende kalenderjaar voor te behouden voor in Frankrijk vervaardigde en aldaar door Franse dealers verkochte voertuigen, en deze mogelijkheid voor in het buitenland verkochte voertuigen die dezelfde kenmerken bezitten, uit te sluiten. (...) voor elk voertuig dat de kenmerken bezit van de voertuigen welke volgens de Franse regeling vanaf 1 juli van een bepaald kalenderjaar als model van het daarop volgende kalenderjaar mogen worden aangeboden, moeten, wanneer het voertuig op het Franse grondgebied wordt doorverkocht, dezelfde voorwaarden gelden wat de aanduiding van het modeljaar betreft, ongeacht de plaats waar het is gekocht."

14 Waar de strekking van nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen moet worden beoordeeld met inachtneming van de uitlegging die de nationale rechterlijke instanties daaraan geven (arresten van 16 december 1992, gevoegde zaken C-132/91, C-138/91 en C-139/91, Katsikas e.a., Jurispr. 1992, blz. I-6577, r.o. 39, en 8 juni 1994, zaak C-382/92, Commissie/Verenigd Koninkrijk, Jurispr. 1994, blz. I-2435, r.o. 36), zou de in geding zijnde regeling de handel tussen Lid-Staten niet al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel beperken.

15 Dit betoog kan niet worden aanvaard.

16 De verwijzing naar één enkele uitspraak rechtvaardigt niet de conclusie, dat een dergelijke uitlegging als vaststaand kan worden aangenomen. Zelfs indien, zoals het Tribunal de grande instance de Paris opmerkt, de in geding zijnde regeling "in geen geval aldus kan worden uitgelegd, dat zij ertoe strekt de mogelijkheid van een voortijdige aanbieding als een model van het volgende kalenderjaar voor te behouden voor in Frankrijk vervaardigde en aldaar door Franse dealers verkochte voertuigen, en deze mogelijkheid voor in het buitenland verkochte voertuigen die dezelfde kenmerken bezitten, uit te sluiten", moet bovendien worden vastgesteld, dat die regeling tot gevolg heeft, dat parallel ingevoerde voertuigen feitelijk niet kunnen voldoen aan de vereisten waaraan ingevolge de regeling moet zijn voldaan, om geanticipeerd als een model van het volgende kalenderjaar te worden aangeboden.

17 Deze regeling raakt immers de verhandeling van in Frankrijk vervaardigde en voor de nationale markt bestemde motorvoertuigen of motorvoertuigen die door erkende distributeurs zijn ingevoerd, niet op dezelfde wijze als de verhandeling van parallel ingevoerde of heringevoerde voertuigen.

18 Zoals in de rechtsoverwegingen 3 tot en met 5 van dit arrest is opgemerkt, kunnen enkel voertuigen die voldoen aan de door de fabrikant of de importeur aan de administratie opgegeven kenmerken en een op dezelfde wijze opgegeven serienummer dragen, geanticipeerd als een model van het volgende kalenderjaar worden aangeboden. Deze mogelijkheid is afhankelijk van opgaven die enkel door de fabrikant of door een officiële importeur kunnen worden gedaan, zodat zij feitelijk is uitgesloten voor parallel ingevoerde of heringevoerde voertuigen. Die voertuigen moeten in de praktijk worden verhandeld onder vermelding van het modeljaar dat eraan is toegekend in de Lid-Staat waaruit zij zijn ingevoerd, en dat in de regel overeenkomt met hetzij het kalenderjaar van verkoop, hetzij de datum van eerste registratie.

19 De in geding zijnde regeling is bijgevolg ongunstig voor de verkoop van de betrokken voertuigen, voor zover deze, ofschoon van hetzelfde model als de andere, worden aangeboden als zijnde van een eerder jaar, waardoor zij minder waard zijn bij doorverkoop of voor deze voertuigen een geringer schadevergoeding verschuldigd is bij een ongeval.

20 Overigens blijkt uit het dossier, dat sommige fabrikanten en dealers aan een dergelijk verschil in behandeling direct een reclameargument hebben ontleend, ten einde de consument te stimuleren tot de aankoop van via hun verkoopnetwerk in de handel gebrachte voertuigen.

21 Zo startte een beroepsorganisatie van dealers in 1994 een campagne waarbij werd betoogd, dat een na 1 juli in Frankrijk via hun netwerk aangekocht voertuig van het "modeljaar" 95 zou zijn, terwijl hetzelfde voertuig, gekocht buiten Frankrijk, nog het jaartal 1994 zou dragen. Ook voerde een autofabrikant een reclamecampagne door middel van affiches waarop twee identieke nieuwe auto' s stonden afgebeeld die van elkaar werden gescheiden door een bord "douane", en waarop stond te lezen: "(...) de een is al één jaar ouder".

22 Uit al deze overwegingen volgt, dat een regeling als de in geding zijnde een belemmering van de invoer tot gevolg heeft (zie arrest van 11 juli 1974, zaak 8/74, Dassonville, Jurispr. 1974, blz. 837).

23 De Franse regering stelt evenwel, dat de in geding zijnde regeling tot doel heeft de eerlijkheid van de transacties tussen de koper en de verkoper van een voertuig te garanderen. Zij zou namelijk de klant in staat dienen te stellen, het voertuig te identificeren aan de hand van de kenmerken die vermeld staan op de bij het Ministerie van Verkeer gedeponeerde beschrijving.

24 Dienaangaande kan worden volstaan met de vaststelling, dat een regeling als de in geding zijnde niet van dien aard is, dat zij voldoet aan de ingeroepen vereisten inzake de bescherming van de consument of de eerlijkheid van de handelstransacties.

25 Immers, behalve dat zij enkel voorschrijft, dat de beschrijving van het model wordt meegedeeld aan het Ministerie van Verkeer, zonder daarnaast ook ervoor te zorgen, dat de in die beschrijving vervatte informatie ter beschikking wordt gesteld van de consument, verstrekt het door die regeling voorziene systeem inzake de aanduiding van het modeljaar de consument slechts zeer beperkte informatie. In de eerste plaats stelt het de consument niet in staat te bepalen, in hoeverre de kenmerken van de voertuigen verschillen naar gelang van hun modeljaar, aangezien twee voertuigen van hetzelfde model die in de tweede helft van het kalenderjaar worden verkocht, tot een verschillend modeljaar kunnen behoren, terwijl omgekeerd twee voertuigen van een verschillend model die in de eerste helft van het kalenderjaar worden verkocht, van hetzelfde modeljaar kunnen zijn. Bovendien biedt dit systeem de consument geen garantie met betrekking tot de datum waarop het voertuig is vervaardigd, daar het de fabrikant niet belet een voertuig dat ten opzichte van het voorgaande jaar nauwelijks is gewijzigd, onder vermelding van een nieuw modeljaar in de handel te brengen, of, omgekeerd, een voertuig in de loop van het jaar te wijzigen. Aldus kan de consument er uiteindelijk niet zeker van zijn, dat twee voertuigen van een verschillend modeljaar verschillende kenmerken vertonen, noch dat twee voertuigen van hetzelfde model en hetzelfde modeljaar dezelfde constructie hebben.

26 Gelet op het voorgaande moet worden geantwoord, dat artikel 30 van het Verdrag in de weg staat aan een regeling van een Lid-Staat inzake de aanduiding van het modeljaar van motorvoertuigen, die ertoe leidt dat de administratie en de marktdeelnemers van een Lid-Staat zich op het standpunt stellen, dat van twee voertuigen van hetzelfde model van een bepaald merk, die op hetzelfde tijdstip na 30 juni op de markt worden gebracht, enkel het parallel ingevoerde voertuig niet als een model van het volgende kalenderjaar mag worden aangeboden.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door de Cour d' appel de Metz bij arrest van 3 mei 1995 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Artikel 30 EG-Verdrag staat in de weg aan een regeling van een Lid-Staat inzake de aanduiding van het modeljaar van motorvoertuigen, die ertoe leidt dat de administratie en de marktdeelnemers van een Lid-Staat zich op het standpunt stellen, dat van twee voertuigen van hetzelfde model van een bepaald merk, die op hetzelfde tijdstip na 30 juni op de markt worden gebracht, enkel het parallel ingevoerde voertuig niet als een model van het volgende kalenderjaar mag worden aangeboden.

Artikel 30 van het Verdrag staat in de weg aan een regeling van een Lid-Staat inzake de aanduiding van het modeljaar van motorvoertuigen, die ertoe leidt dat de administratie en de marktdeelnemers van die Lid-Staat zich op het standpunt stellen, dat van twee voertuigen van hetzelfde model van een bepaald merk, die na 30 juni in die Lid-Staat worden verkocht, enkel het parallel ingevoerde voertuig niet als een model van het volgende kalenderjaar mag worden aangeboden. Een dergelijke regeling is namelijk ongunstig voor de verkoop van de betrokken voertuigen, voor zover deze, ofschoon van hetzelfde model als de andere, worden aangeboden als zijnde van een eerder jaar, waardoor zij minder waard zijn bij doorverkoop of voor deze voertuigen een geringer schadevergoeding verschuldigd is bij een ongeval.

Bovendien kan een dergelijke regeling niet worden gerechtvaardigd met een beroep op de vereisten inzake de bescherming van de consument of de eerlijkheid van de handelstransacties. Zij biedt de consument namelijk niet de zekerheid, dat twee voertuigen van een verschillend modeljaar verschillende kenmerken vertonen, noch dat twee voertuigen van hetzelfde model en hetzelfde modeljaar dezelfde constructie hebben.

++++

Vrij verkeer van goederen ° Kwantitatieve beperkingen ° Maatregelen van gelijke werking ° Regeling inzake aanduiding van modeljaar van motorvoertuigen, die ongunstig is voor parallelimporten

(EG-Verdrag, art. 30)

Kosten

27 De kosten door de Franse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

In zaak C-240/95,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van de Cour d' appel de Metz (Frankrijk), in de aldaar dienende strafzaak tegen

R. Schmit,

om een prejudiciële beslissing over artikel 30 EG-Verdrag,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: D. A. O. Edward, kamerpresident, J.-P. Puissochet, C. Gulmann, P. Jann en M. Wathelet (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: M. B. Elmer

griffier: L. Hewlett, administrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° R. Schmit, vertegenwoordigd door J.-C. Fourgoux, advocaat te Parijs,

° de Franse regering, vertegenwoordigd door C. Chavance, secretaris buitenlandse zaken bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en R. Nadal, adjunct-secretaris buitenlandse zaken bij dat ministerie, als gemachtigden,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur H. van Lier en J.-F. Pasquier, bij haar juridische dienst gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van R. Vergobbio en S. La Mancusa, civiele partijen in het hoofdgeding, R. Schmit, vertegenwoordigd door J.-C. Fourgoux, de Franse regering, vertegenwoordigd door C. de Salins, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en F. Pascal, chargé de mission bij die directie, als gemachtigden, en de Commissie, vertegenwoordigd door J.-F. Pasquier, ter terechtzitting van 15 februari 1996,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 maart 1996,

het navolgende

Arrest