Home

Hof van Justitie EU 29-05-1997 ECLI:EU:C:1997:267

Hof van Justitie EU 29-05-1997 ECLI:EU:C:1997:267

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
29 mei 1997

Conclusie van advocaat-generaal

D. Ruiz-Jarabo Colomer

van 29 mei 1997(*)

1. Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 26 april 1996, heeft de Commissie krachtens artikel 169 EG-Verdrag het Hof verzocht vast te stellen, dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te treffen die nodig zijn om te voldoen aan de richtlijnen 93/48/EEG(1), 93/49/EEG(2), en 93/61/EEG(3), de krachtens genoemde richtlijnen op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2. Volgens artikel 10 van richtlijn 93/48, artikel 8 van richtlijn 93/49 en artikel 7 van richtlijn 93/61 doen de Lid-Staten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1993 aan deze richtlijnen te voldoen, en stellen zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

3. Daar zij geen mededeling ontving dat de betrokken richtlijnen binnen de gestelde termijn in Duits recht waren omgezet, maande de Commissie de Duitse regering bij brief van 10 februari 1994 overeenkomstig artikel 169 van het Verdrag aan om haar opmerkingen kenbaar te maken en uiteen te zetten waarom zij haar interne recht niet aan de in geding zijnde richtlijnen had aangepast.

4. De Duitse regering antwoordde de Commissie bij mededeling van 21 april 1994, vervat in een brief van 28 april 1994. Zij zette daarin evenwel niet de redenen uiteen die omzetting van de richtlijnen in nationaal recht hadden belet.

5. Aangezien haar geen nationale bepalingen houdende aanpassing van het nationale recht aan de richtlijnen werden meegedeeld, zond de Commissie de Duitse regering op 5 oktober 1994 een met redenen omkleed advies, waarin zij haar de niet-nakoming van de in de drie richtlijnen neergelegde verplichtingen verweet, en haar verzocht de nodige maatregelen te treffen teneinde binnen twee maanden aan het met redenen omkleed advies te voldoen.

6. In een mededeling van 6 december 1994, die de Commissie op 14 december 1994 werd toegezonden, stelde de Duitse regering de Commissie ervan in kennis, dat met de aanneming van de wet tot wijziging van de voorschriften voor planten- en zaaigoedbescherming van 25 november 1993(4) de machtigingsvereisten waren vastgesteld om de drie richtlijnen in nationaal recht om te zetten. Deze omzetting moest volgens de Duitse regering evenwel plaatsvinden bij nationale verordening, waarvoor een afbakening van het toepassingsgebied van de richtlijnen vereist was, daar dit onduidelijk was.

7. Daar zij van de Duitse regering verder geen informatie ontving omtrent de omzetting van de drie richtlijnen in nationaal recht, stelde de Commissie het onderhavige beroep in.

8. Overeenkomstig de artikelen 5 en 189 EG-Vcrdrag, artikel 10 van richtlijn 93/48, artikel 8 van richtlijn 93/49 en artikel 7 van richtlijn 93/61 was de Bondsrepubliek Duitsland verplicht, genoemde richtlijnen binnen de gestelde termijn in Duits recht om te zetten. Het is vaste rechtspraak van het Hof dat een Lid-Staat zich niet ten exeeptieve kan beroepen op nationale bepalingen, praktijken of situaties ter rechtvaardiging van de nict-nakoming van door communautaire richtlijnen voorgeschreven verplichtingen of termijnen.

9. De Duitse regering bestrijdt de haar door de Commissie verweten niet-nakoming van de drie richtlijnen niet, maar stelt voor, gezien de moeilijkheden waarop de omzetting in nationaal recht van de in geding zijnde richtlijnen is gestuit, de nietnakomingsprocedure te schorsen.

10. Dit voorstel van de Duitse regering komt niet voor overweging in aanmerking, daar in casu niet is voldaan aan de voorwaarden die een schorsing ingevolge artikel 82 bis, lid 1, sub b, van het Reglement voor de procesvoering zouden rechtvaardigen.

11. De Commissie heeft immers onomstotelijk en onweersproken door de Duitse regering aangetoond, dat de Bondsrepubliek Duitsland niet binnen de gestelde termijn de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen heeft getroffen om aan richtlijnen 93/48, 93/49 en 93/61 te voldoen. Daarom moet het beroep van de Commissie gegrond worden verklaard.

12. Aangezien het beroep van de Commissie gegrond is en haar conclusies moeten worden aanvaard, moet de Bondsrepubliek Duitsland overeenkomstig artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering in de kosten worden verwezen.

Conclusie

13. Mitsdien geef ik het Hof in overweging:

  1. vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten ingevolge:

    • artikel 10 van richtlijn 93/48/EEG van de Commissie van 23 juni 1993 tot vaststelling van het schema met de voorwaarden waaraan fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt en teeltmateriaal daarvan overeenkomstig richtlijn 92/34/EEG van de Raad moeten voldoen,

    • artikel 8 van richtlijn 93/49/EEG van de Commissie van 23 juni 1993 tot vaststelling van het schema met de voorwaarden waaraan siergewassen en teeltmateriaal daarvan overeenkomstig richtlijn 91/682/EEG van de Raad moeten voldoen, en

    • artikel 7 van richtlijn 93/61/EEG van de Commissie van 2 juli 1993 tot vaststelling van de schema's met de eisen waaraan teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad, overeenkomstig artikel 4 van richtlijn 92/33/EEG van de Raad moeten voldoen,

    door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te treffen die nodig zijn om aan die richtlijnen te voldoen;

  2. de Bondsrepubliek Duitsland te verwijzen in de kosten.