Home

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer - uitgebreid) van 6 mei 1997.

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer - uitgebreid) van 6 mei 1997.

De aan het geschil ten grondslag liggende feiten

1 Verzoekster, waarvan de werkzaamheid bestond in de aankoop en verkoop van motorvoertuigen en die bij vonnis van het Tribunal de commerce d'Alençon van 22 mei 1995 failliet is verklaard, diende op 27 mei 1994 (zie r.o. 24 infra) bij de Commissie een op 6 juni 1994 ingeschreven klacht in tegen Nissan France SA, importeur van Nissan-voertuigen en dochtermaatschappij van de Japanse constructeur.

2 In die klacht wees verzoekster erop, dat zij dealer was geweest van Nissan France, die begin 1991 de dealerovereenkomst eenzijdig heeft opgezegd met ingang van begin 1992. Na deze opzegging zou Nissan France "zich op haar exclusieve distributiesysteem zijn blijven beroepen om Guérin elke schadeloosstelling te weigeren, op discriminerende wijze een andere dealer te bevoordelen en herhaaldelijk te weigeren aan haar te verkopen". Vervolgens betwistte verzoekster de verenigbaarheid van de door Nissan France gebruikte standaard-dealerovereenkomst met verordening (EEG) nr. 123/85 van de Commissie van 12 december 1984 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen afzet- en klantenserviceovereenkomsten inzake motorvoertuigen (PB 1985, L 15, blz. 16). Van mening dat de overeenkomst, gezien haar gevolgen, niet voor ontheffing krachtens artikel 85, lid 3, van het Verdrag in aanmerking komt, verklaarde verzoekster, "dat zij zich refereerde aan het oordeel van de Commissie, die bevoegd is om zich over de praktijken van Nissan uit te spreken, aangezien artikel 10 van verordening nr. 123/85 haar toestaat de vrijstelling in te trekken". In dat verband sprak zij haar afkeuring uit over verschillende clausules van de standaard-dealerovereenkomst of daaruit voortvloeiende praktijken van Nissan France en verklaarde zij, haar klacht op schending van artikel 85, lid 1, van het Verdrag te baseren.

3 Bij brief van 30 juni 1994 zond de Commissie een kopie van de klacht toe aan Nissan France, met het verzoek haar standpunt ten opzichte van de gestelde feiten te bepalen; dezelfde dag bracht de Commissie verzoekster van die toezending op de hoogte. Twee maanden later zond Nissan France haar antwoord aan de Commissie, die het in september 1994 aan verzoekster meedeelde.

4 Bij brief van 21 februari 1995 gaf verzoekster de Commissie kennis van haar opmerkingen betreffende de antwoorden van Nissan France. Zij was onder meer van mening, dat "de tot staving van haar klacht aangevoerde bewijselementen, het onderzoek van de twee versies van de overeenkomst en het door Nissan gegeven antwoord, in hun onderlinge samenhang beschouwd, de Commissie reeds in staat zouden hebben gesteld om punten van bezwaar mee te delen". Na een omstandig commentaar op de antwoorden van Nissan France verzocht verzoekster "de Commissie opnieuw (...), aan Nissan de punten van bezwaar te betekenen die bij onderzoek van de stukken duidelijk naar voren komen", en besloot zij met de formule "wij blijven tot uw beschikking".

5 Deze brief werd door de Commissie niet beantwoord.

Het procesverloop

6 Op 17 oktober 1995 heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld. Het berust enerzijds op artikel 175 EG-Verdrag, voor zover het strekt tot vaststelling van een verzuim van de Commissie, en anderzijds op artikel 215 van het Verdrag, voor zover het strekt tot veroordeling van de Commissie om de schade te vergoeden die door bedoeld verzuim zou zijn veroorzaakt.

7 Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 4 december 1995, heeft de Commissie op grond van artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen. Verzoekster heeft op 8 januari 1996 haar opmerkingen over deze exceptie ingediend.

8 Bij beschikking van 11 maart 1996 (zaak T-195/95, Guérin automobiles, Jurispr. 1996, blz. II-171) heeft het Gerecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard, voor zover het ertoe strekte een verzuim van de Commissie te doen vaststellen. Wat de conclusies tot schadevergoeding betreft, werd de door verweerster opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid met de zaak ten gronde gevoegd. De beslissing omtrent de kosten werd aangehouden.

9 Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Tweede kamer - uitgebreid) besloten de mondelinge behandeling te openen. De terechtzitting heeft op 20 november 1996 plaatsgevonden voor een kamer samengesteld uit C. W. Bellamy, kamerpresident, en H. Kirschner, C. P. Briët, A. Kalogeropoulos en A. Potocki, rechters. Ter terechtzitting zijn partijen gemachtigd tot het overleggen van een door de Commissie krachtens artikel 6 van verordening nr. 99/63/EEG van de Commissie van 25 juli 1963 over het horen van belanghebbenden en derden overeenkomstig artikel 19, leden 1 en 2, van verordening nr. 17 van de Raad (PB 1963, blz. 2268), op 25 juli 1996 aan verzoekster gerichte brief, van verzoeksters antwoord van 29 augustus 1996 op die brief, alsook van het vonnis dat het Tribunal de commerce de Versailles op 22 maart 1996 heeft gewezen op een door verzoekster op 22 oktober 1992 tegen Nissan France ingesteld beroep.

10 Na het overlijden van rechter H. Kirschner op 6 februari 1997 is overeenkomstig artikel 32, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering over het onderhavige arrest beraadslaagd door de drie rechters wier handtekening het draagt.

Conclusies

11 Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

- te verklaren dat de Commissie de aan Guérin automobiles toegebrachte en op 1 577 188,53 FF begrote schade moet vergoeden;

- de Commissie in de kosten te verwijzen.

12 De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

- het beroep niet-ontvankelijk of, subsidiair, ongegrond te verklaren;

- verzoekster in de kosten te verwijzen.

De ontvankelijkheid van het beroep

Argumenten van partijen

13 In haar verzoekschrift voert verzoekster aan, dat het verzuim van de Commissie haar faillissement met een passief van 1 289 128,10 FF heeft veroorzaakt. Deze situatie zou te wijten zijn aan de vertraging in de schadevergoedingsprocedure waartoe de opzegging van haar dealerovereenkomst aanleiding heeft gegeven, en dus hoofdelijk zijn toe te rekenen aan de Commissie en aan Nissan France, waarop de Commissie zich steeds zou kunnen verhalen. Verzoekster preciseert, dat die procedure betrekking heeft op een schadevergoeding van 2 420 676 FF. De vertraging bij de betaling van deze schadevergoeding zou, van mei 1994 tot op de datum waarop het onderhavige beroep is ingesteld, interessen voor een bedrag van 288 060,43 FF hebben gekweekt, die ook aan de Commissie zouden zijn toe te rekenen.

14 De totale schade die de Commissie zou moeten vergoeden, zou dus 1 289 128,10 FF plus 288 060,43 FF, dat wil zeggen 1 577 188,53 FF bedragen.

15 De Commissie beklemtoont in de eerste plaats, dat toewijzing van het beroep voor zover het ertoe strekt haar aansprakelijkheid wegens een gesteld verzuim in het geding te brengen, terwijl het Gerecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard voor zover het ertoe strekte dit verzuim te doen vaststellen, een verzoeker in staat zou stellen, de ontvankelijkheidsregels te omzeilen. De autonomie van een beroep tot schadevergoeding, die door het Hof is erkend in verband met schade veroorzaakt door een niet-vastgesteld verzuim, zou beperkt zijn tot de gevallen waarin verzoeker niet bevoegd was het verzuim krachtens artikel 175 van het Verdrag te doen vaststellen, en tot de gevallen waarin de conclusies tot schadevergoeding niet nauw met een beroep samenhangen.

16 Zij voert in de tweede plaats aan, dat noch het bestaan van de gestelde schade, noch de omvang ervan voldoende zijn gepreciseerd om haar in staat te stellen haar rechten te doen gelden. Zij herinnert eraan, dat verzoekster zelf in haar verzoekschrift heeft erkend, dat "de omvang van de kosten van de vertraging bij de behandeling van het dossier, voor de gelaedeerde verzoekster moeilijk is te becijferen". Wat de gestelde schade betreft, zou het verzoekschrift niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 19 van 's Hofs Statuut-EG en artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, die verlangen dat het verzoekschrift, naast het voorwerp van het geschil, onder meer een "summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen" bevat. Te dien einde moet de verzoeker voldoende informatie verstrekken, opdat de verweerder op dienstige wijze zijn standpunt ten gronde zou kunnen bepalen, en opdat de gemeenschapsrechter zijn controle zou kunnen uitoefenen (zie arresten Hof van 15 december 1961, gevoegde zaken 19/60, 21/60, 2/61 en 3/61, Fives Lille Caille e.a., Jurispr. 1961, blz. 593, 621, en 12 april 1984, zaak 281/82, Unifrex, Jurispr. 1984, blz. 1969, r.o. 15).

17 De Commissie beklemtoont, dat, willen de in casu geformuleerde conclusies tot schadevergoeding aan die vereisten voldoen, het niet volstaat van hypothesen uit te gaan door zich op een faillissement te beroepen en zonder bewijsvoering het totale passief van verzoekster op rekening van de Commissie te schrijven met toevoeging van een pro rata temporis berekend bedrag, dat wordt geacht overeen te komen met de vertraging die is opgetreden bij de hypothetische schadeloosstelling, die verzoekster heeft gevorderd in een voor de nationale rechter gevoerde procedure inzake de opzegging van haar dealerovereenkomst.

18 In repliek betoogt verzoekster, dat haar beroep tot schadevergoeding losstaat van het beroep wegens nalaten en van de nationale beroepsmogelijkheden. Het beroep op de aansprakelijkheid van de Commissie zou het Gerecht rechtstreeks de mogelijkheid bieden, na juridische kwalificatie van de feiten te oordelen of deze een voldoende duidelijke fout opleveren om de niet-contractuele aansprakelijkheid van de verwerende instelling mee te brengen.

19 Ter terechtzitting heeft de advocaat van verzoekster zijn betoog verduidelijkt en gesteld, dat Nissan France in het kader van het door verzoekster bij het Tribunal de commerce de Versailles ingestelde beroep (zie r.o. 9 supra) dat Tribunal heeft verzocht, de behandeling van de zaak te schorsen tot de Commissie op de klacht van verzoekster zou hebben beslist. Het feit, dat de Commissie niet met de nodige zorg en spoed heeft gereageerd, zou dus haar beroepsmogelijkheid voor de nationale rechter hebben geblokkeerd en tot haar faillietverklaring hebben bijgedragen.

Beoordeling door het Gerecht

20 Volgens artikel 19 van 's Hofs Statuut en artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet elk verzoekschrift het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten. Deze aanduiding moet voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn om de verweerder in staat te stellen zijn verweer voor te bereiden, en om het Gerecht in staat te stellen, in voorkomend geval zonder nadere gegevens, uitspraak te doen op het beroep. Om de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te waarborgen, wordt voor de ontvankelijkheid van een beroep geëist, dat de wezenlijke elementen, feitelijk en rechtens, waarop het beroep is gebaseerd, op zijn minst summier, maar coherent en begrijpelijk zijn weergegeven in de tekst van het verzoekschrift zelf (zie, bijvoorbeeld, beschikking Gerecht van 29 november 1993, zaak T-56/92, Koelman, Jurispr. 1993, blz. II-1267, r.o. 21).

21 Om aan deze vereisten te voldoen, moet een beroep tot vergoeding van de door een gemeenschapsinstelling veroorzaakte schade bevatten: de gegevens die het mogelijk maken te bepalen welke gedraging verzoeker aan de instelling verwijt, de redenen waarom verzoeker meent dat er tussen die gedraging en de gestelde schade een oorzakelijk verband bestaat, en de aard en de omvang van die schade (zie arrest Gerecht van 18 september 1996, zaak T-387/94, Asia Motor France e.a., Jurispr. 1996, blz. II-961, r.o. 107).

22 Uit de rechtspraak blijkt eveneens, dat een onvoldoende bepaald verzoekschrift niet-ontvankelijk moet worden verklaard, en dat een schending van artikel 19 van 's Hofs Statuut en van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht tot de middelen van niet-ontvankelijkheid behoort die het Gerecht overeenkomstig artikel 113 van dat Reglement in iedere stand van het geding ambtshalve in behandeling kan nemen (zie arrest Asia Motor France e.a., reeds aangehaald, r.o. 108).

23 Het onderdeel van het verzoekschrift betreffende de conclusies tot schadevergoeding luidt in casu echter als volgt: "Het verzuim van de Commissie heeft het faillissement van Guérin automobiles met een passief van 1 289 128,10 FF veroorzaakt. Deze situatie is te wijten aan de vertraging bij de schadeloosstelling van Guérin automobiles, en is dus hoofdelijk toe te rekenen aan de Commissie en aan Nissan France, waarop de Commissie zich steeds zal kunnen verhalen. Bovendien heeft de procedure tot opzegging van de dealerovereenkomst betrekking op een schadevergoeding van 2 420 676 FF. De vertraging bij de schadeloosstelling van mei 1994 tot op heden (datum van instelling van het beroep), berekend tegen de Franse wettelijke rente, levert het navolgende bedrag op:

2 420 676 x 8,4 % x 17

---------------- = 288 060,43 FF,

12

met dien verstande dat de Commissie op deze grondslag zal moeten betalen tot het verzuim is hersteld. De totale schade die de Commissie wegens schuldig verzuim moet vergoeden, bedraagt 1 577 188,53 FF."

24 Het Gerecht is van oordeel, dat noch dit betoog noch het verzoekschrift in zijn geheel het mogelijk maakt, met de vereiste duidelijkheid en nauwkeurigheid het bestaan van een oorzakelijk verband tussen het beweerde verzuim van de Commissie en de door verzoekster gestelde schade vast te stellen. Volgens verzoekster bestaat deze schade immers primair uit het feit dat zij op 22 mei 1995 failliet is verklaard met een passief van 1 298 128,10 FF. Gesteld al dat een verzuim van de Commissie tussen 27 mei 1994 (datum van indiening van de klacht) of 21 februari 1995 (datum van de laatste brief van verzoekster aan de Commissie) en 22 mei 1995 (datum van de faillietverklaring van verzoekster) zou kunnen worden vastgesteld, heeft verzoekster in haar verzoekschrift geen enkel element aangedragen dat kan verklaren, in hoeverre de Commissie voor de aldus geraamde schade aansprakelijk zou zijn geweest. Noch verweerster noch de gemeenschapsrechter kan dus nagaan, hoe een eventueel verzuim tot een verhoging van het passief van de vennootschap Guérin en dus tot haar faillissement zou hebben kunnen bijdragen.

25 Hetzelfde geldt voor de door verzoekster gestelde schade van 288 060,43 FF, overeenkomend met de vertraging die sedert mei 1994 is opgetreden in de betaling van de schadevergoeding die Nissan France haar wegens de opzegging van haar dealerovereenkomst verschuldigd zou zijn. Opnieuw bevat het verzoekschrift geen enkele aanwijzing voor het bestaan van een oorzakelijk verband tussen het gevraagde bedrag van 288 060,43 FF en een gesteld verzuim van de Commissie.

26 De nadere gegevens die voor het eerst ter terechtzitting (zie r.o. 19 supra), na de sluiting van de schriftelijke behandeling, zijn verstrekt, kunnen niet dienen om de leemten in het verzoekschrift aan te vullen. Preciseringen die in strijd met artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering in dit stadium zijn aangebracht, stellen verweerster immers niet in staat haar recht van verweer uit te oefenen en stellen het Gerecht niet in staat de relevantie of de gegrondheid van de betrokken verklaringen te controleren.

27 Mitsdien moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer - uitgebreid),

rechtdoende:

1) Verklaart de conclusies tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.

2) Verwijst verzoekster in de kosten, daaronder begrepen die welke op de procedure inzake de conclusies betreffende het nalaten zijn gevallen.

Volgens artikel 19 van 's Hofs Statuut en artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet elk verzoekschrift het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten. Deze aanduiding moet voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn om de verweerder in staat te stellen zijn verweer voor te bereiden, en om het Gerecht in staat te stellen, in voorkomend geval zonder nadere gegevens, uitspraak te doen op het beroep. Om de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te waarborgen, wordt voor de ontvankelijkheid van een beroep geëist, dat de wezenlijke elementen, feitelijk en rechtens, waarop het beroep is gebaseerd, op zijn minst summier, maar coherent en begrijpelijk zijn weergegeven in de tekst van het verzoekschrift zelf.

Om aan deze vereisten te voldoen, moet een beroep tot vergoeding van de door een gemeenschapsinstelling veroorzaakte schade, bevatten: de gegevens die het mogelijk maken te bepalen welke gedraging de verzoeker aan de instelling verwijt, de redenen waarom de verzoeker meent dat er tussen die gedraging en de gestelde schade een oorzakelijk verband bestaat, en de aard en de omvang van die schade.

Procedure - Inleidend verzoekschrift - Vormvereisten - Identificatie van voorwerp van geschil - Summiere uiteenzetting van aangevoerde middelen - Beroep tot vergoeding van door gemeenschapsinstelling veroorzaakte schade

('s Hofs Statuut-EG, art. 19; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c)

Kosten

28 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover zulks is gevorderd. Aangezien verzoekster, wat haar conclusies betreffende het nalaten (zie bovengenoemde beschikking Guérin automobiles) en tot schadevergoeding betreft, in het ongelijk is gesteld, dient zij te worden verwezen in haar eigen kosten, alsook in die van de Commissie, die zulks heeft gevorderd.

In zaak T-195/95,

Guérin automobiles, vennootschap naar Frans recht in liquidatie, gevestigd te Alençon (Frankrijk), vertegenwoordigd door J. C. Fourgoux, advocaat te Parijs en te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van P. Schiltz, advocaat aldaar, Rue Béatrix de Bourbon 4,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door F. E. González Díaz, lid van haar juridische dienst, en G. Charrier, bij de Commissie gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden, en vervolgens door haar juridisch adviseur G. Marenco en door G. Charrier, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een beroep tot toekenning van schadevergoeding wegens een gesteld verzuim van de Commissie, voor zover het verzuim van deze instelling om op een klacht van verzoekster te beslissen, haar schade zou hebben toegebracht,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

(Tweede kamer - uitgebreid),

samengesteld als volgt: C. W. Bellamy, kamerpresident, C. P. Briët en A. Kalogeropoulos, rechters,

griffier: A. Mair, administrateur

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 20 november 1996,

het navolgende

Arrest