Home

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 12 december 1996.

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 12 december 1996.

1 Bij beschikking van 10 november 1995, ingekomen bij het Hof op 17 januari 1996, heeft de Belgische Raad van State krachtens artikel 177 EG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB 1979, L 103, blz. 1; hierna: "richtlijn").

2 Deze vragen zijn gerezen in het kader van een door de VZW Koninklijk Belgisch verbond voor bescherming van de vogels (hierna: "KBV") en de Société d'études ornithologiques AVES ASBL (hierna: "AVES") ingesteld beroep tot nietigverklaring van twee besluiten van het Waalse Gewest, die met name, onder bepaalde voorwaarden, de vangst van vogels van bepaalde door de richtlijn beschermde soorten toestaan.

3 Artikel 5, sub a, van de richtlijn verplicht de Lid-Staten, de nodige maatregelen te nemen voor een algemeen verbod op het doden of vangen van vogels van alle natuurlijk in het wild levende soorten op het Europese grondgebied van de Lid-Staten waarop het Verdrag van toepassing is (hierna: "beschermde vogelsoorten").

4 In artikel 9, lid 1, sub c, van deze richtlijn wordt evenwel bepaald, dat de Lid-Staten van dit verbod mogen afwijken, indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat, onder meer om elke wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan.

5 Artikel 18, lid 1, van de richtlijn bepaalt: "De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om binnen twee jaar na kennisgeving van deze richtlijn aan deze richtlijn te voldoen."

6 Het besluit van de Waalse regering van 14 juli 1994 betreffende de bescherming van de vogels in het Waalse Gewest, bepaalt in artikel 26, dat valt onder hoofdstuk IV "De vogelvangst voor kweekdoeleinden", dat de vangst van wilde vogels om aan het kweken een zelfstandige en bevredigende oplossing te brengen, onderworpen is aan een machtiging overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV.

7 Artikel 27, eerste alinea, van dit besluit luidt als volgt: "De wilde vogelsoorten waarvan de vangst gemachtigd is, alsook de hoeveelheden vogels die per soort gevangen kunnen worden, worden per jaar en voor een periode van vijf jaar degressief vastgesteld bij een besluit van de Regering onder de in bijlage III.b bij dit besluit ingeschreven soorten en ondersoorten."

8 Volgens artikel 27, vierde alinea, "(worden) voor de periode 1994 tot 1998 (...) de hoeveelheden die kunnen worden gevangen (...) vastgesteld in bijlage XIII bij dit besluit."

9 Bijlage III.b bij het besluit bepaalt de soorten en de maximale hoeveelheden vogels die mogen worden gevangen, terwijl bijlage XIII binnen de in bijlage III.b bepaalde maxima, deze hoeveelheden degressief vaststelt voor de jaren 1994 tot en met 1998.

10 Na het arrest van de Belgische Raad van State van 7 oktober 1994 houdende voorlopige opschorting van de uitvoering van artikel 27, vierde alinea, van en bijlage XIII bij het besluit van 14 juli 1994, stelde de Waalse regering, gelet op de noodzaak de vogelkwekers vanaf 1994 te bevoorraden teneinde de ontwikkeling van de kweek te bespoedigen, op 13 oktober 1994 een besluit vast, waarbij de vangst van vogels van dezelfde soorten en in dezelfde hoeveelheden als bepaald in bijlage XIII bij het eerste besluit werd toegestaan. Bij arrest van 14 oktober 1994 gelastte de Raad van State de onmiddellijke opschorting van de uitvoering van dit tweede besluit.

11 Bij verzoekschrift van 17 november 1994 verzochten KBV en AVES de Raad van State, artikel 27, vierde alinea, van en bijlage XIII bij het besluit van 14 juli 1994, alsmede het besluit van 13 oktober 1994 nietig te verklaren wegens schending van de artikelen 5, sub a, en 9, lid 1, van de richtlijn. Zij betoogden, dat de bestreden bepalingen de vangst van wilde vogels toestaan, terwijl deze vangst door de richtlijn in beginsel wordt verboden en volgens artikel 9 van de richtlijn een afwijking van dit verbod enkel kan worden toegestaan wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat, zoals de kweek in gevangenschap. Volgens verzoeksters in het hoofdgeding bestaan er evenwel ruime en bevredigende mogelijkheden voor de kweek van vogels van de soorten waarvan er volgens de bestreden besluiten exemplaren mogen worden gevangen.

12 Het Waalse Gewest, ondersteund door de Fédération royale ornithologique belge, stelde daarentegen, dat de kweek an sich nog geen bevredigende oplossing was, maar dat kon worden, indien de beoogde vangsten van 1994 tot en met 1998 zouden worden toegestaan. Zij meenden, dat na afloop van deze periode, die wordt gekenmerkt door een juridische overgangsregeling, de vangst volledig achterwege zou kunnen blijven.

13 In deze omstandigheden heeft de Raad van State de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

"1) Staan de artikelen 5, 9 en 18 van richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, een Lid-Staat toe degressief en gedurende een bepaalde periode rekening te houden met het feit, dat het verbod op het vangen van vogels voor ontspanningsdoeleinden tal van liefhebbers ertoe zou verplichten hun installaties te wijzigen en bepaalde gewoonten op te geven, wanneer die Lid-Staat erkent, dat het kweken mogelijk, doch om die reden nog niet op grote schaal haalbaar is?

2) Staan de artikelen 5, 9 en 18 van richtlijn 74/409/EEG een Lid-Staat toe - en zo ja, in welke mate -, de vangst van op het Europese grondgebied natuurlijk in het wild levende vogels toe te staan ter voorkoming, bij het kweken van vogels voor ontspanningsdoeleinden, van de nadelen van inteelt die door teveel endogene kruisingen ontstaan?"

De eerste vraag

14 Met zijn eerste vraag wenst de nationale rechter in wezen te vernemen, of de richtlijn, met name artikel 9, lid 1, sub c, ervan, aldus moet worden uitgelegd, dat een Lid-Staat een degressieve en in de tijd beperkte machtiging kan geven voor het vangen van vogels van bepaalde beschermde soorten teneinde de liefhebbers in staat te stellen hun volières te bevoorraden, terwijl de kweek en voorplanting in gevangenschap van vogels van deze soorten mogelijk zijn, maar nog niet op grote schaal, omdat veel liefhebbers hun installaties en gewoonten zouden moeten wijzigen.

15 Om te beginnen zij eraan herinnerd, dat het Hof in zijn arrest van 8 juli 1987 (zaak 262/85, Commissie/Italië, Jurispr. 1987, blz. 3073, r.o. 38) heeft vastgesteld, dat wanneer wilde vogels worden gevangen en verkocht voor gebruik als levende lokvogels of aan liefhebbers op traditionele kermissen en markten, er sprake kan zijn van verstandig gebruik, zoals toegestaan door artikel 9, lid 1, sub c, van de richtlijn.

16 Bijgevolg kan niet worden uitgesloten, dat de vangst van vogels van bepaalde beschermde soorten voor ontspanningsdoeleinden, zoals de vangst die bedoeld is om de liefhebbers in staat te stellen hun volières te bevoorraden, ook een verstandig gebruik in de zin van artikel 9, lid 1, sub c, kan vormen.

17 Dit gezegd zijnde, dient evenwel te worden opgemerkt, dat een afwijking van de bij de richtlijn ingestelde beschermingsregeling, en inzonderheid van het in artikel 5, sub a, geformuleerde verbod om vogels van beschermde soorten te doden of te vangen, enkel kan worden toegestaan, indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat.

18 De kweek en voortplanting in gevangenschap van vogels van de beschermde soorten kunnen evenwel een dergelijke oplossing vormen, wanneer zij mogelijk blijken te zijn (zie arrest van 8 juli 1987, zaak 247/85, Commissie/België, Jurispr. 1987, blz. 3029, r.o. 41).

19 Dieaangaande zij opgemerkt dat, zoals uit het dossier blijkt, de kweek en voortplanting in gevangenschap van vogels van de in het hoofdgeding bedoelde soorten niet alleen wetenschappelijk en technisch haalbaar zijn, maar ook met succes worden gerealiseerd door bepaalde kwekers in Wallonië en op grotere schaal door kwekers in Vlaanderen.

20 In die omstandigheden zouden de kweek en voortplanting in gevangenschap enkel dan niet als een "andere bevredigende oplossing" kunnen worden aangemerkt, wanneer vaststaat dat zij niet kunnen slagen zonder vangsten uit de natuur.

21 Bijgevolg kan de omstandigheid, dat de kweek en voortplanting in gevangenschap van vogels van de betrokken soorten op grote schaal nog niet haalbaar zijn wegens de installaties en ingewortelde gewoonten van de liefhebbers - die overigens zijn begunstigd door een interne regeling die afwijkt van het algemene stelsel van de richtlijn -, an sich het bevredigend karakter van de oplossing die het alternatief is voor vangsten uit de natuur, niet in het geding brengen.

22 Gelet op het bovenstaande, dient op de eerste vraag te worden geantwoord, dat de richtlijn, met name artikel 9, lid 1, sub c, ervan, aldus moet worden uitgelegd, dat een Lid-Staat geen degressieve en in de tijd beperkte machtiging kan geven voor het vangen van vogels van bepaalde beschermde soorten teneinde de liefhebbers in staat te stellen hun volières te bevoorraden, terwijl de kweek en voorplanting in gevangenschap van vogels van deze soorten mogelijk zijn, maar nog niet op grote schaal, omdat veel liefhebbers hun installaties en gewoonten zouden moeten wijzigen.

De tweede vraag

23 Met zijn tweede vraag wenst de nationale rechter te vernemen of, en in voorkomend geval in welke mate, de nationale autoriteiten krachtens de richtlijn, inzonderheid artikel 9, lid 1, sub c, ervan, bevoegd zijn de vangst van vogels van beschermde soorten toe te staan ter voorkoming, bij het kweken van vogels voor ontspanningsdoeleinden, van de nadelen van inteelt die door te veel endogene kruisingen ontstaan.

24 Allereerst zij opgemerkt, dat indien de vangst van vogels van beschermde soorten, voor zover zij tot doel heeft de liefhebbers in staat te stellen hun volières te bevoorraden, een verstandig gebruik in de zin van artikel 9, lid 1, sub c, van de richtlijn kan vormen, zoals in rechtsoverweging 16 van dit arrest is vastgesteld, dit ook moet opgaan voor de vangst van vogels van beschermde soorten om bij het kweken van vogels voor ontspanningsdoeleinden de nadelen van inteelt te voorkomen.

25 Vervolgens zij eraan herinnerd dat, zoals reeds in rechtsoverweging 17 van dit arrest is opgemerkt, een afwijking van artikel 5, sub a, van de richtlijn enkel kan worden toegestaan, indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Deze voorwaarde is met name niet vervuld, wanneer het mogelijk zou zijn de nadelen van inteelt te ondervangen door samenwerking en door uitwisseling van vogels tussen kwekers.

26 Ten slotte staat het, aangaande de mate waarin de vangst van vogels van beschermde soorten kan worden toegestaan, aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staat om het aantal wilde exemplaren dat mag worden gevangen, vast te stellen op een aantal dat objectief nodig blijkt te zijn om een voldoende genetische diversiteit van de vogels van in gevangenschap gekweekte soorten te waarborgen, waarbij in ieder geval het in artikel 9, lid 1, sub c, van de richtlijn bedoelde maximum van "kleine hoeveelheden" in acht moet worden genomen.

27 Derhalve dient op de tweede vraag te worden geantwoord, dat de nationale autoriteiten krachtens de richtlijn, inzonderheid artikel 9, lid 1, sub c, ervan, bevoegd zijn de vangst van vogels van beschermde soorten toe te staan ter voorkoming, bij het kweken van vogels voor ontspanningsdoeleinden, van de nadelen van inteelt die door te veel endogene kruisingen ontstaan, op voorwaarde dat er geen andere bevredigende oplossing is, met dien verstande, dat het aantal exemplaren dat mag worden gevangen, moet worden vastgesteld op een aantal dat objectief nodig blijkt te zijn om deze nadelen te verhelpen, waarbij in ieder geval het in deze bepaling bedoelde maximum van "kleine hoeveelheden" in acht moet worden genomen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

uitspraak doende op de door de Belgische Raad van State bij beschikking van 10 november 1995 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, inzonderheid artikel 9, lid 1, sub c, ervan, moet aldus worden uitgelegd, dat een Lid-Staat geen degressieve en in de tijd beperkte machtiging kan geven voor het vangen van vogels van bepaalde beschermde soorten teneinde de liefhebbers in staat te stellen hun volières te bevoorraden, terwijl de kweek en voorplanting in gevangenschap van vogels van deze soorten mogelijk zijn, maar nog niet op grote schaal, omdat veel liefhebbers hun installaties en gewoonten zouden moeten wijzigen.

2) De nationale autoriteiten zijn krachtens richtlijn 79/409, inzonderheid artikel 9, lid 1, sub c, ervan, bevoegd de vangst van vogels van beschermde soorten toe te staan ter voorkoming, bij het kweken van vogels voor ontspanningsdoeleinden, van de nadelen van inteelt die door te veel endogene kruisingen onstaan, op voorwaarde dat er geen andere bevredigende oplossing is, met dien verstande, dat het aantal exemplaren dat mag worden gevangen, moet worden vastgesteld op een aantal dat objectief nodig blijkt te zijn om deze nadelen te verhelpen, waarbij in ieder geval het in deze bepaling bedoelde maximum van "kleine hoeveelheden" in acht moet worden genomen.

3 Artikel 9, lid 1, sub c, van richtlijn 79/409 inzake het behoud van de vogelstand, waarin voor de Lid-Staten wordt voorzien in de mogelijkheid om af te wijken van het verbod om vogels van beschermde soorten te doden of te vangen, op voorwaarde dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat, moet aldus worden uitgelegd, dat een Lid-Staat geen degressieve en in de tijd beperkte machtiging kan geven voor het vangen van vogels van bepaalde beschermde soorten teneinde de liefhebbers in staat te stellen hun volières te bevoorraden, terwijl de kweek en voortplanting in gevangenschap van vogels van deze soorten mogelijk zijn, maar nog niet op grote schaal, omdat veel liefhebbers hun installaties en gewoonten zouden moeten wijzigen. De kweek en voortplanting in gevangenschap van vogels van bedreigde soorten zouden immers enkel dan niet als een andere bevredigende oplossing in de zin van deze bepaling kunnen worden aangemerkt, wanneer vaststaat dat zij niet kunnen slagen zonder vangsten uit de natuur.

4 Artikel 9, lid 1, sub c, van richtlijn 79/409 inzake het behoud van de vogelstand moet aldus worden uitgelegd, dat een Lid-Staat bevoegd is de vangst van vogels van beschermde soorten toe te staan ter voorkoming, bij het kweken van vogels voor ontspanningsdoeleinden, van de nadelen van inteelt die door te veel endogene kruisingen ontstaan, hetgeen een verstandig gebruik in de zin van deze bepaling kan vormen, op voorwaarde dat er geen andere bevredigende oplossing is, met dien verstande, dat het aantal exemplaren dat mag worden gevangen, moet worden vastgesteld op een aantal dat objectief nodig blijkt te zijn om deze nadelen te verhelpen, waarbij het in deze bepaling bedoelde maximum in acht moet worden genomen.

1 Milieu - Behoud van vogelstand - Richtlijn 79/409 - Uitvoering door Lid-Staten - Afwijkingen van verbod om vogels van beschermde soorten te doden of te vangen - Voorwaarde - Ontbreken van andere bevredigende oplossing - Mogelijkheid van kweek en voortplanting in gevangenschap - Ontoelaatbaarheid

(Richtlijn 79/409 van de Raad, art. 9, lid 1, sub c)

2 Milieu - Behoud van vogelstand - Richtlijn 79/409 - Uitvoering door Lid-Staten - Afwijkingen van verbod om vogels van beschermde soorten te doden of te vangen - Voorwaarde - Ontbreken van andere bevredigende oplossing - Vangst van vogels van beschermde soorten om nadelen van inteelt te voorkomen - Toelaatbaarheid - Grenzen

(Richtlijn 79/409 van de Raad, art. 9, lid 1, sub c)

Kosten

28 De kosten door de Belgische regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

In zaak C-10/96,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van de Belgische Raad van State, in het aldaar aanhangig geding tussen

VZW Koninklijk Belgisch verbond voor bescherming van de vogels,

Société d'études ornithologiques AVES ASBL,

en

Het Waalse Gewest,

in aanwezigheid van Fédération royale ornithologique belge ASBL,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 5, 9 en 18 van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB 1979, L 103, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Derde kamer),

samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida, kamerpresident, C. Gulmann (rapporteur) en J.-P. Puissochet, rechters,

advocaat-generaal: N. Fennelly

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- VZW Koninklijk Belgisch verbond voor bescherming van de vogels en Société d'études ornithologiques AVES ASBL, vertegenwoordigd door A. Lebrun, advocaat te Luik,

- Fédération royale ornithologique belge ASBL, vertegenwoordigd door P. Taquet, advocaat te Welkenraedt,

- de Belgische regering, vertegenwoordigd door J. Devadder, bestuursdirecteur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Aresu, lid van haar juridische dienst, en J.-F. Pasquier, bij deze dienst gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van het VZW Koninklijk Belgisch verbond voor bescherming van de vogels en de Société d'études ornithologiques AVES ASBL, vertegenwoordigd door A. Lebrun, advocaat; het Waalse Gewest, vertegenwoordigd door J.-M. van der Mersch, advocaat te Brussel; de Belgische regering, vertegenwoordigd door J. Devadder en de Commissie, vertegenwoordigd door J.-F. Pasquier, ter terechtzitting van 1 oktober 1996,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 november 1996,

het navolgende

Arrest