Home

Hof van Justitie EU 16-09-1997 ECLI:EU:C:1997:409

Hof van Justitie EU 16-09-1997 ECLI:EU:C:1997:409

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
16 september 1997

Conclusie van advocaat-generaal

C. O. Lenz

van 16 september 1997(*)

Inleiding

In de onderhavige prejudiciële procedure stelt de Arbeidsrechtbank te Charleroi het Hof een vraag over de verenigbaarheid van nationale anticumulatiebcpalingen met het gemeenschapsrecht,

Volgens de verwijzende rechter en de betrokken partijen ligt aan de onderhavige procedure het navolgende geschil ten grondslag. Verzoekster in het hoofdgeding, mevrouw Cordelle, is burger van de Europese Unie. Zij ontvangt een overlevingspensioen ten laste van het Belgische pensioenstelsel en drie ouderdomspensioenen, waarvan twee ten laste van de Belgische en een ten laste van de Franse sociale zekerheid.

Mevrouw Cordelle ontvangt haar overlevingspensioen uit hoofde van een volledige verzekeringsloopbaan als werknemer die haar overleden echtgenoot uitsluitend in België had vervuld. Dat pensioen is uitsluitend naar Belgisch recht zonder toepassing van gemeenschapsrecht berekend. Naast twee Belgische ouderdomspensioenen ontvangt verzoekster ook nog een Frans ouderdomspensioen, berekend op basis van de 27 kwartalen van arbeid die zij als werkneemster heeft vervuld, en van de 48 kwartalen die haar zijn toegekend omdat zij zes kinderen heeft grootgebracht. Dit pensioen werd bovendien met 10 % verhoogd wegens kinderlast. In 1989 berekende de Rijksdienst voor pensioenen (hierna: „RP”), het Belgische socialczekerheidsorgaan, de pensioenen en bepaalde hij met toepassing van het koninklijk besluit van 21 december 1967 (hierna: „koninklijk besluit”) een maximumbedrag voor het Belgische overlevingspensioen in samenloop met het Franse ouderdomspensioen. Nadat de RP kennis had gekregen van het bedrag van het Franse ouderdomspensioen, verminderde hij het Belgische overlevingspensioen in 1994 overeenkomstig het koninklijk besluit en vorderde hij 42 460 BFR terug.

Verzoekster komt op tegen deze beslissing. Zij stelt, dat de nationale anticumulatiebepaling van artikel 52 van het koninklijk besluit op haar Frans pensioen niet kan worden toegepast omdat de verhoging van het pensioen wegens kindcrlast een voordeel is dat in het Belgische recht niet bestaat, en derhalve buiten de werkingssfeer van de Belgische anticumulaticbepaling valt.

Artikel 52 beoogt de verzekering van twee verschillende risico's betreffende verschillende perioden te coördineren, dat wil zeggen het stelt een maximum vast voor het geval van samenloop van ouderdomspensioenen die uit hoofde van de door de gerechtigde vervulde verzekeringstijdsvakken worden toegekend, en een overlevingspensioen dat uit hoofde van door een derde vervulde verzekeringstijdsvakken wordt toegekend. Volgens deze bepaling kan een overlevingspensioen van een werknemer slechts tot een bepaald bedrag worden gecumuleerd met één of meer ouderdomspensioenen die krachtens een Belgische of buitenlandse regeling zijn toegekend.(*)

Voor de Arbeidsrechtbank rees de vraag, of het Franse pensioen in zijn geheel als een ouderdomspensioen moet worden aangemerkt en of artikel 52 van het koninklijk besluit in het onderhavige geval moet worden toegepast, gelet op de gemeenschapsverordeningen.

Daarop heeft zij het Hof de navolgende prejudiciële vraag voorgelegd:

Is het cumulatieverbod(*) van artikel 52 van het koninklijk besluit van 21 december 1967, gelet op de gemeenschapsverordeningen, van toepassing op enerzijds de door de Caisse régionale d'assurance maladie Nord Picardie betaalde uitkeringen naar Frans recht en anderzijds het rustpensioen naar Belgisch recht?

Discussie

Volgens de RP is de prejudiciële vraag niet-ontvankelijk. Zoals zij is geformuleerd, wordt niet om uitlegging van het gemeenschapsrecht verzocht, De prejudiciële vraag valt derhalve buiten de werkingssfeer van artikel 177 EG-Verdrag, dat de bevoegdheid van het Hof ter zake van prejudiciële vragen regelt.

Volgens vaste rechtspraak van het Hof, waarnaar ook de Commissie in dit verband verwijst, is het Hof in het kader van een procedure krachtens artikel 177 EG-Verdrag niet bevoegd, een communautaire regel op een bepaald geval toe te passen en bijgevolg bepalingen van nationaal recht aan die regel te toetsen. Het Hof kan de nationale rechter echter wel alle interpretatiegegevens met betrekking tot het gemeenschapsrecht aanreiken, die voor hem van belang kunnen zijn bij de beoordeling van de werking van die bepalingen.(*) Het Hof kan de gemeenschapsbepalingen derhalve aldus uitleggen, dat wordt geantwoord op de vraag of zij zich verzetten tegen toepassing van nationale anticumulatiebepalingen.

In het onderhavige geval gaat het vooral om verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerhcidsrcgelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen(*), in de versie van verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983(*), respectievelijk in de versie van verordening (EEG) nr. 1248/92 van de Raad van 30 april 1992.(*)(*)

De Commissie neemt als enige een standpunt in met betrekking tot de vraag, welke versie van de verordening in het onderhavige geval dient te worden onderzocht. Die vraag is van belang omdat de ouderdomspensioenen en het overlevingspensioen vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 1248/92 op 1 juni 1992 zijn vastgesteld, en de door de RP geformuleerde vordering tot terugbetaling betrekking heeft op de periode na de inwerkingtreding van die verordening. Ter terechtzitting is de Commissie dienaangaande tot de conclusie gekomen, dat verzoeksters pensioenen volgens het vóór 1992 geldende stelsel, dat wil zeggen volgens de „oude” versie van de verordening, moeten worden berekend omdat zij in 1989 werden vastgesteld.

De toepasselijkheid van de „nieuwe” versie van de verordening wordt geregeld door het bij verordening nr. 1248/92 toegevoegde artikel 95 bis. Lid 1 van dat artikel bepaalt, dat aan verordening nr, 1248/92 geen enkel recht kan worden ontleend voor een tijdvak dat aan 1 juni 1992 voorafgaat. Volgens lid 4 kunnen de rechten van de betrokkenen wier pensioen vóór 1 juni 1992 werd vastgesteld, evenwel op hun verzoek met inachtneming van verordening nr. 1248/92 worden herzien. Vanaf wanneer die rechten dan worden herzien, hangt af van het tijdstip waarop het verzoek is ingediend, en wordt in de leden 5 en 6 van artikel 95 bis geregeld. Daaruit blijkt, dat de pensioenen niet automatisch worden herzien vanaf 1992.

Het is het Hof niet bekend, of verzoekster een dergelijk verzoek om herziening heeft ingediend. Vaststaat enkel, dat de cumulatie van de pensioenen met toepassing van artikel 52 van het koninklijk besluit in 1989 en derhalve overeenkomstig de oude versie van de verordening heeft plaatsgevonden. Of de correctie dan wel de herziening van de pensioenen in 1994 volgens de nieuwe versie van de verordening is verricht, hangt onder meer af van het antwoord op de vraag, of verzoekster krachtens artikel 95 bis van verordening nr. 1408/71 om herziening heeft verzocht. Aangezien aldus niet met zekerheid valt uit te maken, welke versie van de verordening aan de omstreden beslissing ten grondslag lag, lijkt het mij aangewezen, zowel de oude als de nieuwe versie te onderzoeken.

De oude versie van verordening nr. 1408/71

Zoals gezegd, gaat de RP noch de Belgische regering in op het probleem van de verschillende versies van verordening nr. 1408/71. Beiden wijzen erop, dat het overlevingspensioen op de volledig en uitsluitend in België vervulde verzekeringstijdsvakken van de echtgenoot is gebaseerd en derhalve uitsluitend naar Belgisch recht is toegekend. Deze toekenning van een pensioen moet worden onderscheiden van de berekening van hetgeen uiteindelijk — wegens de anticumulatiebepaling van artikel 52— aan de gerechtigde wordt betaald. Dit onderscheid speelt in het onderhavige geval evenwel geen rol. Hier gaat het om de vraag, of het overlevingspensioen wel wegens het ouderdomspensioen uit Frankrijk mag worden verminderd.

Voor de toepasselijkheid van nationale anticumulatiebepalingen is vooral artikel 12, lid 2, van verordening nr. 1408/71 van belang. Volgens dit artikel zijn nationale regelingen inzake vermindering of intrekking van uitkeringen in geval van samenloop met andere socialezekerheidsuitkeringen ook van toepassing wanneer het gaat om uitkeringen die op grond van de wettelijke regeling van een andere lidstaat zijn verkregen. De omstreden anticumulatiebepaling zou derhalve ook op het naar Frans recht verkregen ouderdomspensioen van toepassing zijn. Artikel 12, lid 2, tweede zin, voorziet evenwel in een uitzondering voor het geval dat de gerechtigde gelijksoortige uitkeringen, bijvoorbeeld bij ouderdom, geniet. Dit betekent, dat die uitzondering alleen dan op pensioenrechten kan worden toegepast wanneer het gaat om samenloop met gelijksoortige uitkeringen. Bijgevolg is het volgens artikel 12, lid 2, voor de toepasselijkheid van nationale anticumulatiebepalingen van beslissend belang, of het om gelijksoortige uitkeringen gaat.

Ter zake van nationale anticumulatiebepalingen op het gebied van pensioenen is het vaste rechtspraak van het Hof, dat „de bepalingen van verordening nr. 1408/71 er niet aan in de weg staan, dat wanneer de migrerende werknemer krachtens de enkele nationale wettelijke regeling van een lidstaat een pensioen ontvangt, die nationale wettelijke regeling integraal op hem wordt toegepast, de nationale anticumulatiebepalingen daaronder begrepen”.(*) Uit deze rechtspraak volgt evenwel ook, dat „wanneer de toepassing van enkel de wetgeving van de betrokken lidstaat voor de werknemer minder gunstig uitvalt dan het communautaire stelsel van artikel 46 van verordening nr. 1408/71, de bepalingen van dat artikel volledig moeten worden toegepast”.(*)

Bij de toepassing van artikel 46 mag dan niet uit het oog worden verloren, dat nationale anticumulatiebepalingen niet van toepassing zijn wanneer de betrokkene gelijksoortige uitkeringen, bijvoorbeeld bij ouderdom, geniet, zoals in artikel 12, lid 1, tweede zin, is bepaald.(*) Dit geldt derhalve niet wanneer de betrokkene uitkeringen van verschillende aard ontvangt. In dat geval zou verordening nr. 1408/71 zich niet verzetten tegen toepassing van nationale anticumulatiebepalingen.(*)

Dit betekent, dat ook volgens de rechtspraak van het Hof het verschil tussen gelijksoortige uitkeringen en uitkeringen van verschillende aard van beslissend belang is. Volgens vaste rechtspraak moeten socialezekerheidsuitkeringen als gelijksoortig worden aangemerkt wanneer het voorwerp en het doel alsook de berekeningsgrondslag en de toekenningsvoorwaarden ervan identiek zijn.(*) Aan dit vereiste was volgens het Hof niet voldaan in het geval van een persoonlijk invaliditeitspensioen uit hoofde van de beroepsloopbaan die de begunstigde zelf in de ene lidstaat had vervuld, en een overlevingspensioen uit hoofde van de beroepsloopbaan die de overleden echtgenoot van de begunstigde in een andere lidstaat had vervuld.(*)

Ook in het onderhavige geval gaat het om uitkeringen die verband houden met verschillende beroepsloopbanen en verzekeringstijdvakken: enerzijds een persoonlijk ouderdomspensioen uit hoofde van de beroepsloopbaan van verzoekster en anderzijds een overlevingspensioen uit hoofde van de beroepsloopbaan van verzoeksters overleden echtgenoot. Om die reden kunnen ook de in het onderhavige geval aan de orde zijnde uitkeringen niet als gelijksoortige uitkeringen worden aangemerkt.

Een bijkomende aanwijzing daarvoor is te vinden in het bij verordening nr. 1248/92 aan verordening nr. 1408/71 toegevoegde artikel 46 bis.(*) Volgens de eenentwintigste overweging van de considerans van verordening nr. 1248/92 is die regeling in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof. Artikel 46 bis vormt derhalve slechts een aanpassing aan de rechtspraak van het Hof. Om die reden kunnen de bepalingen van artikel 46 bis ook hier in aanmerking worden genomen. Volgens deze bepalingen is er sprake van uitkeringen van dezelfde aard wanneer invaliditeits-, ouderdoms- of overlevingsuitkeringen op basis van door een zelfde persoon vervulde verzekeringstijdvakken werden berekend. Aangezien de uitkeringen die in het onderhavige geval samenlopen, evenwel op basis van door verschillende personen vervulde verzekeringstijdvakken werden berekend, gaat het niet om uitkeringen van dezelfde aard. Derhalve moet worden aangenomen, dat verordening nr. 1408/71 zich in een geval als het onderhavige niet verzet tegen toepassing van een nationale anticumulatiebepaling als die van artikel 52 van het koninklijk besluit.

De nieuwe versie van verordening nr. 1408/71

De Commissie heeft ter terechtzitting verklaard, dat de bij verordening nr. 1248/92 aangebrachte wijzigingen het beginsel van verordening nr. 1408/71 onverlet lieten, doch de grenzen van de toepassing van nationale anticumulatiebepalingen bij de berekening van de pensioenen nauwkeurig afbakenden. Dit zal hierna worden onderzocht.

Artikel 12 van de verordening werd aldus gewijzigd, dat de tweede zin van artikel 12, lid 2, werd geschrapt en de regeling van lid 2, eerste zin, derhalve zonder beperkingen geldt „tenzij in deze verordening anders is bepaald”. Derhalve moet hoofdstuk 3, „Ouderdom en overlijden (pensioenen)”, van de verordening worden onderzocht om uit te maken, of verordening nr. 1408/71 voorziet in een uitzondering op de toepassing van een nationale anticumulatiebepaling op overlevings- en ouderdomspensioenen. Aan dat hoofdstuk werden de artikelen 46 bis, 46 ter en 46 quater toegevoegd.

Artikel 46 ter moet in het onderhavige geval meteen worden uitgesloten, daar het „bijzondere bepalingen van toepassing in geval van samenloop van uitkeringen van dezelfde aard(*), verschuldigd krachtens de wetgeving van twee of meer lidstaten” bevat. Aangezien het in het onderhavige geval gaat om samenloop van uitkeringen van verschillende aard, is artikel 46 ter derhalve niet relevant.

Hetzelfde geldt voor artikel 46 quater, dat bepalingen van toepassing in geval van samenloop van een of meer uitkeringen als bedoeld in artikel 46 bis, lid 1 — dus uitkeringen van dezelfde aard — met een of meer uitkeringen van verschillende aard bevat.

Artikel 46 bis, „Algemene bepalingen betreffende de voorschriften inzake vermindering, schorsing of intrekking geldende voor invaliditeits-, ouderdoms- of overlevingspensioenen op grond van de wetgevingen der lidstaten”, bevat evenwel regelingen die hier van toepassing zouden kunnen zijn. Allereerst is er lid 3, sub a, volgens hetwelk nationale anticumulatiebepalingen slechts kunnen worden toegepast wanneer zij voorzien in de inaanmerkingneming van in het buitenland verkregen uitkeringen of verworven inkomsten. Aangezien volgens artikel 52 van het koninklijk besluit niet alleen nationale pensioenen, maar ook in het buitenland verkregen pensioenen in aanmerking mogen worden genomen, verzet lid 3, sub a, zich niet tegen toepassing van dit artikel van het koninklijk besluit.

Lid 3, sub d, bepaalt evenwel, dat wanneer nationale anticumulatiebepalingen van één enkele lidstaat van toepassing zijn omdat de betrokkene uitkeringen verschillende aard ontvangt die krachtens de wettelijke regeling van andere lidstaten verschuldigd zijn, de uitkering die krachtens de wettelijke regeling van de eerste lidstaat verschuldigd is, slechts mag worden verminderd ten belope van het bedrag van de uitkeringen die krachtens de wettelijke regelingen van de andere lidstaten verschuldigd zijn. Dit betekent voor een geval als het onderhavige, dat het naar Belgisch recht toegekende overlevingspensioen slechts kan worden verminderd ten belope van het bedrag van het naar Frans recht toegekende ouderdomspensioen. Deze regeling beperkt derhalve de toepassing van de nationale anticumulatiebepalingen, maar sluit de toepassing ervan niet uit.

Derhalve moet worden aangenomen, dat ook volgens de nieuwe versie van verordening nr. 1408/71 nationale anticumulatiebepalingen zoals artikel 52 van toepassing blijven in geval van samenloop van uitkeringen van verschillende aard. De verminderingen waarin die nationale bepalingen voorzien, worden evenwel beperkt.

Tot slot nog enkele woorden over het door verzoekster in het hoofdgeding aangevoerde argument, dat de wegens kindcrlast toegekende verhoging van het Franse pensioen een voordeel is waarvoor in België geen equivalent bestaat, en derhalve niet onder artikel 52 kan vallen. Gelijk de RP en de Belgische regering terecht opmerken, staat het aan de nationale rechter om bij de toepassing van deze anticumulatiebepalingen de genoemde uitkeringen volgens het toepasselijke nationale recht te kwalificeren met inachtneming van de collisieregels, daar de gemeenschapsrechtelijke bepalingen niet ter zake dienend zijn.(*) Mijns inziens is deze vraag overigens niet van belang voor de beantwoording van de prejudiciële vraag.

Conclusie

Mitsdien geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag te beantwoorden als volgt:

Verordening (EEG) nr. 1408/71 moet aldus worden uitgelegd, dat zij zich niet verzet tegen toepassing van nationale anticumulatiebepalingen, zoals artikel 52 van het Belgisch koninklijk besluit van 21 december 1967, volgens welke ook in het buitenland verkregen uitkeringen in aanmerking moeten worden genomen, in geval van samenloop van een naar Belgisch recht toegekend overlevingspensioen met een naar Frans recht toegekend ouderdomspensioen. Volgens die verordening in de versie van verordening nr. 1248/92 kan de werking van die anticumulatiebepalingen evenwel worden beperkt.

Bijlage

A —

Tekst van de relevante bepalingen in de versie van verordening nr. 2001/83 (PB L 230, blz. 6) (in de conclusie genoemd: de „oude versie”)

Artikel 12, lid 2, luidt als volgt:

„De bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking waarin de wetgeving van een lidstaat voorziet in geval van samenloop van een uitkering met andere uitkeringen van sociale zekerheid of met andere inkomsten, zijn op de rechthebbende van toepassing, zelfs indien het gaat om uitkeringen welke op grond van de wetgeving van een andere lidstaat zijn verkregen of om inkomsten welke op het grondgebied van een andere lidstaat zijn verworven. Deze regel is evenwel niet van toepassing indien de betrokkene gelijksoortige uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom, overlijden (pensioenen) of beroepsziekte geniet, welke door de organen van twee of meer lidstaten overeenkomstig de artikelen 46, 50, 51 of 60, lid 1, sub b, worden vastgesteld.”

B —

Tekst van de relevante bepalingen in de versie van verordening nr. 1248/92 (PB L 136, biz. 7)(*) (in de conclusie genoemd: de „nieuwe versie”)

Artikel 12, lid 2, luidt als volgt:

„Tenzij in deze verordening anders is bepaald, zijn de bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking waarin de wetgeving van een lidstaat voorziet in geval van samenloop van een uitkering met andere uitkeringen van sociale zekerheid of met andere inkomsten van welke aard ook, op de rechthebbende van toepassing, zelfs indien het gaat om uitkeringen welke op grond van de wetgeving van een andere lidstaat zijn verkregen of om inkomsten welke op het grondgebied van een andere lidstaat zijn verworven.”

Het aan de verordening toegevoegde artikel 46 bis bevat algemene bepalingen betreffende de voorschriften inzake vermindering, schorsing of intrekking geldende voor invaliditeits-, ouderdoms- of overlevingspensioenen op grond van de wetgevingen der lidstaten. De leden 1 en 2 van dat artikel luiden als volgt:

  1. Onder samenloop van uitkeringen van dezelfde aard wordt in de zin van dit hoofdstuk verstaan de samenloop van invaliditeits-, ouderdoms- en overlevingspensioenen, berekend of toegekend op basis van door een zelfde persoon vervulde tijdvakken van verzekering en/of van wonen.

  2. Onder samenloop van uitkeringen van verschillende aard wordt in de zin van dit hoofdstuk verstaan de samenloop van uitkeringen die in de zin van lid 1 niet als uitkeringen van dezelfde aard kunnen worden aangemerkt.”

Het eveneens aan de verordening toegevoegde artikel 46 ter bevat bijzondere bepalingen van toepassing in geval van samenloop van uitkeringen van dezelfde aard, verschuldigd krachtens de wetgeving van twee of meer lidstaten.