Gerechtshof EU 09-04-1997 ECLI:EU:T:1997:49
Gerechtshof EU 09-04-1997 ECLI:EU:T:1997:49
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof EU
- Datum uitspraak
- 9 april 1997
Uitspraak
Arrest van het Gerecht (Vierde kamer — uitgebreid)
9 april 1997(*)
In zaak T-47/95,
Terres rouges consultant SA, vennootschap naar Frans recht, gevestigd te Parijs (Frankrijk),
Cobana import SARL, vennootschap naar Frans recht, gevestigd te Rungis (Frankrijk),
SIPEF NV, vennootschap naar Belgisch recht, gevestigd te Antwerpen (België),
vertegenwoordigd door M. Aurillac, advocaat te Parijs, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van C. Duro, advocaat aldaar, Boulevard Royal 4,
verzoeksters, tegenCommissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door T. Christoforou, Y. Renouf en G. Bcrscheid, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
verweerster,ondersteund door
Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door A. Brautigam en J. Huber, juridisch adviseurs, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij B. Eynard, directeur-generaal van het directoraat juridische zaken van de Europese Investeringsbank, Boulevard Konrad Adenauer 100,
Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door R. Silva de Lapuerta, abogado del Estado, van de dienst communautaire geschillen, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Spaanse ambassade, Boulevard Emmanuel Servais 4-6,
en
Franse Republiek, vertegenwoordigd door C. de Salins, adjunct-directeur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en F. Pascal, attaché centrale administratie, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Franse ambassade, Boulevard du Prince Henri 9,
intervenienten,
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer — uitgebreid),
samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, P. Lindh, J. Azizi, J. D. Cooke en M. Jaeger, rechters,
griffier: A. Mair, administrateur
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 4 december 1996,
het navolgende
Arrest
Het rechtskader en de aan het geding ten grondslag liggende feiten
1 Bij verordening (EEG) nr. 404/93 van de Raad van 13 februari 1993 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen (PB 1993, L 47, biz. 1; hierna: „verordening nr. 404/93”), laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG) nr. 3290/94 van 22 december 1994 inzake de aanpassingen en de overgangsmaatregelen in de landbouwsector voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomsten in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde (PB 1994, L 349, biz. 105), is een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen tot stand gebracht.
2 In artikel 15 wordt onder meer onderscheid gemaakt tussen:
-
traditionele invoer uit de ACS-staten binnen de limieten van de in de bijlage bij de verordening vastgestelde hoeveelheden bananen (hierna: „traditionele ACS-bananen”);
-
niet-traditionele invoer uit de ACS-staten boven de voor traditionele ACS-bananen vastgestelde hoeveelheid (hierna: „niet-traditionele ACS-bananen”);
-
invoer uit niet tot de ACS behorende derde landen: de hoeveelheden uit andere derde landen (hierna: „bananen uit derde landen”).
3 Volgens artikel 18 van verordening nr. 404/93 werd voor elk jaar een tariefcontingent van 2 miljoen ton geopend voor de invoer van bananen uit derde landen en van niet-traditionele ACS-bananen. In het kader van dit contingent werden douanerechten vastgesteld voor bananen uit derde landen, maar gold voor niet-traditionele ACS-bananen een nulrecht. Voorts werden voor de twee categorieën bananen buiten het contingent douanerechten vastgesteld. Voor de traditionele ACS-bananen, die niet op dit contingent worden geboekt, gold een volledige vrijstelling van douanerechten.
4 Nadat de Raad verordening nr. 404/93 had vastgesteld, heeft een aantal Latijns-Amerikaanse landen die bananen produceren, namelijk Colombia, Costa Rica, Guatemala, Nicaragua en Venezuela, overeenkomstig het bepaalde in artikel XXIII, leden 1 en 2, van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (hierna: „GATT”) verzocht om een groep van deskundigen (een panel) in te stellen. De instelling van een dergelijk panel is een onderdeel van de geschillenbeslechtingsprocedure van het GATT. Het panel kreeg de opdracht, de aan de verdragsluitende partijen voorgelegde vraag te onderzoeken en de nodige vaststellingen te doen om de verdragsluitende partijen te helpen aanbevelingen te doen of over de vraag een uitspraak te doen.
5 Het panel kwam tot de conclusie, dat enkele aspecten van de bij verordening nr. 404/93 ingevoerde regeling, in het bijzonder de specifieke rechten die bij de invoer van bananen worden geheven, de preferentiële rechten die de Gemeenschap voor bananen uit de ACS-landen toekent, alsmede de toekenning van invoercertificaten waarmee in het kader van het tariefcontingent bananen kunnen worden ingevoerd, onverenigbaar met het GATT zijn. Het panel beval de verdragsluitende partijen aan, de Gemeenschap te verzoeken die aspecten in overeenstemming te brengen met de verplichtingen die krachtens het GATT op haar rusten. Het rapport van het panel is door de verdragsluitende partijen niet aangenomen.
6 Teneinde een bevredigende oplossing te vinden om het geschil tussen de Latijns-Amerikaanse landen en de Gemeenschap definitief te kunnen bijleggen, deelde de Gemeenschap in oktober 1993 mee, dat zij voornemens was, op grond van artikel XXVIII van het GATT het douanerecht op bananen, bedoeld in de bij het GATT neergelegde lijst van concessies, te „deconsolideren” en in onderhandelingen te treden met de voornaamste belanghebbende verdragsluitende partijen in de zin van dat artikel.
7 In het kader van deze deconsolidatie voerde de Commissie onderhandelingen, die in maart 1994 resulteerden in een Kaderovereenkomst betreffende bananen (hierna: „Kaderovereenkomst”) met de betrokken Latijns-Amerikaanse landen behalve Guatemala.
8 Deze Kaderovereenkomst voorzag onder meer in een verlaging van het recht voor bananen uit derde landen in het kader van het tariefcontingent van 100 ECU tot 75 ECU per ton.
9 De Kaderovereenkomst verdeelde het tariefcontingent ook in de volgende specifieke quota:
Land Aandeel in het tariefcontingent Costa Rica 23,4 % Colombia 21,0 % Nicaragua 3,0 % Venezuela 2,0 % Dominicaanse Republiek en andere ACS-landen voor nict-traditionelc hoeveelheden
90 000 ton Andere landen
46,32 % (1994) 46,51 % (1995)
10 Gelet op deze Kaderovereenkomst verbonden de partijen zich, niet te vragen dat het rapport van het panel betreffende dit vraagstuk zou worden aanvaard.
11 Bij verordening (EG) nr. 3224/94 van de Commissie van 21 december 1994 tot vaststelling van overgangsmaatregelen voor de uitvoering van de Kaderovereenkomst betreffende bananen die is gesloten binnen het raam van de Uruguay-Ronde van multilaterale handelsbesprekingen (PB 1994, L 337, blz. 72; hierna: „verordening nr. 3224/94” of „bestreden verordening”) zijn overgangsmaatregelen vastgesteld voor de toepassing van de regeling betreffende de invoer van bananen in de Gemeenschap tot de vaststelling van een definitieve regeling.
12 De voor niet-traditionele ACS-bananen toegewezen hoeveelheid van 90 000 ton werd verdeeld als volgt:
Land Hoeveelheid in ton Dominicaanse Republiek
55 000
Belize
15 000
Ivoorkust
7 500
Kameroen
7 500
Andere
5 000
13 De verordening is vastgesteld op basis van in het bijzonder artikel 20 van verordening nr. 404/93, dat de Commissie machtigt, de bepalingen ter uitvoering van titel IV (regeling voor het handelsverkeer met derde landen) vast te stellen.
14 Verzoeksters zijn drie vennootschappen die de invoer en de verhandeling van 70 % van de bananenproductie van Ivoorkust verzorgen.
Het procesverloop
15 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 20 februari 1995, hebben verzoeksters beroep tot nietigverklaring van verordening nr. 3224/94 ingesteld.
16 Op 22 maart 1995 heeft de Raad verzocht om toelating tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie.
17 Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 28 april 1995, heeft verweerster een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen,
18 Op 9 juni 1995 hebben verzoeksters hun opmerkingen over deze exceptie ingediend.
19 Op 20 juli 1995 heeft het Koninkrijk Spanje verzocht om toelating tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie.
20 Op 27 juli 1995 heeft de Franse Republiek verzocht om toelating tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie.
21 Bij beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 26 oktober 1995 is de exceptie van niet-ontvankelijkheid gevoegd met de zaak ten gronde. Bij beschikkingen van de president van de Vierde kamer van dezelfde dag zijn de Raad, het Koninkrijk Spanje en de Franse Republiek toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van verweerster.
22 Op verzoek van het Koninkrijk Spanje heeft het Gerecht de zaak krachtens artikel 51, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering bij beschikking van 5 december 1995 verwezen naar de Vierde kamer (uitgebreid), die bestaat uit vijf rechters.
23 Op rapport van de rechterrapporteur heeft het Gerecht (Vierde kamer — uitgebreid) besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan, doch heeft het verweerster verzocht schriftelijk een aantal vragen te beantwoorden en een kopie van de notulen van de vergadering van het beheerscomité van 20 december 1994 over te leggen. Verweerster heeft haar antwoord en het gevraagde document op 26 november 1996 neergelegd.
24 Ter openbare terechtzitting van 4 december 1996 hebben partijen, met uitzondering van de Raad, pleidooi gevoerd en mondelinge vragen van het Gerecht beantwoord.
Conclusies van partijen
25 Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:
-
verordening nr. 3224/94 nietig te verklaren;
-
de Commissie in de kosten te verwijzen.
26 De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:
-
het beroep niet-ontvankelijk, en, subsidiair, ongegrond te verklaren;
-
verzoeksters in de kosten te verwijzen.
27 De Raad concludeert dat het het Gerecht behage, het beroep niet-ontvankelijk en, subsidiair, ongegrond te verklaren.
28 Het Koninkrijk Spanje concludeert dat het het Gerecht behage, het beroep niet-ontvankelijk en, subsidiair, ongegrond te verklaren.
29 De Franse Republiek concludeert dat het het Gerecht behage, het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
Middelen en argumenten van partijen
30 Tot staving van hun beroep tot nietigverklaring voeren verzoeksters vier middelen aan: schending van wezenlijke vormvoorschriften; schending van verordening nr. 404/93; niet-toepasselijkheid van de Kaderovereenkomst en schending van de vierde ACS-EEG-overeenkomst, ondertekend te Lomé op 15 december 1989.
31 De Commissie stelt primair, dat het beroep niet-ontvankelijk is, en subsidiair, dat de vier middelen tot nietigverklaring ongegrond zijn.
De ontvankelijkheid
Argumenten van partijen
32 De Commissie, ondersteund door het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek en de Raad, stelt dat het beroep tot nietigverklaring niet-ontvankelijk is, daar verzoeksters door verordening nr. 3224/94 niet rechtstreeks en individueel worden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, EG-Verdrag.
33 Verzoeksters betogen allereerst, dat zij 70 % van de Ivoriaanse productie invoeren en dat één van hen, Terres rouges consultant, uitsluitend Ivoriaanse bananen invoert.
34 Zij herinneren eraan, dat volgens artikel 15 van verordening nr. 403/93 en de bijlage daarbij Ivoorkust jaarlijks 155 000 ton bananen als traditionele ACS-bananen mag uitvoeren naar de Gemeenschap. Dat is minder dan de huidige productiecapaciteit; Ivoorkust is in staat ongeveer 50 000 ton bananen extra op de markt van de Gemeenschap te brengen.
35 Verzoeksters merken op, dat Ivoorkust volgens verordening nr. 404/93 recht had op toegang tot het tariefcontingent van 2 miljoen ton en dat dit recht in een brief van 12 juli 1993 van de vice-voorzitter van de Commissie aan de minister van Landbouw van Ivoorkust in de navolgende woorden werd bevestigd:
„Ik ben er overigens van overtuigd, dat de vrijstelling van douanerechten die in het kader van het jaarlijks contingent van 2 miljoen ton geldt voor de invoer van ACS-bananen die de traditionele hoeveelheid overschrijdt, Ivoorkust in staat zal stellen haar gehele productie op de markt van de Gemeenschap af te zetten”.
36 Als gevolg van de vaststelling van verordening nr. 3224/94 is dat recht van toegang tot het tariefcontingent voor niet-traditionele ACS-bananen uit Ivoorkust evenwel verlaagd tot 7 500 ton per jaar, en wel met terugwerkende kracht tot 1 oktober 1994. Verordening nr. 3224/94 heeft huns inziens derhalve de bij verordening nr. 404/93 vastgestelde rechten ingrijpend gewijzigd.
37 Onder deze omstandigheden zouden verzoeksters rechtstreeks worden geraakt door de aanmerkelijke beperking van de toegang van niet-traditionele ACS-bananen uit Ivoorkust tot het tariefcontingent.
38 Ook zouden zij individueel worden geraakt, daar zij 70 % van de invoer uit Ivoorkust voor hun rekening nemen. Terwijl zij in 1994 ongeveer 35 000 ton niet-traditionele ACS-bananen in de Gemeenschap konden invoeren, dat wil zeggen 70 % van de extra 50 000 ton, kunnen zij thans slechts 5 250 ton per jaar invoeren, namelijk 70 % van de aan Ivoorkust toegewezen 7 500 ton.
Beoordeling door het Gerecht
39 Volgens vaste rechtspraak van het Hof en van het Gerecht kent artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag aan particulieren het recht toe op te komen tegen elke beschikking, die hoewel genomen in de vorm van een verordening, hen rechtstreeks en individueel raakt. Deze bepaling heeft met name ten doel, te voorkomen dat de gemeenschapsinstellingen, enkel door de vorm van een verordening te kiezen, het beroep van een particulier tegen een beschikking die hem rechtstreeks en individueel raakt, onmogelijk kunnen maken, en aldus vast te stellen dat de keuze van de vorm de aard van het besluit niet kan wijzigen (zie arrest Hof van 17 juni 1980, gevoegde zaken 789/79 en 790/79, Calpak, Jurispr. 1980, blz. 1949, r. o. 7, en arrest Gerecht van 7 november 1996, zaak T-298/94, Roquette Frères, Jurispr. 1996, blz. II-1531, r. o. 35).
40 Het criterium ter onderscheiding van verordeningen en beschikkingen moet worden gezocht in de al dan niet algemene strekking van de betrokken handeling. Derhalve dienen de aard van de bestreden handeling en in het bijzonder de rechtsgevolgen die zij beoogt teweeg te brengen of daadwerkelijk teweegbrengt, te worden beoordeeld (arrest Hof van 24 februari 1987, zaak 26/86, Deutz und Geldermann, Jurispr. 1987, blz. 941, r. o. 7, en arrest Roquette Frères, reeds aangehaald, r. o. 36).
41 In casu bevat de bestreden verordening niets waardoor zij kan worden aangemerkt als een beschikking, genomen in de vorm van een verordening. Zij is in algemene en abstracte termen gesteld en is van toepassing in alle Lid-Staten, zonder dat de situatie van individuele importeurs in aanmerking wordt genomen. Zij heeft tot doel, de bij verordening nr. 404/93 ingestelde invoerregeling voor bananen aan te passen aan de wijzigingen die zijn ingevoerd bij de Kaderovereenkomst die is gesloten met de betrokken Latijns-Amerikaanse landen.
42 Derhalve is de bestreden verordening van toepassing op objectief bepaalde situaties en heeft zij rechtsgevolgen voor een algemeen en in abstracto omschreven categorie van personen.
43 Met betrekking tot de vraag of verzoeksters door de bestreden verordening individueel worden geraakt, zij erop gewezen, dat volgens vaste rechtspraak zelfs een normatieve handeling die voor alle betrokken marktdeelnemers geldt, onder bepaalde omstandigheden enigen van hen individueel kan raken (arresten Hof van 16 mei 1991, zaak C-358/89, Extramet Industrie, Jurispr. 1991, blz. I-2501, r. o. 13, en 18 mei 1994, zaak C-309/89, Codorníu, Jurispr. 1994, blz. I-1853, r. o. 19; beschikking Gerecht van 11 januari 1995, zaak T-116/94, Cassa nazionale di Previdenza ed Assistenza a favore degli Avvocati e Procuratori, Jurispr. 1995, blz. II-1, r. o. 26). In een dergelijk geval kan een gemeenschapshandeling dus zowel een normatief karakter hebben als, ten aanzien van bepaalde betrokken marktdeelnemers, het karakter van een beschikking (arrest Gerecht van 13 december 1995, gevoegde zaken T-481/93 en T-484/93, Exporteurs in Levende Varkens e. a., Jurispr. 1995, blz. II-2941, r. o. 50).
44 De mogelijkheid om het aantal of zelfs de identiteit van de rechtssubjecten op wie een maatregel van toepassing is, min of meer nauwkeurig te bepalen, houdt evenwel geenszins in dat deze subjecten moeten worden geacht door deze maatregel individueel te worden geraakt (arrest Hof van 16 maart 1978, zaak 123/77, UNICME, Jurispr. 1978, blz. 845, r. o. 16).
45 Dienaangaande zij herinnerd aan de bepalingen die het rechtskader van dit geschil vormen. Krachtens artikel 19 van verordening nr. 404/93 wordt het tariefcontingent geopend ten belope van 66,5 % voor de categorie van marktdeelnemers die bananen uit derde landen en/of niet-traditionele ACS-bananen hebben afgezet (categorie A), 30 % voor de categorie van marktdeelnemers die bananen uit de Gemeenschap en/of traditionele ACS-bananen hebben afgezet (categorie B), en 3,5 % voor de categorie van in de Gemeenschap gevestigde marktdeelnemers die vanaf 1992 zijn begonnen andere bananen dan bananen uit de Gemeenschap en/of traditionele ACS-bananen af te zetten (categorie C). De aanvullende criteria waaraan de marktdeelnemers moeten voldoen, worden bepaald volgens de procedure van artikel 27 van de verordening. Marktdeelnemers die aan die voorwaarden voldoen en aan wie de autoriteiten van de betrokken Lid-Staat invoercertificaten afgeven, mogen binnen het kader van het tariefcontingent bananen uit derde landen of niet-traditionele ACS-bananen invoeren, ongeacht de categorie van importeurs waartoe zij behoren.
46 Verder heeft het Plof vastgesteld, dat de artikelen 18 en 19 van verordening nr. 404/93 voorzien in een regeling voor de handel in bananen met derde landen en voor de verdeling van het tariefcontingent tussen volgens objectieve criteria bepaalde categorieën van marktdeelnemers. Bijgevolg zijn deze bepalingen van toepassing op objectief bepaalde situaties en hebben zij rechtsgevolgen voor algemeen en in abstracto omschreven categorieën van personen. Hieruit vloeit voort, dat de bestreden handeling verzoeksters slechts raakt in hun objectieve hoedanigheid van marktdeelnemer in de sector van de afzet van bananen uit derde landen, op dezelfde wijze als alle andere marktdeelnemers die zich in een gelijke situatie bevinden (beschikking van 21 juni 1993, zaak C-276/93, Chiquita Banana e. a., Jurispr. 1993, blz. I-3345, r. o. 10-12).
47 Verordening nr. 3224/94 heeft de hoeveelheid niet-traditionele ACS-bananen die Ivoorkust in het kader van het tariefcontingent kan uitvoeren weliswaar beperkt, doch volgens de bewoordingen van verordening nr. 404/93 (zie r. o. 45, supra) mogen de importeurs van de categorieën A, B en C allen bananen uit Ivoorkust invoeren. Verordening nr. 3224/94 raakt derhalve alle importeurs die bananen uit Ivoorkust willen invoeren en het feit dat verzoeksters thans een groot deel van de Ivoriaanse bananen invoeren, vormt geen bijzondere feitelijke situatie die hen van andere importeurs onderscheidt,
48 Het argument van verzoeksters dat verordening nr. 3224/94 de bij verordening nr. 404/93 vastgestelde rechten ingrijpend heeft gewijzigd, moet worden afgewezen.
49 Dit argument gaat ervan uit, dat Ivoorkust vóór de vaststelling van verordening nr. 3224/94 bovenop de haar bij verordening nr. 404/93 toegewezen 155 000 ton traditionele ACS-bananen nog eens ongeveer 50 000 ton niet-traditionele ACS-bananen op de markt van de Gemeenschap had kunnen afzetten (zie r. o. 34-38, supra).
50 Dienaangaande moet in de eerste plaats worden beklemtoond, dat verordening nr, 3224/94 verzoeksters geenszins belet, traditionele ACS-bananen uit Ivoorkust in de Gemeenschap in te voeren. Verzoeksters kunnen immers nog steeds 70 % of meer van de aan dat land toegewezen 155 000 ton traditionele ACS-bananen invoeren.
51 In de tweede plaats bedroeg de totale hoeveelheid uit Ivoorkust uitgevoerde traditionele en niet-traditionele ACS-bananen, zoals de Commissie ter terechtzitting heeft beklemtoond en verzoeksters niet hebben weersproken, in 1993 en 1994, na de instelling van de nieuwe regeling bij verordening nr. 404/93, niet meer dan 160 000 ton per jaar. Die uitvoer overschreed dus niet de hoeveelheid van 162 500 ton: de toegewezen 155 000 ton traditionele ACS-bananen en het bij verordening nr. 3224/93 aan Ivoorkust toegewezen aandeel van 7 500 ton niet-traditionele ACS-bananen. Het door verzoeksters genoemde cijfer van 50 000 ton is in werkelijkheid slechts een raming van de potentiële productie van de Ivoriaanse plantages en niet van de feitelijke uitvoer. Anders dan verzoeksters betogen, is hun situatie in werkelijkheid dus niet door de vaststelling van verordening nr. 3224/94 beïnvloed.
52 In de door verzoeksters aangehaalde brief van 12 juli 1993 (zie r. o. 35, supra) stelde de vice-voorzitter van de Commissie trouwens niet, dat de 200 000 ton de feitelijke productie van Ivoorkust vormde. Hij zei integendeel het volgende:
„Ik ben op de hoogte van de investeringen in uw land die de bananenproductic tot boven 200 000 ton per jaar dienen op te voeren, en ik kan u verzekeren, dat de desbetreffende informatie ook ter kennis van de Raad is gebracht. Het is trouwens op grond van deze inlichtingen dat de Raad voor Ivoorkust een traditionele hoeveelheid heeft vastgesteld die veel hoger is dan de hoeveelheid die wordt verkregen op basis van een uitlegging van de bepalingen van de overeenkomst van Lomé.”
53 Verder legde hij uit, hoe het aan Ivoorkust toegewezen tariefcontingent was berekend:
„Anderzijds moest de Raad uiteraard ook rekening houden met de noodzaak om een evenwicht tussen de verschillende bronnen voor de bevoorrading van de communautaire markt te handhaven, zonder hetwelk nooit een oplossing ín deze aangelegenheid was gevonden. Derhalve ben ik van mening, dat de voor uw land vastgestelde traditionele hoeveelheid een billijk compromis vormt, te meer daar die hoeveelheid zelfs hoger is dan het beste resultaat dat in het verleden op de gehele markt van de Gemeenschap is geboekt.”
54 In de derde plaats is de verklaring van verzoeksters, dat Ivoorkust krachtens verordening nr. 404/93 een extra hoeveelheid van 50 000 ton niet-traditionele ACS-bananen op de communautaire markt moet kunnen afzetten, onjuist. Artikel 18 van die verordening voorziet immers in de opening van een jaarlijks tariefcontingent van 2 miljoen ton voor de invoer van bananen uit derde landen en van niet-traditionele ACS-bananen in het algemeen, en wijst aan Ivoorkust geen specifiek aandeel in dat contingent toe.
55 Uit een en ander volgt, dat de situatie van verzoeksters niet specifiek wordt beoogd of beïnvloed door verordening nr. 3224/94, die hen slechts raakt in hun objectieve hoedanigheid van importeur van bananen uit derde landen. De rechtspositie van verzoeksters wordt niet beïnvloed uit hoofde van een feitelijke situatie die hen karakteriseert ten opzichte van andere marktdeelnemers die in dezelfde situatie verkeren.
56 Derhalve raakt verordening nr. 3224/94 verzoeksters niet individueel.
57 Ofschoon het niet strikt noodzakelijk is, na te gaan of verzoeksters door deze verordening rechtstreeks worden geraakt, moet hieraan worden toegevoegd, dat de verordening de rechtspositie van verzoeksters slechts indirect beïnvloedt. Krachtens artikel 17 van verordening nr. 404/93 moet elke importeur over een invoercertificaat beschikken om bananen uit derde landen te mogen invoeren. Volgens de artikelen 17 en 19 van de verordening is het aan de Lid-Staten om vast te stellen hoeveel invoercertificaten aan elke importeur worden afgegeven, en om die certificaten af te geven.
58 Derhalve kunnen enkel de besluiten van de Lid-Staten om die certificaten af te geven of te weigeren, verzoeksters rechtstreeks raken. Het feit dat verordening nr. 3224/94 een bepaalde hoeveelheid bananen toewijst aan Ivoorkust, kan de rechtspositie van verzoeksters niet rechtstreeks beïnvloeden, daar zij binnen het kader van het tariefcontingent nog steeds bananen uit elk willekeurig derde land of ACS-land kunnen invoeren, mits zij daarvoor de nodige invoercertificaten hebben verkregen.
59 Voorts zij beklemtoond, dat verzoeksters niet hebben aangetoond, dat zij in voorkomend geval de geldigheid van verordening nr. 3224/94 niet voor een nationale rechterlijke instantie kunnen aanvechten, bijvoorbeeld in het kader van een beroep tegen de weigering van de bevoegde nationale autoriteiten om hun invoercertificaten te verlenen voor niet-traditionele ACS-bananen uit Ivoorkust, en de nationale rechter niet kunnen verzoeken, dienaangaande krachtens artikel 177 van het Verdrag een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof.
60 Uit het voorafgaande volgt, dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Kosten
61 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld en de Commissie zulks heeft gevorderd, dienen zij in de kosten te worden verwezen. Overeenkomstig artikel 87, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering zullen de Lid-Staten en de Raad, interveniënten, evenwel hun eigen kosten dragen.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer — uitgebreid),
rechtdoende:
-
Verklaart het beroep met-ontvankelijk.
-
Verwijst verzoeksters hoofdelijk in de kosten van verweerster.
-
Verstaat dat intervenienten hun eigen kosten zullen dragen.
Lenaerts
Lindh
Azizi
Cooke
Jaeger
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 9 april 1997.
De griffier
H. Jung
De president van de Vierde kamer
K. Lenaerts