Home

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 15 april 1997.

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 15 april 1997.

1 Bij beschikking van 30 maart 1995, ingekomen bij het Hof op 11 augustus daaraanvolgend, heeft het Bundesverwaltungsgericht krachtens artikel 177 EG-Verdrag verschillende prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 2, leden 1 en 4, van verordening (EEG) nr. 1624/76 van de Commissie van 2 juli 1976 houdende bijzondere voorschriften inzake de betaling van de steun voor magere-melkpoeder dat gedenatureerd of tot mengvoeder verwerkt wordt op het grondgebied van een andere Lid-Staat (PB 1976, L 180, blz. 9), zoals gewijzigd bij artikel 1 van verordening (EEG) nr. 1726/79 van de Commissie van 26 juli 1979 (PB 1979, L 199, blz. 10), de uitlegging van artikel 10 van verordening (EEG) nr. 1725/79 van de Commissie van 26 juli 1979 met betrekking tot de uitvoeringsbepalingen inzake de toekenning van steun voor tot mengvoeder verwerkte ondermelk en voor magere-melkpoeder bestemd voor kalvervoeding (PB 1979, L 199, blz. 1), en de uitlegging van de artikelen 9, 12, 16 en 95 EG-Verdrag.

2 Deze vragen zijn gerezen in een geschil tussen Deutsches Milch-Kontor GmbH (hierna: "DMK") en het Duitse Bundesamt für Ernährung und Forstwirtschaft (hierna: "BEF"), over het in rekening brengen van de kosten, gemoeid met de systematische controles aan de grens van door DMK naar Italië uitgevoerd, voor restituties bij uitvoer in aanmerking komend magere-melkpoeder.

3 Ingevolge artikel 10, lid 1, van verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten (PB 1968, L 148, blz. 13), wordt voor magere-melkpoeder dat voor diervoeder wordt gebruikt, steun verleend indien het aan bepaalde voorwaarden inzake samenstelling en kwaliteit voldoet.

4 Overeenkomstig dit artikel 10, lid 2, heeft de Raad verordening (EEG) nr. 986/68 van 15 juli 1968 houdende vaststelling van de algemene voorschriften voor de toekenning van steun voor ondermelk en mager melkpoeder bestemd voor voederdoeleinden (PB 1968, L 169, blz. 4), vastgesteld.

5 Als algemene regel geldt, dat de steun wordt verleend in de Lid-Staat waar het magere-melkpoeder voor voederdoeleinden of voor de vervaardiging van mengvoeder wordt gebruikt. Artikel 3, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 986/68 machtigt de Lid-Staten evenwel, ook steun te betalen voor magere-melkpoeder dat op hun eigen grondgebied wordt vervaardigd, maar op het grondgebied van een andere Lid-Staat wordt gedenatureerd of verwerkt. Voor die gevallen zijn de voorwaarden voor steunverlening vastgelegd in verordening nr. 1624/76, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1726/79. De Lid-Staten hebben van deze mogelijkheid alleen gebruik gemaakt voor de uitvoer van magere-melkpoeder naar Italië, met ingang van 15 juli 1976.

6 Artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1624/76, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1726/79, schrijft twee controles voor om na te gaan, of er recht bestaat op restitutie bij uitvoer. De eerste controle, bedoeld in artikel 10 van verordening nr. 1725/79, heeft betrekking op de samenstelling en de kwaliteit van het magere-melkpoeder en vindt plaats in de uitvoerende Lid-Staat. De tweede, die plaatsvindt in het land van verwerking (Italië), dient ter verificatie of het product daadwerkelijk voor de vervaardiging van diervoeder wordt gebruikt.

7 DMK voert magere-melkpoeder, dat zij in Duitsland inkoopt, uit naar Italië. Het poeder is bestemd voor verwerking tot mengvoeder in de Lid-Staat van ontvangst. Het vervoer geschiedt met vrachtauto's die elk een partij van ongeveer 25 ton vervoeren.

8 Het BEF controleerde, of het door DMK naar Italië uitgevoerde magere-melkpoeder in aanmerking kwam voor steun uit hoofde van verordening nr. 986/68.

9 Daartoe liet het BEF door het binnenslands gelegen douanekantoor van uitvoer uit iedere vrachtautolading een monster nemen, dat vervolgens werd onderzocht. Om economische en praktische redenen werden deze controles, tegelijk met de andere uitvoerformaliteiten, door de in het kader van de ambtelijke assistentieverlening ingeschakelde Duitse douane verricht.

10 Het BEF bracht DMK de kosten van het onderzoek van de monsters ten bedrage van 112 DM per monster in rekening, zich daartoe baserend op § 12 van de Duitse Magermilch-Beihilfenverordnung. Aldus werden tussen 29 april en 8 september 1980 voor 152 monsters betalingsbevelen voor een totaalbedrag van 17 081,28 DM uitgevaardigd.

11 DMK ging van deze bevelen in beroep. Haar beroep werd in eerste aanleg door het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main bij vonnis van 20 april 1983 verworpen.

12 In hoger beroep verklaarde het Hessische Verwaltungsgerichtshof de litigieuze bevelen bij arrest van 5 juni 1989 nietig. Het overwoog daartoe, dat artikel 10, sub 2, c, van verordening nr. 1725/79 niet meer voorschrijft dan een steekproefsgewijze controle. Aangezien de exporteur het magere-melkpoeder om technische redenen niet in grotere partijen dan 25 ton kon vervoeren, zou systematische controle van iedere afzonderlijke partij tot een in de communautaire voorschriften niet voorziene controledichtheid voeren. Bovendien zou DMK door de doorberekening van de kosten van de controle worden benadeeld ten opzichte van andere exporteurs, die magere-melkpoeder uit andere Lid-Staten naar Italië uitvoerden. Gezien de geringe winsten in de zuivelsector, zouden de door het BEF in rekening gebrachte kosten van 112 DM per 25 ton niet meer te beschouwen zijn als de "normale kosten van dergelijke controles" in de zin van het arrest van het Hof van 15 september 1982 (zaak 233/81, Denkavit Futtermittel, Jurispr. 1982, blz. 2933).

13 Van deze uitspraak ging het BEF in "Revision" bij het Bundesverwaltungsgericht.

14 Van oordeel dat het geschil een reeks vragen omtrent de uitlegging van het gemeenschapsrecht deed rijzen, besloot het Bundesverwaltungsgericht, met de opmerking dat het in Revision gebonden was aan de feitelijke vaststellingen van het Hessische Verwaltungsgerichtshof, bij beschikking van 27 augustus 1992, de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

"1) Moet artikel 2, lid 4, eerste alinea, van verordening (EEG) nr. 1624/76 van 2 juli 1976, zoals gewijzigd bij artikel 1 van verordening (EEG) nr. 1726/79 van 26 juli 1979, aldus worden uitgelegd, dat wanneer in Duitsland vervaardigd magere-melkpoeder per vrachtauto naar Italië wordt uitgevoerd om aldaar tot mengvoeder te worden verwerkt, de bevoegde instanties van elke vrachtautolading een monster moeten nemen en laten onderzoeken, alvorens zij de in deze bepaling bedoelde verklaring kunnen afgeven?

2) Zo neen, welke criteria kunnen dan aan artikel 2, lid 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 1624/76, zoals gewijzigd bij artikel 1 van verordening (EEG) nr. 1726/79, juncto artikel 10 van verordening (EEG) nr. 1725/79 worden ontleend voor de beantwoording van de vraag, met welke frequentie bij de uitvoer per vrachtauto van magere-melkpoeder naar Italië monsters moeten worden genomen?

3) Is het verenigbaar met het verbod van heffingen van gelijke werking als douanerechten (artikelen 9, 12 en 16 EEG-Verdrag), het discriminatieverbod (artikel 95 EEG-Verdrag) en ander gemeenschapsrecht, om de exporteur op grond van nationale bepalingen de volle kosten te laten dragen van de - permanente of incidentele - controles?"

15 In het arrest van 22 juni 1994 (zaak C-426/92, Deutsches Milch-Kontor, Jurispr. 1994, blz. I-2757; hierna: "arrest Deutsches Milch-Kontor I") verklaarde het Hof voor recht:

"1) Artikel 2, leden 1 en 4, van verordening (EEG) nr. 1624/76 van de Commissie van 2 juli 1976 houdende bijzondere voorschriften inzake de betaling van de steun voor magere-melkpoeder dat gedenatureerd of tot mengvoeder verwerkt wordt op het grondgebied van een andere Lid-Staat, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1726/79 van de Commissie van 26 juli 1979, en artikel 10 van verordening (EEG) nr. 1725/79 van de Commissie van 26 juli 1979 met betrekking tot de uitvoeringsbepalingen inzake de toekenning van steun voor tot mengvoeder verwerkte ondermelk en voor magere-melkpoeder bestemd voor kalvervoeding, in verbinding met artikel 34 EEG-Verdrag, moeten aldus worden uitgelegd, dat zij niet toestaan dat aan de grens systematische controles worden verricht om na te gaan of magere-melkpoeder dat bestemd is om in een andere Lid-Staat tot mengvoeder te worden verwerkt, qua samenstelling en kwaliteit voldoet aan de voorwaarden waarvan de toekenning van restituties bij uitvoer afhankelijk is. Bovengenoemde bepalingen verzetten zich echter niet tegen controles aan de grens, voor zover deze slechts steekproefsgewijze plaatsvinden.

2) Een retributie die wordt geïnd ter zake van de hierboven bedoelde systematische controles aan de grens, is een ingevolge de artikelen 9 en 12 EEG-Verdrag verboden heffing van gelijke werking als een uitvoerrecht, ook al stemt zij overeen met de werkelijke kosten van elke controle."

16 Volgens de verwijzende rechter heffen de door het Hof gegeven antwoorden zijn twijfels omtrent de uitlegging van het gemeenschapsrecht niet op.

17 Hij is namelijk van oordeel, dat het Hof in het arrest Deutsches Milch-Kontor I is uitgegaan van feitelijke overwegingen die aanzienlijk afwijken van die welke hij in zijn verwijzingsbeschikking had opgegeven.

18 Blijkens de motivering van dit arrest zou het Hof in zijn redenering de aan de grens of in de onmiddellijke nabijheid van een grens verrichte controles op het oog hebben gehad.

19 In de verwijzingsbeschikking werd, aldus het Bundesverwaltungsgericht, evenwel vermeld, dat de betrokken controles niet aan de grens of in de onmiddellijke nabijheid daarvan werden verricht, doch binnen de uitvoerende Lid-Staat, op grote afstand van de te overschrijden grens.

20 De verwijzende rechter acht de gelijkschakeling van binnen de uitvoerende Lid-Staat verrichte systematische controles en die welke aan de gemeenschapsgrenzen of aan de grens met een doorvoerland worden verricht, dus twijfelachtig.

21 Derhalve heeft hij de behandeling van de zaak geschorst en het Hof dezelfde vragen gesteld als die welke hij reeds in het arrest Deutsches Milch-Kontor I aan het Hof had voorgelegd:

"1) Moet artikel 2, lid 4, eerste alinea, van verordening (EEG) nr. 1624/76 van 2 juli 1976, zoals gewijzigd bij artikel 1 van verordening (EEG) nr. 1726/79 van 26 juli 1979, aldus worden uitgelegd, dat wanneer in Duitsland vervaardigd magere-melkpoeder per vrachtauto naar Italië wordt uitgevoerd om aldaar tot mengvoeder te worden verwerkt, de bevoegde instanties van elke vrachtautolading een monster moeten nemen en laten onderzoeken, alvorens zij de in deze bepaling bedoelde verklaring kunnen afgeven?

2) Zo neen, welke criteria kunnen dan aan artikel 2, lid 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 1624/76, zoals gewijzigd bij artikel 1 van verordening (EEG) nr. 1726/79, juncto artikel 10 van verordening (EEG) nr. 1725/79 worden ontleend voor de beantwoording van de vraag, met welke frequentie bij de uitvoer per vrachtauto van magere-melkpoeder naar Italië monsters moeten worden genomen?

3) Is het verenigbaar met het verbod van heffingen van gelijke werking als douanerechten (artikelen 9, 12 en 16 EEG-Verdrag), het discriminatieverbod (artikel 95 EEG-Verdrag) en ander gemeenschapsrecht, om de exporteur op grond van nationale bepalingen de volle kosten te laten dragen van de - permanente of incidentele - controles?"

De eerste twee vragen

22 Blijkens de verwijzingsbeschikking wenst het Bundesverwaltungsgericht met zijn eerste twee vragen, die tezamen moeten worden behandeld, in wezen te vernemen, of artikel 2, lid 4, van verordening nr. 1624/76, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1726/79, en artikel 10 van verordening nr. 1725/79, in verbinding met artikel 34 van het Verdrag, zich verzetten tegen het verrichten van systematische controles om na te gaan, of magere-melkpoeder dat bestemd is om in een andere Lid-Staat tot mengvoeder te worden verwerkt, qua samenstelling en kwaliteit voldoet aan de voorwaarden waarvan de toekenning van restituties bij uitvoer afhankelijk is, wanneer die controles, met het oog op toekomstige uitvoer van de gecontroleerde goederen, binnen de uitvoerende Lid-Staat en niet aan de grens worden verricht.

23 Vooraf zij eraan herinnerd, dat volgens de artikelen 30 en 34 EG-Verdrag kwantitatieve in- of uitvoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking tussen de Lid-Staten verboden zijn.

24 Volgens vaste rechtspraak strekken deze verbodsbepalingen zich uit tot iedere handelsregeling van de Lid-Staten, die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren (zie met name arresten van 11 juli 1974, zaak 8/74, Dassonville, Jurispr. 1974, blz. 837, r.o. 5; 14 juni 1988, zaak 29/87, Dansk Denkavit, Jurispr. 1988, blz. 2965, r.o. 22, en 7 maart 1990, zaak C-69/88, Krantz, Jurispr. 1990, blz. I-583, r.o. 9).

25 Aangaande aan de grens verrichte sanitaire controles volgt uit de rechtspraak van het Hof, dat deze de in- of uitvoer moeilijker of duurder kunnen maken als gevolg van de door de controleverrichtingen veroorzaakte vertragingen en de eventueel hieruit voor de ondernemer voortvloeiende extra vervoerskosten (arrest van 15 december 1976, zaak 35/76, Simmenthal, Jurispr. 1976, blz. 1871, r.o. 14).

26 Voor het overige is dit beginsel volgens het Hof ook van toepassing op andere categorieën controles aan de grens, met name op een nationale regeling die een stelselmatige keuring van goederen bij overschrijding van de grens voorschrijft (zie arrest van 20 september 1988, zaak 190/87, Moormann, Jurispr. 1988, blz. 4689, r.o. 8).

27 Aangaande de controles die in het hoofdgeding aan de orde zijn, stelde het Hof in het arrest Deutsches Milch-Kontor I allereerst vast, dat uit artikel 2, leden 1 en 4, van verordening nr. 1624/76, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1726/79, en artikel 10 van verordening nr. 1725/79 niet bleek, dat de controles aan de grens moesten plaatsvinden. Vervolgens was het Hof van oordeel, dat aangezien deze controles aan de grens en bovendien systematisch werden verricht, zij, gelet op de hierboven geformuleerde beginselen, in strijd waren met artikel 34 van het Verdrag.

28 Volgens het Hof waren deze controles evenmin gerechtvaardigd uit hoofde van artikel 36 om redenen van economische of praktische aard, op grond dat deelneming aan het ingevoerde stelsel vrijwillig was, of door het streven, fraude te voorkomen. Het Hof voegde daar evenwel aan toe, dat noch artikel 2, leden 1 en 4, van verordening nr. 1624/76, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1726/79, noch artikel 10 van verordening nr. 1725/79, in verbinding met artikel 34 van het Verdrag, zich tegen controles aan de grens verzetten, voor zover deze slechts steekproefsgewijze plaatsvonden.

29 Dat de betrokken goederen niet aan de grens, maar binnenslands werden gecontroleerd, doet niet af aan het antwoord van het Hof op de eerste twee vragen in het arrest Deutsches Milch-Kontor I, nu de controles met het oog op toekomstige uitvoer van die goederen werden verricht.

30 Bepalend in de redenering van het Hof is niet de plaats waar de controles worden verricht, maar in de eerste plaats, de reden waarom zij worden uitgevoerd, te weten wanneer een grensoverschrijding moet plaatsvinden, en, in de tweede plaats, de wijze waarop zij worden verricht.

31 Het ware in strijd met de strekking van artikel 34, indien alleen belemmeringen aan de grens of in de onmiddellijke nabijheid daarvan werden geacht binnen de werkingssfeer van deze bepaling te vallen. In dat geval zou het in deze bepaling vervatte verbod namelijk gemakkelijk kunnen worden omzeild door de geografische plaats van de belemmering te verleggen.

32 Gelet op een en ander moet op de eerste twee vragen worden geantwoord, dat artikel 2, leden 1 en 4, van verordening nr. 1624/76, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1726/79, en artikel 10 van verordening nr. 1725/79, in verbinding met artikel 34 van het Verdrag, zich verzetten tegen het verrichten van systematische controles om na te gaan of magere-melkpoeder dat bestemd is om in een andere Lid-Staat tot mengvoeder te worden verwerkt, qua samenstelling en kwaliteit voldoet aan de voorwaarden waarvan de toekenning van restituties bij uitvoer afhankelijk is, wanneer die controles, met het oog op toekomstige uitvoer van de gecontroleerde goederen, binnen de uitvoerende Lid-Staat en niet aan de grens worden verricht. Voormelde bepalingen verzetten zich evenwel niet tegen dergelijke controles, voor zover deze slechts steekproefsgewijze plaatsvinden.

De derde vraag

33 Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de kosten die aan de exporteurs in rekening worden gebracht voor de systematische controles die binnen de uitvoerende Lid-Staat met het oog op toekomstige uitvoer van de gecontroleerde goederen worden verricht, heffingen van gelijke werking als douanerechten vormen en dus in strijd zijn met de artikelen 9, 12 en 16 van het Verdrag, dan wel discriminerende binnenlandse belastingen zijn in de zin van artikel 95 van het Verdrag.

34 Dienaangaande zij erop gewezen, dat het Hof in het arrest Deutsches Milch-Kontor I er allereerst aan herinnerde dat volgens vaste rechtspraak iedere eenzijdig opgelegde geldelijke last die wegens grensoverschrijding op goederen wordt gelegd en geen douanerecht in eigenlijke zin is, ongeacht benaming en structuur, een heffing van gelijke werking in de zin van de artikelen 9, 12, 13 en 16 van het Verdrag is, zelfs wanneer deze last niet ten behoeve van de staat wordt geheven (zie onder meer arrest van 9 november 1983, zaak 158/82, Commissie/Denemarken, Jurispr. 1983, blz. 3573, r.o. 18).

35 Het Hof bracht vervolgens in herinnering, dat de afschaffing van douanerechten en heffingen van gelijke werking tussen de Lid-Staten een fundamenteel beginsel van de gemeenschappelijke markt is en geldt voor alle producten en waren, zodat iedere uitzondering duidelijk moet zijn voorzien en bovendien strikt dient te worden uitgelegd (zie arresten van 13 november 1964, gevoegde zaken 90/63 en 91/63, Commissie/België en Luxemburg, Jurispr. 1964, blz. 1279, en 20 april 1978, gevoegde zaken 80/77 en 81/77, Commissionaires Réunis, Jurispr. 1978, blz. 927, r.o. 24).

36 Het Hof erkende, dat het in het arrest van 15 september 1982 (zaak 233/81, Denkavit Futtermittel, Jurispr. 1982, blz. 2933) voor recht had verklaard, dat artikel 10 van verordening nr.1725/79 zich er niet tegen verzet, dat een Lid-Staat ingevolge zijn nationale wettelijke regeling de kosten van de uit hoofde van die bepaling verrichte controles ten laste van de betrokken onderneming brengt, wanneer de bedragen welke die onderneming verschuldigd is, de normale kosten van dergelijke controles vertegenwoordigen en niet zo hoog zijn, dat de ondernemingen er daardoor van kunnen worden weerhouden over te gaan tot de verrichtingen die door de steunverlening juist moeten worden aangemoedigd.

37 Het was evenwel van oordeel, dat dit beginsel slechts geldt voor controles die overeenkomstig het bepaalde in de verordeningen nrs. 1624/76 en 1725/79 worden verricht, wat in casu niet het geval was, aangezien de betrokken controles aan de grens en systematisch werden verricht.

38 Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag, zo concludeerde het Hof bijgevolg, vormden de litigieuze retributies, ofschoon zij overeenkwamen met de werkelijke kosten van de controles, heffingen van gelijke werking als uitvoerrechten, die ingevolge de artikelen 9 en 12 van het Verdrag verboden zijn. Derhalve hoefde niet te worden onderzocht, of zij verenigbaar waren met artikel 95 van het Verdrag.

39 Gelet op het antwoord op de eerste twee vragen, met name de in de rechtsoverwegingen 30 tot en met 32 van het onderhavige arrest gevolgde redenering, kan de omstandigheid dat de betrokken controles zijn verricht binnen de uitvoerende Lid-Staat, met het oog op toekomstige uitvoer van de betrokken goederen, en niet aan de grens, deze conclusie niet wijzigen.

40 Op de derde vraag moet derhalve worden geantwoord, dat een retributie die wordt geïnd ter zake van systematische controles die binnen de uitvoerende Lid-Staat worden verricht met het oog op toekomstige uitvoer van de gecontroleerde goederen, een ingevolge de artikelen 9 en 12 van het Verdrag verboden heffing van gelijke werking als een uitvoerrecht vormt, ook al stemt zij overeen met de werkelijke kosten van elke controle.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

uitspraak doende op de door het Bundesverwaltungsgericht bij beschikking van 30 maart 1995 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Artikel 2, leden 1 en 4, van verordening (EEG) nr. 1624/76 van de Commissie van 2 juli 1976 houdende bijzondere voorschriften inzake de betaling van de steun voor magere-melkpoeder dat gedenatureerd of tot mengvoeder verwerkt wordt op het grondgebied van een andere Lid-Staat, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1726/79 van de Commissie van 26 juli 1979, en artikel 10 van verordening (EEG) nr. 1725/79 van de Commissie van 26 juli 1979 met betrekking tot de uitvoeringsbepalingen inzake de toekenning van steun voor tot mengvoeder verwerkte ondermelk en voor magere-melkpoeder bestemd voor kalvervoeding, in verbinding met artikel 34 EG-Verdrag, verzetten zich tegen het verrichten van systematische controles om na te gaan of magere-melkpoeder dat bestemd is om in een andere Lid-Staat tot mengvoeder te worden verwerkt, qua samenstelling en kwaliteit voldoet aan de voorwaarden waarvan de toekenning van restituties bij uitvoer afhankelijk is, wanneer die controles, met het oog op toekomstige uitvoer van de gecontroleerde goederen, binnen de uitvoerende Lid-Staat en niet aan de grens worden verricht. Voormelde bepalingen verzetten zich evenwel niet tegen dergelijke controles, voor zover deze slechts steekproefsgewijze plaatsvinden.

2) Een retributie die wordt geïnd ter zake van systematische controles die binnen de uitvoerende Lid-Staat worden verricht met het oog op toekomstige uitvoer van de gecontroleerde goederen, vormt een ingevolge de artikelen 9 en 12 van het Verdrag verboden heffing van gelijke werking als een uitvoerrecht, ook al stemt zij overeen met de werkelijke kosten van elke controle.

3 Aangezien de relevante gemeenschapsregeling, te weten artikel 2, leden 1 en 4, van verordening nr. 1624/76, in de versie van verordening nr. 1726/79, en artikel 10 van verordening nr. 1725/79 niet voorziet in door de Lid-Staat van verzending systematisch verrichte controles van de samenstelling en de kwaliteit van magere-melkpoeder dat bestemd is om te worden gedenatureerd of tot mengvoeder verwerkt op het grondgebied van een andere Lid-Staat, en dat uit dien hoofde in aanmerking komt voor steun, vormen deze controles bij artikel 34 van het Verdrag verboden maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve uitvoerbeperkingen in het handelsverkeer tussen de Lid-Staten. Dat de controles aan de grens of in het binnenland van de Lid-Staat van verzending worden verricht, is van geen belang zodra zij met het oog op een toekomstige export van deze goederen worden verricht. Evenmin zijn zij gerechtvaardigd door een van de bij artikel 36 van het Verdrag erkende vereisten. Dergelijke controles zijn daarentegen toelaatbaar indien zij slechts steekproefsgewijze worden verricht.

4 Een retributie die door een Lid-Staat wordt geïnd ter zake van controles bij de export van magere-melkpoeder dat bestemd is om in een andere Lid-Staat tot mengvoeder te worden verwerkt, ofschoon deze controles wegens hun systematisch karakter niet kunnen worden gerechtvaardigd door de verordeningen nrs. 1624/76 en 1725/79, vormt een ingevolge de artikelen 9 en 12 van het Verdrag verboden heffing van gelijke werking als een uitvoerrecht, ook al stemt zij overeen met de werkelijke kosten van elke controle, ongeacht of deze controles aan de grens of in het binnenland van de staat van verzending worden verricht met het oog op een toekomstige export van de gecontroleerde goederen.

1 Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve uitvoerbeperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Systematische controles op samenstelling en kwaliteit van magere-melkpoeder, bestemd voor denaturering of verwerking in andere Lid-Staat en rechtgevend op steun - Controles geen grondslag in relevante gemeenschapsregeling en evenmin gerechtvaardigd door in artikel 36 EG-Verdrag erkende vereisten - Ontoelaatbaarheid - Controles aan grens of in binnenland van staat van verzending - Geen relevantie - Steekproefsgewijze controles - Toelaatbaarheid

(EG-Verdrag, art. 34 en 36; verordeningen van de Commissie nr. 1624/76, art. 2, leden 1 en 4, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1726/79, en nr. 1725/79, art. 10)

2 Vrij verkeer van goederen - Douanerechten - Heffingen van gelijke werking - Inning van retributie ter zake van systematische, niet met gemeenschapsregeling overeenstemmende controles bij uitvoer van magere-melkpoeder naar andere Lid-Staat - Ontoelaatbaarheid - Controles aan grens of in binnenland van staat van verzending - Geen relevantie

(EG-Verdrag, art. 9 en 12; verordeningen nrs. 1624/76 en 1725/79 van de Commissie)

Kosten

41 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

In zaak C-272/95,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Bundesverwaltungsgericht, in het aldaar aanhangig geding tussen

Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung

en

Deutsches Milch-Kontor GmbH,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 2, leden 1 en 4, van verordening (EEG) nr. 1624/76 van de Commissie van 2 juli 1976 houdende bijzondere voorschriften inzake de betaling van de steun voor magere-melkpoeder dat gedenatureerd of tot mengvoeder verwerkt wordt op het grondgebied van een andere Lid-Staat (PB 1976, L 180, blz. 9), zoals gewijzigd bij artikel 1 van verordening (EEG) nr. 1726/79 van de Commissie van 26 juli 1979 (PB 1979, L 199, blz. 10), de uitlegging van artikel 10 van verordening (EEG) nr. 1725/79 van de Commissie van 26 juli 1979 met betrekking tot de uitvoeringsbepalingen inzake de toekenning van steun voor tot mengvoeder verwerkte ondermelk en voor magere-melkpoeder bestemd voor kalvervoeding (PB 1979, L 199, blz. 1), en de uitlegging van de artikelen 9, 12, 16 en 95 EG-Verdrag,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vierde kamer),

samengesteld als volgt: J. L. Murray (rapporteur), kamerpresident, C. N. Kakouris en P. J. G. Kapteyn, rechters,

advocaat-generaal: P. Léger

griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- de Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung, vertegenwoordigd door T. Tschentscher, advocaat te Frankfurt am Main,

- Deutsches Milch-Kontor GmbH, vertegenwoordigd door B. Festge, advocaat te Hamburg,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door U. Wölker, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van de Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung, vertegenwoordigd door J. Schmidt, advocaat te Frankfurt am Main, en C. Koenig, Hochschullehrer aan de Philipps-Universität Marburg; het Deutsches Milch-Kontor GmbH, vertegenwoordigd door B. Festge, en de Commissie, vertegenwoordigd door U. Wölker, ter terechtzitting van 28 november 1996,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 januari 1997,

het navolgende

Arrest