Home

Hof van Justitie EU 27-02-1997 ECLI:EU:C:1997:99

Hof van Justitie EU 27-02-1997 ECLI:EU:C:1997:99

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
27 februari 1997

Conclusie van advocaat-generaal

M. B. Elmer

van 27 februari 1997(*)

1. In de onderhavige zaak wordt het Hof om een uitspraak gevraagd over de vraag, of verordening (EEG) nr. 3330/91 van de Raad van 7 november 1991 betreffende de statistieken van het goederenverkeer tussen Lid-Staten (PB 1991, L 316, blz. 1), verenigbaar is met artikel 30 EG-Verdrag, dat een verbod inhoudt van kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking, en met artikel 34 van het Verdrag, dat een verbod inhoudt van kwantitatieve uitvoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking.

De verordening

2. Voor zover hier van belang, wordt in de preambule van de verordening overwogen, dat:

„voor de voltooiing van de interne markt de fysieke grenzen tussen de Lid-Staten moeten worden geslecht; dat voor een voldoende mate van informatie over het goederenverkeer tussen Lid-Staten derhalve middelen nodig zijn die geen, ook geen indirecte, controles aan de binnengrenzen met zich brengen [eerste overweging];

de analyse van de situatie waarin de Gemeenschap en de Lid-Staten zich na 1992 zullen bevinden, aan het licht brengt dat er ten aanzien van de informatie over het goederenverkeer tussen Lid-Staten concrete behoeften zullen blijven bestaan [tweede overweging];

aangezien tal van deze behoeften niet, zoals die betreffende de nationale rekeningen of de betalingsbalans, van macro-economische aard zijn, daaraan niet door zeer gecomprimeerde informatie kan worden voldaan; dat, daarentegen, onder andere de handelspolitiek, de sectoriële analyses, de mededingingsregels, het beheer en de oriëntatie van de landbouw en de visserij, de regionale ontwikkeling, de energievooruitzichten en de organisatie van het vervoer moeten kunnen steunen op cijfermateriaal, dat een zo actueel, exact en gedetailleerd mogelijk beeld van de interne markt verschaft [derde overweging];

de informatie over het goederenverkeer tussen Lid-Staten er met name toe zal bijdragen dat de vooruitgang van de interne markt kan worden gemeten, haar voltooiing dus kan worden versneld en de verwezenlijking ervan met kennis van zaken kan worden geconsolideerd; dat deze informatie een van de instrumenten kan blijken te zijn om de ontwikkeling van de economische en sociale samenhang te beoordelen [vierde overweging];

de statistieken van het goederenverkeer tussen Lid-Staten tot eind 1992 nog worden ontleend aan de formaliteiten, de documentatie en de controles waartoe de douane, met het oog op haar eigen behoeften of die van andere diensten, afzenders en geadresseerden van goederen in het goederenverkeer tussen de Lid-Staten verplicht, maar dat deze als gevolg van de opheffing van de fysieke en fiscale grenzen juist verdwijnen [vijfde overweging];

de voor de statistieken van het goederenverkeer tussen Lid-Staten noodzakelijke informatie daarom rechtstreeks bij de afzenders en de geadresseerden zal moeten worden verzameld met behulp van methoden en technieken waarmee de volledigheid, de betrouwbaarheid en de actualiteit van de informatie kan worden verzekerd, zonder voor de belanghebbenden, en vooral voor het midden- en kleinbedrijf, een belasting te vormen die niet in verhouding staat tot de resultaten die de gebruikers van deze statistieken ervan mogen verwachten” [zesde overweging]

3. Volgens artikel 3, lid 1, eerste alinea, van de verordening worden voor alle goederen die van een Lid-Staat naar een andere gaan, statistieken van het goederenverkeer tussen Lid-Staten opgemaakt.

4. Hoofdstuk II van de verordening gaat over het permanente stelsel voor het verzamelen van statistische gegevens, dat in artikel 6 wordt aangeduid als het „Intrastat-stelsel” en dat luidens artikel 7, lid 4, van toepassing is op de handel tussen de Lid-Staten.

5. Artikel 8 houdt voor iedere natuurlijke of rechtspersoon die bij een goederenverkeerverrichting tussen Lid-Staten is betrokken, de verplichting in om de verlangde informatie te verstrekken. Particulieren zijn hiervan echter vrijgesteld (artikel 5 van de verordening). De informatie moet op maandbasis worden verstrekt.

6. Volgens artikel 9, lid 1, kan de informatieplichtige voor het Intrastat-stelsel deze taak overdragen aan een in een Lid-Staat woonachtige derde, zonder dat door deze overdracht de verantwoordelijkheid van de informatieplichtige in deze geringer wordt. Informatieplichtigen die niet aan hun verplichtingen voldoen, stellen zich bloot aan de sancties die de Lid-Staten overeenkomstig de nationale bepalingen ter zake vaststellen.

Volgens mijn informaties liggen in Luxemburg de op overtreding gestelde boeten tussen 10 001 en 100 000 LFR.

7. Hoofdstuk III van de verordening heeft betrekking op de statistiek van de handel tussen de Lid-Staten.

8. Artikel 20, lid 5, van dit hoofdstuk bepaalt, dat de in artikel 8 bedoelde informatieplichtige de natuurlijke of rechtspersoon is, die a) in de Lid-Staat van verzending woonachtig is en die, afgezien van het vcrvoercontract, de overeenkomst heeft gesloten die de verzending van de goederen tot gevolg heeft, of anders de goederen verzendt of doet verzenden, of anders in het bezit is van de goederen die het voorwerp van de verzending zijn, en die b) in de Lid-Staat van aankomst woonachtig is en die, afgezien van het vervoercontract, de overeenkomst heeft gesloten die de levering van de goederen tot gevolg heeft, of anders de goederen in ontvangst neemt of in ontvangst doet nemen, of anders in het bezit is van de goederen die het voorwerp van de levering zijn.

9. Artikel 21 luidt:

„Op de bij de bevoegde diensten in te dienen dragers van statistische informatie:

  • worden, onverminderd artikel 34, de goederen zodanig aangeduid dat zij in de geldende versie van de gecombineerde nomenclatuur moeiteloos en nauwkeurig bij de fijnste onderverdeling waartoe zij behoren, kunnen worden ingedeeld;

  • moet voor iedere goederensoort ook het met de bedoelde onderverdeling van de gecombineerde nomenclatuur overeenkomende achteijferige codenummer worden vermeld.”

10. Artikel 23, leden 1 en 2, bepaalt:

„1.

Op de bij de bevoegde diensten in te dienen drager van de statistische informatie moeten voor iedere goederensoort de volgende gegevens worden vermeld:

  1. in de Lid-Staat van aankomst: de Lid-Staat van herkomst van de goederen in de zin van artikel 24, lid 1:

  2. in de Lid-Staat van verzending: de Lid-Staat van bestemming van de goederen in de zin van artikel 24, lid 2;

  3. de hoeveelheid goederen, in nettomassa en in bijzondere maatstaven;

  4. de waarde van de goederen;

  5. de aard van de transactie;

  6. de leveringsvoorwaarden;

  7. de vermoedelijke wijze van vervoer.

2.

De Lid-Staten mogen niet voorschrijven dat op de drager van de statistische informatie naast de in lid 1 bedoelde gegevens nog andere gegevens moeten worden vermeld, behalve:

  1. in de Lid-Staat van aankomst: land van oorsprong; dit gegeven mag slechts worden verlangd voor zover het gemeenschapsrecht dit toelaat;

  2. in de Lid-Staat van verzending: het gebied van oorsprong; in de Lid-Staat van aankomst: het gebied van bestemming;

  3. in de Lid-Staat van verzending: de haven of luchthaven van laden; in de Lid-Staat van aankomst: de haven of luchthaven van lossen;

  4. in de Lid-Staat van verzending en in de Lid-Staat van aankomst: de vermoedelijke haven of luchthaven van overlading in een andere Lid-Staat indien deze doorvoerstatistieken opstelt;

  5. in voorkomend geval, het statistische stelsel.”

11. Artikel 28 geeft limieten aan, waaronder de verplichtingen wegvallen of verminderen; daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen uitsluitings-, assimilatie- en vereenvoudigingsdrcmpels.

Ingevolge artikel 28, lid 3, en lid 5, tweede alinea, gelden de uitsluitingsdrempels voor de informaticplichtigcn die voor een van de in de artikelen 24 en 25 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG)(1) bedoelde bijzondere regelingen in aanmerking komen, voor nict-BTWplichtigc rechtspersonen en voor van BTW vrijgestelde belastingplichtigen, die overeenkomstig artikel 28, lid 7, van richtlijn 77/388 niet verplicht zijn een belastingaangifte in te dienen.

Assimilaticdrcmpels verlenen de informaticplichtigcn krachtens artikel 28, lid 4, vrijstelling van de in de verordening genoemde aangiften; met de periodieke belastingaangifte die zij als BTW-plichtigcn moeten indienen, voldoen zij aan deze verplichting,

De assimilatie- en vcreenvoudigingsdrempels, die in jaarwaarden van intracommunautaire transacties worden uitgedrukt, kunnen luidens lid 6 per Lid-Staat, productengroep en periode verschillen.

Ingevolge artikel 28, lid 8, worden de vercenvoudigingsdrempcls vastgesteld op 100 000 ECU bij verzending en 100 000 ECU bij aankomst. Volgens lid 9 kunnen de Lid-Staten hun assimilatie- en vereenvoudigingsdrempcls echter hoger stellen. De vercenvoudigingsdrempel in Luxemburg is vastgesteld op 10 000 000 LFR. Binnen de vercenvoudigingsdrempel dient de informatieplichtigc de goederensoort, het achtcijfcrigc codenummer, de Lid-Staat van herkomst of bestemming en de waarde van de goederen te vermelden.

12. Artikel 34 van de verordening luidt:

„1.

De Commissie kan, ter vereenvoudiging van de taak van de informatieplichtigcn, overeenkomstig artikel 30, zowel voor goederen waarop het Intrastat-stclsel van toepassing is als voor andere goederen, vereenvoudigde procedures voor het verzamelen van de informatie vaststellen, en met name de voorwaarden scheppen voor een toepassing op ruimere schaal van automatische verwerking en elektronische overbrenging van de informatie.

2.

Om rekening te houden met hun eigen administratieve organisatie mogen Lid-Staten andere dan de in lid 1 bedoelde vereenvoudigde procedures instellen, mits de informatieplichtigen tussen beide mogen kiezen.

De Lid-Staten die van deze mogelijkheid gebruik maken, stellen de Commissie daarvan in kennis.”

De feiten

13. R. Kieffer en R. Thill zijn de directeuren van de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kieffer & Thill, die zich blijkens haar statutaire doelstelling bezighoudt met de handel in automobielen, onder andere inhoudend de koop en verkoop van verongelukte en tweedehands auto's, onderdelen en automobielaccessoires. Vaststaat, dat de waarde van de jaarlijkse exporten van de onderneming naar andere Lid-Staten boven de in artikel 28, lid 9, van de verordening bedoelde vereenvoudigingsdrempel van 10 000 000 LFR ligt.

14. Kieffer en Thill worden vervolgd wegens overtreding, in 1993 en 1994, van het bepaalde in de artikelen 3, 8 en 14 van de verordening, daar zij hadden nagelaten de door het Intrastat-stelsel verlangde informatie over de in- en uitvoer van de onderneming te verstrekken.

15. Kieffer en Thill brengen hiertegen in, dat de verordening, doordat zij met haar zeer uitvoerige informatieverplichtingen een zware last op de ondernemingen legt, neerkomt op een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoer- en uitvoerbeperking en bijgevolg in strijd is met de artikelen 30 en 34 van het Verdrag.

De prejudiciële vragen

16. Het Tribunal de police de Luxembourg heeft bij beschikking van 2 april 1996 het Hof de volgende vragen voorgelegd:

  1. Heeft verordening (EEG) nr. 3330/91 van de Raad van 7 november 1991 een ingevolge de artikelen 30 en 34 EEG-Verdrag verboden maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking van het goederenverkeer tussen Lid-Staten ingevoerd, voor zover zij de Lid-Staten verplicht, van elke onderneming die de vastgestelde uitsluitings-, assimilatie- en vereenvoudigingsdrempels overschrijdt, een gedetailleerde aangifte van al haar intracommunautaire in- en uitvoer te verkrijgen?

  2. Vormt de verplichting om zowel in het land van herkomst van de uitgevoerde goederen als in het land van bestemming de uit hoofde van het Intrastat-stelsel verlangde gegevens te verstrekken, waarvan de niet-naleving naar Luxemburgs recht strafrechtelijk wordt vervolgd in geval van weigering de verlangde gegevens aan de centrale dienst voor statistiek en economisch onderzoek door te geven, voor de markt- deelnemers een ongerechtvaardigde en onevenredige dwangmaatregel, gelet op het nagestreefde doel van algemeen belang, en is zij derhalve in strijd met artikel 3 B, derde alinea, EEG-Vcrdrag, ingelast bij artikel G, sub 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ondertekend te Maastricht op 7 februari 1992?”

De procedure voor het Hof

17. Kieffer en Thill betogen, dat de artikelen 30 en 34 evenzeer voor de gemeenschapswetgever gelden en dat de verordening een belemmering vormt voor het vrije verkeer van goederen. Het aangeven van de verlangde, buitengewoon uitvoerige informatie is vooral voor de kleine en middelgrote ondernemingen een bron van kosten en hinder. Zo moet een onderneming voor elke transactie het juiste — achtcijferigc — codenummer van de gecombineerde nomenclatuur opzoeken. De informatieverplichting is des te zwaarder, omdat zij voor iedere transactie, ongeacht de waarde ervan, geldt. Bovendien verdraagt de verordening zich niet met het evenredigheidsbeginsel, aangezien zij meer verlangt dan nodig is, zowel naar de mate van de voorgeschreven gedetailleerdheid als wat de verplichting betreft én de Lid-Staat van verzending én de Lid-Staat van aankomst van de goederen te vermelden.

18. De Luxemburgse regering, ondersteund door de Raad en de Commissie, betoogt dat de verordening geen maatregel van gelijke werking in de zin van de artikelen 30 en 34 vormt. Het effect van de verordening op het vrije verkeer van goederen is te vaag en te hypothetisch om de artikelen 30 en 34 van toepassing te doen zijn. Bovendien is het doel van de verordening in het belang van de Gemeenschap, daar de inhoud van de informatie van groot gewicht is voor de interne markt en voor verschillende communautaire beleidsgebieden.

Het Intrastat-stelsel houdt in ettelijke opzichten een vereenvoudiging in van de vroegere regeling, waarbij de douaneautoriteiten bij de grensoverschrijding tal van documenten verlangden. Een verdere vereenvoudiging is nog mogelijk met het kosteloos verstrekte IDEP/CN8-invocr-programma met ingebouwde rcchcrchemogelijkheid. Overigens gaat het bij de ondernemingen om informatie waarover zij reeds beschikken.

De Luxemburgse regering, de Raad en de Commissie menen voorts, dat het Intrastat-stelsel niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Volgens vaste rechtspraak geldt dit beginsel ook bij de toepassing van de verdragsbepalingen betreffende het vrije verkeer van goederen, zodat het niet nodig is terug te grijpen op artikel 3 B, derde alinea, van het Verdrag. Het geheel van de in de verordening verlangde informatie is nodig om bruikbare statistieken te kunnen opstellen. De verschillende drempels zijn ingevoerd om een aantal ondernemers vrij te stellen van de informatieverplichting. Gezien de uiteenlopende drempels in de verschillende Lid-Staten dient de informatieverplichting echter zowel voor de verzender als voor de ontvanger te gelden.

Standpuntbepaling

19. Het door de verwijzende rechter genoemde, bij het Verdrag betreffende de Europese Unie in het EG-Verdrag ingevoegde artikel 3 B, dat in de derde alinea bepaalt dat het optreden van de Gemeenschap niet verder gaat dan wat nodig is om de doelstellingen van dat Verdrag te verwezenlijken, geeft in wezen het communautaire evenredigheidsbeginsel weer, dat volgens vaste rechtspraak een wezenlijk element is bij de uitlegging van de artikelen 30 en 34 van het Verdrag. Het lijkt mij niet nodig hier met een eigen interpretatie te komen van artikel 3 B, derde alinea, dat overigens pas in werking is getreden op 1 november 1993, dat wil zeggen in de loop van het voor de onderhavige zaak relevante tijdvak.

20. In werkelijkheid gaat het dus om de vraag, of de verordening in strijd is met de artikelen 30 en 34 van het Verdrag; hiertoe moet worden nagegaan, of de verordening een belemmering vormt voor het intracommunautaire handelsverkeer, of de belemmeringen eventueel gerechtvaardigd zijn op gronden van algemeen belang en, in dit verband, of de verordening beletselen meebrengt die verder gaan dan nodig is voor de vrijwaring van het algemeen belang.

21. Volgens vaste rechtspraak van het Hof gelden de verboden van de artikelen 30 en 34 niet enkel voor nationale maatregelen, maar evenzeer voor bepalingen die van de gemeenschapsinstellingen uitgaan.(2)

22. Ook volgens vaste rechtspraak heeft artikel 30 mede betrekking op maatregelen die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kunnen belemmeren(3), terwijl artikel 34 doelt op maatregelen die een specifieke beperking van het uitgaand goederenverkeer ten opzichte van de binnenlandse handel in de betrokken Lid-Staat ten gevolge hebben.(4) Voorts is het vaste rechtspraak van het Hof, dat er geen minimumdrcmpel is voor de toepassing van de artikelen 30 en 34, zodat niet wordt gedifferentieerd naar de intensiteit van de gevolgen van een maatregel voor de handel binnen de Gemeenschap.(5) Doch maatregelen die worden geacht de handel tussen Lid-Staten slechts onzeker en indirect te beïnvloeden, vallen volgens de rechtspraak niet onder de verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer van goederen.(6)

23. Krachtens het Intrastat-stclscl moeten de ondernemingen maandelijks een reeks nauwkeurige gegevens verstrekken over hun invoer- en uitvoertransactics. Het gaat dus om een verplichting die op grensoverschrijdende transacties betrekking heeft. Ook al beschikt een bepaalde onderneming over de meeste van die gegevens, toch neemt de opstelling van de verlangde verklaringen tijd in beslag en brengt zij speciaal voor kleine en middelgrote ondernemingen kosten mee. Bovendien is er een rechtstreeks verband tussen de last en het feit van de grensoverschrijding van de goederen, omdat het de grensoverschrijdende transactie is die de aangifteverplichting doet ontstaan. De eventuele beperkende gevolgen van de regeling voor het vrije verkeer van goederen zijn naar mijn mening niet zo onwaarschijnlijk, dat de regeling buiten de bepalingen over het vrije verkeer van goederen zou vallen.

24. Een maatregel van gemeenschapsrecht, die ten doel heeft de totstandkoming van de interne markt te bevorderen, kan echter slechts worden geacht het handelsverkeer in strijd met de artikelen 30 en 34 te belemmeren, indien de maatregel verder gaat dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is.(7) Het Hof heeft voorts uitdrukkelijk aanvaard, dat belemmeringen van het vrije handelsverkeer noodzakelijk kunnen zijn om redelijk volledige en juiste gegevens over de intracommunautaire goederenbewegingen te verkrijgen.(8)

25. De verordening is vastgesteld op basis van artikel 100 A van het Verdrag, dat betrekking heeft op harmonisatiemaatregelen betreffende de werking van de interne markt. Een stelsel van rechtstreekse informatie was noodzakelijk geworden door de opheffing van de controles aan de binnengrenzen. Zoals blijkt uit de derde overweging van de considerans van de verordening, is betrouwbaar en toereikend cijfermateriaal belangrijk voor een aantal communautaire beleidsgebieden, met name de handelspolitiek, de mededingingsregels, de regionale ontwikkeling en het vervoer. Zo kunnen statistieken over de goederenbewegingen en de prijzen bij transacties op een bepaalde productenmarkt, met artikel 85 van het Verdrag strijdige mededingingsbeperkende overeenkomsten tussen ondernemingen, inzake marktverdeling of verkoopprijzen, aan het licht brengen. Tevens zijn gedetailleerde statistieken van essentieel belang voor een inzicht in de ontwikkeling en voltooiing van de interne markt (vijfde overweging van de considerans van de verordening). Statistieken kunnen bijvoorbeeld handelsbelemmeringen onthullen en aldus leiden tot maatregelen van de Commissie, zoals een beroep in rechte of voorstellen voor rechtshandelingen van algemene strekking. Indien bijvoorbeeld een of meer Lid-Staten op een bepaald gebied nieuwe technische voorschriften zouden invoeren, zou Intrastat het effect van een dergelijke maatregel voor het handelsverkeer in cijfers kunnen weergeven en zo de Commissie kunnen helpen tot een besluit te komen over de wenselijkheid en vorm van een actie.

26. Gelet op een en ander ben ik van oordeel, dat de verordening gericht is op een zaak van algemeen belang voor de Gemeenschap en derhalve niet in strijd is met de artikelen 30 en 34 van het Verdrag. Waar het op aankomt, is of de verordening meer belemmeringen meebrengt dan nodig is en dus in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel. Om dit te kunnen bepalen, dient in aanmerking te worden genomen, dat de gemeenschapswetgever bij de vaststelling van de harmonisatiemaatregelen over een beoordelingsvrijheid beschikt.(9)

27. Ingevolge artikel 23, lid 1, van de verordening moeten gegevens worden verstrekt over de Lid-Staat van verzending respectievelijk de Lid-Staat van aankomst, alsook over de hoeveelheid en waarde van de goederen, de aard van de transactie, de leveringsvoorwaarden en de vermoedelijke wijze van vervoer. Voorts moet volgens artikel 21 voor iedere goederensoort het achtcijferige codenummer van de gecombineerde nomenclatuur worden aangegeven.

28. Al deze verschillende gegevens doen ter zake voor de doelstellingen van de verordening. Zo is vermelding van de wijze van vervoer nodig voor de statistieken van de hoeveelheden goederen die per vrachtauto en per trein worden vervoerd, hetgeen van belang is voor het vervoerbeleid en voor eventuele beslissingen inzake het Trans-Europese vervoernet. Gegevens over de leveringsvoorwaarden kunnen waardevol zijn voor het mededingingsbeleid, daar zij een aanwijzing kunnen geven voor het marktgedrag van de ondernemingen. Het achtcijferige codenummer zal nodig zijn voor de verwerking van de verkregen informatie, doordat het de uitsplitsing en indeling van het zeer grote aantal aangiften vereenvoudigt. Het zou voor de bevoegde diensten nauwelijks mogelijk zijn die aangiften zelf te verwerken. Bovendien zal de werkbelasting in dit opzicht voor de ondernemingen wel afnemen, zodra zij na een overgangsperiode hun normale invoeren uitvoertransacties kunnen indelen. Deze belasting zal nog verder verminderen door gebruikmaking van moderne technologieën.(10)

29. Derhalve kan men mijns inziens bij slechts twee elementen van het Intrastat-stelsel rechtens enige twijfel koesteren, namelijk de eis dat dezelfde transactie zowel door de exporteur als door de importeur moet worden aangegeven, en het feit dat de informatieverplichting voor alle goederenbewegingen geldt. Hierbij zij aangetekend, dat de vereenvoudigingsdrempels de onderneming niet volledig vrijstellen van de informatieverplichting, doch enkel het aantal te verstrekken gegevens verminderen.

30. Wat het eerste betreft, merk ik op, dat vooral de verplichting om invoertransactics aan te geven, belemmeringen zou kunnen veroorzaken. De productie van een onderneming wordt normaal gekenmerkt door een zekere continuïteit in producten en tijd. Dit is niet noodzakelijkerwijs in dezelfde mate het geval met de inkoop van een onderneming, bijvoorbeeld van grondstoffen, onderdelen en uitrusting. Die inkoop kan immers in regelmaat en naar de aard en hoeveelheid van de goederen sterk wisselen. De dubbele informatieverplichting is volgens de Commissie echter nodig wegens de drempels die in de verordening worden genoemd en niet in alle Lid-Staten gelijk zijn. Doordat de koper, in tegenstelling tot de verkoper, met de aangifteverplichting wordt belast, is in het systeem van de verordening gewaarborgd dat de betrokken transactie wordt opgenomen in het statistiekbestand. De dubbele informatieverplichting is derhalve belangrijk voor de volledigheid van de statistieken. De gemeenschapswetgever heeft het deswege gerechtvaardigd geacht de informatieverplichting mede te doen gelden voor de importeur. De gemeenschapswetgever en de autoriteiten die de betrokken statistieken verwerken en gebruiken, zijn mijns inziens het best in staat te bepalen welke statistieken nodig zijn. Het Hof vermag de keuze hiervan alleen maar te wraken wanneer duidelijk is, dat de verlangde informaties verder gaan dan nodig is. In casu wettigt niets het vermoeden, dat de wetgever deze beoordelingsvrijheid te buiten is gegaan.

31. Met betrekking tot het vereiste dat van elke transactie aangifte wordt gedaan, merk ik op, dat de wetgever blijkens de zesde overweging van de considerans van de verordening de ondernemingen niet een last heeft willen opleggen die niet in verhouding staat tot de resultaten die de gebruikers van de statistieken ervan mogen verwachten. Dit blijkt eveneens uit de verschillende in de verordening genoemde drempels. Zo hebben de uitsluitings- en assimilatiedrempels tot gevolg, dat een aantal ondernemingen geen andere aangiften behoeven te doen dan de periodieke BTW-opgaven. Volgens de opmerkingen van de Luxemburgse regering is twee derde van de ondernemingen uit dien hoofde vrijgesteld van de informatieverplichting. De vereenvoudigingsdrempels houden in, dat ondernemingen die slechts in beperkte mate grensoverschrijdende transacties verrichten, niet meer dan een gering aantal inlichtingen behoeven te verstrekken. Bovendien moet de last zelfs in dat geval worden bezien in het licht van de mogelijkheid zich van moderne technische hulpmiddelen te bedienen, zoals het kosteloos beschikbaar gestelde IDEP/CN8-invoerprogramma. Ten slotte moet in aanmerking worden genomen dat het hier om een nieuwe regeling gaat, waarbij voor het eerst een stelsel van rechtstreekse aangifte is ingevoerd. De gemeenschapswetgever moet derhalve wat tijd worden gelaten om te zien hoe het systeem in de praktijk werkt, en dan zo nodig een versoepeling aan te brengen. Te dezen zij opgemerkt, dat de Commissie bij verordening (EG) nr. 2820/94(11) een drempel per transactie heeft ingevoerd, waarbij transacties tot 100 ECU onder een algemene post van de gecombineerde nomenclatuur kunnen worden samengevoegd. Bovendien behoeven dan alleen de Lid-Staat van herkomst, de Lid-Staat van bestemming en de waarde van de goederen te worden aangegeven. Ik ben dan ook van mening, dat ook wat de omvang van de informatieverplichting betreft, de gemeenschapswetgever niet kan worden geacht de grenzen van zijn beoordelingsvrijheid te hebben overschreden.

Conclusie

32. In het licht van het voorgaande geef ik het Hof in overweging, de vragen van het Tribunal de police de Luxembourg te beantwoorden als volgt:

„Bij onderzoek, in het licht van de verwijzingsbeschikking en van de ten processe gebleken elementen, van verordening (EEG) nr. 3330/91 van de Raad van 7 november 1991 betreffende de statistieken van het goederenverkeer tussen Lid-Staten, is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid ervan kunnen aantasten.”