Home

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 12 december 1996.

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 12 december 1996.

1 Bij op 15 september 1995 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-Verdrag verzocht vast te stellen, dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet binnen de gestelde termijn de nodige maatregelen te treffen om te voldoen aan richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB 1991, L 135, blz. 40; hierna: "richtlijn"), de krachtens het EG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Artikel 19, lid 1, van de richtlijn bepaalt, dat de Lid-Staten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking moesten doen treden om uiterlijk op 30 juni 1993 aan de richtlijn te voldoen, en dat zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis moesten stellen.

3 Omdat de Commissie geen mededeling had ontvangen over de door de Bondsrepubliek Duitsland vastgestelde omzettingsmaatregelen en over geen enkele andere informatie beschikte om te kunnen concluderen, dat die Lid-Staat had voldaan aan zijn verplichting om de noodzakelijke bepalingen binnen de gestelde termijn in werking te doen treden, maande zij bij brief van 9 augustus 1993 de Bondsrepubliek Duitsland krachtens artikel 169, eerste alinea, EG-Verdrag aan om binnen een termijn van twee maanden haar opmerkingen te maken.

4 Bij brief van 5 november 1993 antwoordde de Duitse regering, dat de Duitse autoriteiten de voor de omzetting van de richtlijn nodige maatregelen aan het voorbereiden waren.

5 Nadat de Commissie enkel een kennisgeving had ontvangen omtrent de in Baden-Wuerttemberg en Beieren genomen omzettingsmaatregelen, zond zij de Bondsrepubliek Duitsland bij brief van 22 juli 1994 een met redenen omkleed advies, waarin zij haar krachtens artikel 169, tweede alinea, EG-Verdrag uitnodigde, de nodige maatregelen te treffen om binnen een termijn van twee maanden aan de richtlijn te voldoen.

6 Bij brief van 17 oktober 1994 erkende de Duitse regering, dat maatregelen moesten worden genomen om de richtlijn om te zetten. Zij voegde hieraan toe, dat de deelstaten ter zake bevoegd waren en dat in de loop van 1995 een volledige omzetting kon worden verwacht.

7 De Commissie heeft daarop het onderhavige beroep ingesteld. Onder verwijzing naar de artikelen 5, eerste alinea, en 189, derde alinea, EG-Verdrag stelt zij, dat de Bondsrepubliek Duitsland niet binnen de gestelde termijn alle nodige maatregelen voor de omzetting van de richtlijn heeft genomen.

8 De Duitse regering betwist in haar verweerschrift niet, dat zij heeft verzuimd de richtlijn binnen de gestelde termijn in nationaal recht om te zetten. Zij betoogt echter, dat de deelstaten ter zake bevoegd zijn en dat nog niet alle deelstaten de nodige omzettingsmaatregelen hebben getroffen.

9 Dienaangaande volstaat het te herinneren aan de vaste rechtspraak, dat een Lid-Staat zich niet kan beroepen op nationale bepalingen, praktijken of situaties ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van door een richtlijn voorgeschreven verplichtingen of termijnen (zie, onder meer, arrest van 17 oktober 1996, zaak C-312/95, Commissie/Luxemburg, Jurispr. 1996, blz. I-0000, r.o. 9).

10 Daar de omzetting van de richtlijn niet binnen de gestelde termijn heeft plaatsgevonden, moet het ter zake door de Commissie ingestelde beroep gegrond worden geacht.

11 Derhalve dient te worden vastgesteld dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet binnen de gestelde termijn de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om aan de richtlijn te voldoen, de krachtens artikel 19 van de richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet binnen de gestelde termijn de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om te voldoen aan richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, is de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens artikel 19 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.

Een Lid-Staat kan zich niet ten exceptieve beroepen op nationale bepalingen, praktijken of situaties ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van door een richtlijn voorgeschreven verplichtingen of termijnen.

Lid-Staten - Verplichtingen - Uitvoering van richtlijnen - Niet-nakoming - Rechtvaardiging - Ontoelaatbaarheid

(EG-Verdrag, art. 169)

Kosten

12 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. De Commissie heeft geconcludeerd tot verwijzing van de Bondsrepubliek Duitsland in de kosten. Aangezien de Bondsrepubliek Duitsland in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.

In zaak C-297/95,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur G. zur Hausen, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door E. Roeder, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Economische zaken, en B. Kloke, Oberregierungsrat bij dat ministerie, als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet binnen de gestelde termijn de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om te voldoen aan richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB 1991, L 135, blz. 40), de krachtens het EG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida, kamerpresident, L. Sevón (rapporteur), D. A. O. Edward, P. Jann en M. Wathelet, rechters,

advocaat-generaal: G. Tesauro

griffier: R. Grass

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 november 1996,

het navolgende

Arrest