Home

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 13 maart 1997.

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 13 maart 1997.

1 Bij vonnis van 19 maart 1996, ingekomen bij het Hof op 28 maart daaraanvolgend, heeft het Tribunal d'instance de Lille krachtens artikel 177 EG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de geldigheid van artikel 9 van verordening (EEG) nr. 3677/86 van de Raad van 24 november 1986 tot vaststelling van een aantal uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 1999/85 betreffende de regeling actieve veredeling (PB 1986, L 351, blz. 1).

2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen de Directeur général des douanes et droits indirects en Eridania Beghin-Say SA (hierna: "Eridania") met betrekking tot douanerechten, belastingen en heffingen die van Eridiana zijn gevorderd ter zake van de invoer van ruwe rietsuiker uit een derde land, waarvoor, na onderzoek, geen equivalentieverkeer met ruwe bietsuiker, die in de vorm van witte suiker door dezelfde onderneming uit het douanegebied van de Gemeenschap was uitgevoerd, was toegestaan.

3 Artikel 1, lid 2, sub a, van verordening (EEG) nr. 1999/85 van de Raad van 16 juli 1985 betreffende de regeling actieve veredeling (PB 1985, L 188, blz. 1; hierna: "basisverordening"), bepaalt met name, dat niet-communautaire goederen die bestemd zijn om in de vorm van veredelingsproducten weer uit het douanegebied van de Gemeenschap te worden uitgevoerd, onder de regeling actieve veredeling overeenkomstig de bepalingen van deze verordening in het douanegebied van de Gemeenschap kunnen worden bewerkt teneinde er één of meer veredelingshandelingen te ondergaan, zonder dat deze goederen aan rechten bij invoer onderhevig zijn. Artikel 1, lid 3, sub h en i, van de basisverordening preciseert, dat veredelingsproducten alle producten zijn, die het resultaat zijn van veredelingshandelingen, zoals onder meer de bewerking of de verwerking van goederen.

4 Volgens artikel 1, lid 3, sub n, van de basisverordening wordt deze vorm van de regeling actieve veredeling "systeem inzake schorsing" genoemd.

5 Artikel 1, lid 3, sub a, van de basisverordening definieert als invoergoederen onder meer de niet-communautaire goederen waarvoor in het kader van het schorsingssysteem de formaliteiten inzake plaatsing onder de regeling actieve veredeling zijn vervuld.

6 Naar luid van artikel 1, lid 3, sub d, van de basisverordening worden de communautaire goederen die ter vervanging en in plaats van de invoergoederen worden gebruikt voor de vervaardiging van veredelingsproducten, "equivalente goederen" genoemd.

7 Volgens artikel 2, lid 1, sub a, en lid 2, eerste volzin, van de basisverordening staat de douaneautoriteit toe, dat de veredelingsproducten worden verkregen uit equivalente goederen, voor zover de equivalente goederen dezelfde kwaliteit en dezelfde kenmerken hebben als de invoergoederen. Dit systeem wordt het "equivalentieverkeer" genoemd, in tegenstelling tot het "identiteitsverkeer", omschreven in rechtsoverweging 3 van dit arrest.

8 Artikel 2, lid 4, van de basisverordening bepaalt, dat maatregelen om het gebruik van het equivalentieverkeer te verbieden of te beperken, kunnen worden vastgesteld volgens de zogenoemde procedure van het "reglementeringscomité" zoals omschreven in artikel 31, leden 2 en 3, van de verordening.

9 Artikel 18, lid 1, eerste volzin, van de basisverordening luidt als volgt: "De regeling actieve veredeling wordt voor invoergoederen beëindigd wanneer de veredelingsprodukten onder douanetoezicht uit het douanegebied van de Gemeenschap zijn uitgevoerd, en wanneer voor het overige aan alle voorwaarden voor de toepassing van de regeling is voldaan."

10 Luidens artikel 31, lid 1, van de basisverordening "worden de voor de toepassing van deze verordening (...) noodzakelijke bepalingen vastgesteld volgens de in de leden 2 en 3 omschreven procedure".

11 Verordening nr. 3677/86 (hierna: "uitvoeringsverordening"), vastgesteld volgens de procedure van het reglementeringscomité, bepaalt in artikel 9, dat om gebruik te maken van het equivalentieverkeer, de equivalente goederen onder dezelfde postonderverdeling van het gemeenschappelijk douanetarief moeten vallen, dezelfde handelskwaliteit moeten hebben en dezelfde technische kenmerken moeten vertonen als de invoergoederen.

12 Eridania voerde 11 923 910 kg ruwe rietsuiker van oorsprong uit Cuba in, die zij op 22 april 1991 onder de douaneregeling actieve veredeling plaatste, in het kader van het schorsingssysteem.

13 Vervolgens voerde zij vóór augustus 1991 ter aanzuivering van de regeling 11 268 097 kg witte suiker uit, die was verkregen uit ruwe bietsuiker of suikerbieten.

14 Na onderzoek door de douanedirectie meende de Directeur général des douanes et droits indirects, dat het schorsingssysteem in het kader van de regeling actieve veredeling ingevolge artikel 9 van de uitvoeringsverordening niet van toepassing was, omdat ruwe rietsuiker en ruwe bietsuiker onder twee verschillende postonderverdelingen vallen. Derhalve dagvaardde hij op 4 oktober 1994 Eridania voor het Tribunal d'instance de Lille tot betaling van 38 476 561 FF aan ontdoken rechten, belastingen en heffingen.

15 Voor deze rechterlijke instantie heeft verweerster de geldigheid van artikel 9 van de uitvoeringsverordening aangevochten, dat niet in overeenstemming zou zijn met de basisverordening evenmin als met de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht, te weten het beginsel van de hiërarchie der normen, het evenredigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.

16 Het Tribunal d'instance de Lille merkt dienaangaande op, dat volgens artikel 2 van de basisverordening het mechanisme van het equivalentieverkeer van toepassing is wanneer de veredelingsproducten worden verkregen uit equivalente goederen, te weten goederen van dezelfde kwaliteit en met dezelfde kenmerken als de invoergoederen. Artikel 9 van de uitvoeringsverordening bepaalt evenwel, dat om gebruik te kunnen maken van het equivalentieverkeer, de equivalente goederen in ieder geval onder dezelfde postonderverdeling van het gemeenschappelijk douanetarief moeten vallen als de invoergoederen.

17 Juist deze voorwaarde heeft bij de nationale rechterlijke instantie vragen doen rijzen over de geldigheid van artikel 9 van de uitvoeringsverordening in het licht van de volgende beginselen:

- het beginsel van de hiërarchie der normen, aangezien een derde voorwaarde wordt toegevoegd die in de basisverordening niet voorkomt;

- het evenredigheidsbeginsel, aangezien het vereiste van de identieke tariefindeling een beletsel vormt voor de verwezenlijking van het doel van de basisverordening, de uitvoer van de communautaire ondernemingen te bevorderen;

- het vertrouwensbeginsel, aangezien slechts in enkele jaren tijd drie verschillende regelingen van toepassing zijn geweest. Dienaangaande herinnert de nationale rechter eraan, dat volgens het in 1987 van kracht zijnde gemeenschappelijke douanetarief [verordening (EEG) nr. 3618/86 van de Raad van 24 november 1986; PB 1986, L 345, blz. 1] ruwe bietsuiker en ruwe rietsuiker onder dezelfde postonderverdeling vielen, dat de bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 (PB 1987, L 256, blz. 1) vastgestelde gecombineerde nomenclatuur (GN) ruwe bietsuiker en ruwe rietsuiker vanaf 1 januari 1988 onder twee verschillende postonderverdelingen indeelde, en dat, met ingang van 1 januari 1992, verordening (EEG) nr. 3709/92 van de Commissie van 21 december 1992 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2228/91 van de Commissie tot vaststelling van een aantal uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1999/85 (PB 1992, L 378, blz. 6) het gebruik van het equivalentieverkeer voor ruwe rietsuiker en ruwe bietsuiker toestond, hoewel deze twee goederen onder twee verschillende postonderverdelingen (codes) waren ingedeeld;

- het rechtszekerheidsbeginsel, omdat het als gevolg van artikel 9 van de basisverordening en de gecombineerde nomenclatuur tussen 1 januari 1988 en 1 januari 1992 onmogelijk was, onder de regeling actieve veredeling rietsuiker door bietsuiker te vervangen.

18 Het Tribunal d'instance de Lille heeft derhalve besloten, de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

"1) Is artikel 9 van verordening nr. 3677/86 van de Raad van 24 november 1986 tot vaststelling van een aantal uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1999/85 geldig, voor zover daarbij de erkenning als equivalente goederen afhankelijk wordt gesteld van de indeling van de betrokken goederen onder dezelfde postonderverdeling van het gemeenschappelijk douanetarief als de ingevoerde goederen, hoewel deze voorwaarde in basisverordening nr. 1999/85 van 16 juli 1985 niet is gesteld?

2) Is artikel 9 van verordening nr. 3677/86 van de Raad van 24 november 1986 geldig, voor zover daarbij de erkenning als equivalente goederen afhankelijk wordt gesteld van de indeling van de betrokken goederen onder dezelfde postonderverdeling van het gemeenschappelijk douanetarief als de ingevoerde goederen, hoewel een dergelijke voorwaarde voor de marktdeelnemers onevenredige gevolgen heeft?

3) Is artikel 9 van verordening nr. 3677/86 van de Raad van 24 november 1986 bij toetsing aan het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel geldig, voor zover deze bepaling de erkenning als equivalente goederen afhankelijk stelt van de indeling van de betrokken goederen onder dezelfde tarifaire postonderverdeling als de ingevoerde goederen, hoewel dit artikel in samenhang met de bepalingen van verordening nr. 2658/87 betreffende de gecombineerde nomenclatuur tot gevolg had dat onverwacht, vanaf 1 januari 1988 en slechts tot 1 januari 1992, bij de toepassing van de regeling actieve veredeling de equivalentie van bietsuiker en rietsuiker niet werd aanvaard?"

De eerste vraag

19 Met zijn eerste vraag wenst de nationale rechter te vernemen, of artikel 9 van de uitvoeringsverordening, voor zover het het gebruik van het equivalentieverkeer afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de equivalente goederen onder dezelfde postonderverdeling van het gemeenschappelijk douanetarief vallen als de invoergoederen, ongeldig is wegens strijd met de basisverordening, inzonderheid met artikel 2, leden 1, sub a, en 2, eerste volzin, ervan.

20 Vooraf zij eraan herinnerd, dat bij de vaststelling van uitvoeringsbepalingen van een basisverordening, de daartoe bevoegde gemeenschapsinstelling niet de bevoegdheden mag overschrijden die haar door genoemde verordening zijn toegekend ter uitvoering van de daarin gegeven regels (zie in die zin arrest van 23 maart 1983, zaak 162/82, Cousin e.a., Jurispr. 1983, blz. 1101, r.o. 15).

21 Volgens Eridania is artikel 9 van de uitvoeringsverordening niet in overeenstemming met het beginsel van eerbiediging van de hiërarchie der normen, aangezien het aan de twee voorwaarden die de basisverordening voor gebruik van het equivalentieverkeer stelt, ex nihilo de voorwaarde toevoegt, dat de goederen onder dezelfde postonderverdeling moeten vallen. Eridania merkt op, dat deze derde voorwaarde niet ertoe strekt de twee andere voorwaarden voor gebruik van het equivalentieverkeer te preciseren, maar een nieuw criterium invoert, dat restrictiever is dan de twee criteria van de basisverordening en dat bovendien aan andere doelstellingen dan die van de basisverordening beantwoordt. Gelet op het feit immers dat de regeling actieve veredeling een economische oriëntatie heeft, waar zij ertoe strekt de uitvoer van communautaire ondernemingen te bevorderen, staat de basisverordening het equivalentieverkeer toe voor zover de betrokken goederen aan bepaalde economische criteria beantwoorden. De douanenomenclatuur zou evenwel beantwoorden aan andere doelstellingen zoals de toepassing van douanerechten en de inventarisatie van goederenbewegingen voor statistische doeleinden.

22 Dienaangaande zij opgemerkt, dat hoewel krachtens artikel 2, leden 1, sub a, en 2, eerste volzin, van de basisverordening het equivalentieverkeer enkel kan worden gebruikt wanneer de equivalente goederen aan twee voorwaarden voldoen, te weten dat zij dezelfde kwaliteit en dezelfde kenmerken hebben als de invoergoederen, artikel 2, lid 4, niettemin de bevoegde autoriteit een ruime bevoegdheid toekent om volgens de procedure van het reglementeringscomité, omschreven in artikel 31, leden 2 en 3, maatregelen vast te stellen teneinde het gebruik van het equivalentieverkeer te verbieden of te beperken.

23 Het bepaalde in artikel 9 van de uitvoeringsverordening, die is vastgesteld volgens genoemde procedure, dat voor gebruik van het equivalentieverkeer de equivalente goederen niet alleen dezelfde handelskwaliteit moeten hebben en dezelfde technische kenmerken moeten vertonen als de invoergoederen, maar ook onder dezelfde postonderverdeling van het gemeenschappelijk douanetarief moeten vallen, is nu juist bedoeld om het gebruik van het equivalentieverkeer te beperken, zoals aangegeven in artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Ingeval de equivalente goederen en de invoergoederen dus dezelfde handelskwaliteit en dezelfde technische kenmerken zouden hebben, zonder evenwel onder dezelfde tarifaire postonderverdeling te vallen, is het gebruik van het equivalentieverkeer uitgesloten.

24 De mogelijkheid om de werkingssfeer van dit systeem te beperken is overigens in overeenstemming met het derogerende karakter ervan in het kader van de regeling actieve veredeling, zoals blijkt uit de systematiek van de basisverordening en, inzonderheid, uit het feit dat deze verordening (zie de achtste overweging van de considerans) de beginselen overneemt van richtlijn 69/73/EEG van de Raad van 4 maart 1969 inzake de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot de regeling actieve veredeling (PB 1969, L 58, blz. 1), in artikel 24 waarvan het systeem van het equivalentieverkeer als een afwijking wordt beschouwd.

25 Bovendien biedt het criterium van de tariefindeling de mogelijkheid om volgens een duidelijke en nauwkeurige parameter de groepen goederen af te bakenen waarbij equivalentieverkeer kan worden aanvaard, en staat het niet los van de economische aard van de goederen waarop het betrekking heeft, zoals Eridania heeft gesteld. Hoe dan ook lijkt dit criterium te kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van met name de in de vierde overweging van de considerans van de basisverordening omschreven doelstelling, misbruik van de regeling actieve veredeling te voorkomen.

26 Zo gezien kan de algemene doelstelling van de regeling actieve veredeling, die bestaat in de bevordering van de uitvoer van de communautaire ondernemingen, zoals blijkt uit de tweede overweging van de considerans van de basisverordening en zoals door Eridania is betoogd, niet in de weg staan aan het gebruik van het bestreden criterium.

27 Op de eerste vraag dient dus te worden geantwoord, dat bij het onderzoek van de opgeworpen punten niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 9 van de uitvoeringsverordening kunnen aantasten.

De tweede vraag

28 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of artikel 9 van de uitvoeringsverordening, voor zover het het gebruik van het equivalentieverkeer afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de equivalente goederen onder dezelfde postonderverdeling van het gemeenschappelijk douanetarief vallen als de invoergoederen, ongeldig is wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel.

29 Eridania betoogt in wezen, dat wanneer twee producten die dezelfde handelskwaliteit en dezelfde technische kenmerken hebben, van equivalentieverkeer worden uitgesloten louter omdat zij onder twee verschillende postonderverdelingen vallen, artikel 9 van de uitvoeringsverordening verder gaat dan noodzakelijk is om misbruik van het systeem te voorkomen. Haars inziens is het criterium van de postonderverdeling niet voldoende nauwkeurig om dat doel te bereiken; juist daarom overigens heeft de Raad in bijlage IV bij de uitvoeringsverordening aanvullende criteria gesteld voor rijstsoorten die onder dezelfde postonderverdeling vallen. Volgens Eridania zou het criterium van de postonderverdeling enkel geldig kunnen zijn indien het zuiver indicatief is, te weten indien het een voldoende, maar niet noodzakelijke voorwaarde is om gebruik te maken van het systeem van het equivalentieverkeer.

30 Gelet op het feit dat de autoriteit die bevoegd is tot het vaststellen van uitvoeringsbepalingen van de basisverordening, over een ruime bevoegdheid beschikt om maatregelen vast te stellen teneinde het gebruik van het equivalentieverkeer te verbieden of te beperken, zoals in rechtsoverweging 22 van dit arrest is opgemerkt, kan aan de wettigheid van de vastgestelde maatregelen ter zake slechts afbreuk worden gedaan wanneer zij kennelijk ongeschikt zijn ter bereiking van het nagestreefde doel (zie in die zin arrest van 13 november 1990, zaak C-331/88, Fedesa e.a., Jurispr. 1990, blz. I-4023, r.o. 14).

31 Voor zover artikel 9 van de uitvoeringsverordening het gebruik van het equivalentieverkeer afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de equivalente goederen onder dezelfde postonderverdeling vallen als de invoergoederen, lijkt het evenwel niet kennelijk ongeschikt ter bereiking van het beoogde doel, te weten misbruik van de regeling actieve veredeling te voorkomen.

32 Voor het overige dient te worden opgemerkt, dat de omstandigheid dat de Raad in bijlage IV bij de uitvoeringsverordening nadere voorwaarden heeft gesteld opdat de rijstsoorten die onder dezelfde postonderverdeling van het gemeenschappelijk douanetarief vallen tot het equivalentieverkeer kunnen worden toegelaten, niets afdoet aan de geschiktheid van het criterium van de postonderverdeling om het voornoemde doel te verwezenlijken. In feite betreft het een maatregel om het gebruik van het equivalentieverkeer verder te beperken.

33 Het antwoord dient dus te luiden, dat bij onderzoek van de tweede vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 9 van de uitvoeringsverordening kunnen aantasten.

De derde vraag

34 Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of artikel 9 van de uitvoeringsverordening, voor zover het het gebruik van het equivalentieverkeer afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de equivalente goederen onder dezelfde postonderverdeling van het gemeenschappelijk douanetarief vallen als de invoergoederen, ongeldig is wegens strijd met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien het als gevolg van de vaststelling van verordening nr. 2658/87 inzake de gecombineerde nomenclatuur vanaf 1 januari 1988 tot en met 31 december 1991 onmogelijk was om voor bietsuiker en rietsuiker van het equivalentieverkeer gebruik te maken (zie r.o. 17 van dit arrest).

Het vertrouwensbeginsel

35 Volgens Eridania is het vertrouwensbeginsel in het systeem van de actieve veredeling inzake suiker niet in acht genomen, aangezien in een tijdsbestek van slechts enkele jaren niet minder dan drie regelingen van toepassing zijn geweest. Dienaangaande zet zij uiteen, dat de actieve veredeling met equivalentieverkeer tussen rietsuiker en bietsuiker van 1 januari 1987 tot en met 31 december 1987 mogelijk was omdat deze twee producten onder dezelfde tarifaire postonderverdeling vielen, dat het met ingang van 1 januari 1988 onmogelijk werd omdat de nieuwe tariefnomenclatuur biet- en rietsuiker in twee verschillende postonderverdelingen onderbracht, en dat het ten slotte onder vigeur van verordening nr. 3709/92 vanaf 1 januari 1992 weer wel mogelijk is.

36 Dienaangaande zij opgemerkt, dat artikel 9 van de uitvoeringsverordening met de daarin gestelde voorwaarde voor het gebruik van het equivalentieverkeer, dat de betrokken goederen onder dezelfde postonderverdeling vallen, de werkingssfeer van dit systeem afhankelijk stelt van een criterium uit een andere regeling dan die inzake de actieve veredeling en waarvan de draagwijdte kan variëren, met name naar gelang de periodieke wijzigingen van de tariefnomenclatuur.

37 Wat betreft de voorwaarde van identiteit van de postonderverdeling kan een marktdeelnemer als Eridania op grond van voornoemde bepaling derhalve enkel erop vertrouwen van het equivalentieverkeer gebruik te kunnen maken, indien de betrokken goederen volgens de nomenclatuur die ten tijde van de operatie van kracht is, onder dezelfde postonderverdeling vallen.

Het rechtszekerheidsbeginsel

38 Volgens Eridania is het rechtszekerheidsbeginsel in casu geschonden omdat via de wijziging van de douanenomenclatuur op onduidelijke, want indirecte, wijze is ingegrepen in de voorwaarden voor het equivalentieverkeer.

39 Dit betoog kan niet worden aanvaard.

40 Zoals de advocaat-generaal in punt 51 van zijn conclusie immers heeft opgemerkt, verschaft artikel 9 van de uitvoeringsverordening de marktdeelnemers een duidelijk en nauwkeurig criterium, dat van de tariefindeling, om te bepalen of al dan niet equivalentieverkeer tussen twee goederen in het kader van de regeling actieve veredeling mogelijk is. Het feit dat de tariefnomenclatuur kan veranderen, zoals in rechtsoverweging 36 van dit arrest in herinnering is gebracht, kan aan de duidelijkheid en nauwkeurigheid van het genoemde criterium niet afdoen.

41 Bijgevolg dient het antwoord te luiden, dat bij onderzoek van de derde vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 9 van de uitvoeringsverordening kunnen aantasten.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Tribunal d'instance de Lille bij vonnis van 19 maart 1996 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Bij onderzoek van artikel 9 van verordening (EEG) nr. 3677/86 van de Raad van 24 november 1986 tot vaststelling van een aantal uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 1999/85 betreffende de regeling actieve veredeling, in het licht van het verwijzingsvonnis is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van voornoemde bepaling kunnen aantasten.

3 Bij de vaststelling van uitvoeringsbepalingen van een basisverordening mag de daartoe bevoegde gemeenschapsinstelling niet de bevoegdheden overschrijden die haar door genoemde verordening zijn toegekend ter uitvoering van de daarin gegeven regels.

Het feit dat bij artikel 9 van verordening nr. 3677/86, die volgens de procedure van het reglementeringscomité is vastgesteld om de uitvoering van basisverordening nr. 1999/85 betreffende de regeling actieve veredeling te verzekeren, voor het gebruik van het equivalentieverkeer in het kader van de genoemde regeling de voorwaarde is ingevoerd, dat de equivalente goederen onder dezelfde postonderverdeling van het gemeenschappelijk douanetarief moeten vallen als de invoergoederen, terwijl de basisverordening slechts eist dat de equivalente goederen dezelfde handelskwaliteit moeten hebben en dezelfde technische kenmerken moeten vertonen als de invoergoederen, vormt niet een dergelijke overschrijding van de bevoegdheden.

Enerzijds bepaalt artikel 2, lid 4, van de basisverordening immers, dat de via bevoegdverklaring vast te stellen uitvoeringsmaatregelen ertoe kunnen strekken het gebruik van het equivalentieverkeer, dat in het kader van de regeling actieve veredeling een afwijking vormt, te verbieden of te beperken. Anderzijds vormt de eis dat de goederen onder dezelfde postonderverdeling vallen, een criterium dat duidelijk en nauwkeurig is en tegelijkertijd kan bijdragen tot de verwezenlijking van de door de basisverordening uitdrukkelijk beoogde doelstelling, die erin bestaat misbruik van de regeling actieve veredeling te voorkomen en waartegen de algemene doelstelling van voornoemde regeling, te weten de bevordering van de uitvoer van de communautaire ondernemingen, niet nuttig kan worden tegengesteld.

4 De voorwaarde voor het gebruik van het equivalentieverkeer in het kader van de regeling actieve veredeling, die bij artikel 9 van verordening nr. 3677/86 is ingevoerd en die inhoudt, dat de equivalente goederen onder dezelfde postonderverdeling van het gemeenschappelijk douanetarief moeten vallen als de invoergoederen, vormt geen schending van het evenredigheidsbeginsel, aangezien zij niet kennelijk ongeschikt is ter bereiking van het doel van strijd tegen misbruik, in het kader waarvan zij is vastgesteld. Deze voorwaarde vormt evenmin een schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en van het rechtszekerheidsbeginsel, omdat zij, hoewel zij gebruik maakt van een criterium uit een andere regeling dat per definitie onderhevig is aan periodieke wijzigingen, de marktdeelnemers in een situatie plaatst waarin zij op ieder ogenblik duidelijk en nauwkeurig kunnen weten, of equivalentieverkeer al dan niet mogelijk is.

1 Handelingen van de instellingen - Verordeningen - Basisverordeningen en uitvoeringsverordeningen - Omvang van uitvoeringsbevoegdheid - Grenzen - Uitvoeringsverordening waarbij ten aanzien van actieve veredeling niet in basisverordening voorkomende voorwaarde voor gebruik van equivalentieverkeer wordt ingevoerd - Wettigheid

(Verordeningen van de Raad nr. 1999/85, art. 2, lid 4, en nr. 3677/86, art. 9)

2 Vrij verkeer van goederen - Handelsverkeer met derde landen - Regeling actieve veredeling - Equivalentieverkeer - Voorwaarden - Indeling van goederen onder zelfde postonderverdeling - Schending van evenredigheidsbeginsel, vertrouwensbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel - Geen

(Verordening nr. 3677/86 van de Raad, art. 9)

Kosten

42 De kosten door de Franse regering, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

In zaak C-103/96,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Tribunal d'instance de Lille (Frankrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen

Directeur général des douanes et droits indirects

en

Eridania Beghin-Say SA,

om een prejudiciële beslissing over de geldigheid van artikel 9 van verordening (EEG) nr. 3677/86 van de Raad van 24 november 1986 tot vaststelling van een aantal uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 1999/85 betreffende de regeling actieve veredeling (PB 1986, L 351, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida, kamerpresident, C. Gulmann (rapporteur), D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet en M. Wathelet, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer

griffier: L. Hewlett, administrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Eridania Beghin-Say SA, vertegenwoordigd door J. Leygonie, advocaat te Parijs,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door C. de Salins, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en F. Pascal, attaché centrale administratie bij deze directie, als gemachtigden,

- de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door M. C. Giorgi, adviseur bij zijn juridische dienst, als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. Castillo de la Torre, lid van haar juridische dienst, en J.-F. Pasquier, nationaal ambtenaar ter beschikking gesteld van deze dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Eridania Beghin-Say SA, vertegenwoordigd door Y. Martinet, advocaat te Parijs; de Franse regering, vertegenwoordigd door F. Pascal; de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door M. C. Giorgi, en de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. Castillo de la Torre en J.-F. Pasquier, ter terechtzitting van 7 november 1996,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 5 december 1996,

het navolgende

Arrest