Home

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 december 1998.

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 december 1998.

1 Bij beschikkingen van 22 februari 1996 (C-127/96), 11 juni 1996 (C-229/96) en 28 januari 1997 (C-74/97), ingekomen bij het Hof op 22 april 1996, 1 juli 1996 respectievelijk 20 februari 1997, hebben het Tribunal Superior de Justicia de Murcia, het Arbeitsgericht Frankfurt am Main en de Juzgado de lo Social n_ 1 de Pontevedra krachtens artikel 177 EG-Verdrag prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan (PB L 61, blz. 26).

2 Deze vragen zijn gerezen in de gedingen tussen Francisco Hernández Vidal SA (hierna: "Hernández Vidal") en P. en M. Gómez Pérez benevens Contratas y Limpiezas SL (hierna: "Contratas y Limpiezas"), Santner en Hoechst AG (hierna: "Hoechst"), en M. Gómez Montaña en Claro Sol SA (hierna: "Claro Sol") benevens Red Nacional de Ferrocarriles Españoles (hierna: "Renfe").

3 Na de uitspraak van het arrest van 11 maart 1997, Süzen (C-13/95, Jurispr. blz. I-1259), is de behandeling van de onderhavige zaken bij beslissingen van de president van het Hof van 18 maart 1997 geschorst en heeft het Hof de verwijzende rechterlijke instanties verzocht aan te geven, of zij - gelet op genoemd arrest en het arrest van 14 april 1994, Schmidt (C-392/92, Jurispr. blz. I-1311) - hun vragen wensten te handhaven. Bij brieven van 6 mei 1997 (C-127/96), 24 juli 1997 (C-229/96) en 22 april 1997 (C-74/97) hebben deze het Hof medegedeeld, dat zij hun vragen wensten te handhaven. Bij beslissingen van de president van het Hof van 2 juni 1997 (C-127/96), 27 augustus 1997 (C-229/96) en 5 juni 1997 (C-74/97) is de behandeling van de zaken hervat.

4 Bij beschikking van de president van de Vijfde kamer van 31 maart 1998 zijn de drie zaken voor de mondelinge behandeling en het arrest gevoegd.

Zaak C-127/96

5 P. en M. Gómez Pérez waren sinds enkele jaren als schoonmaakster in dienst bij schoonmaakbedrijf Contratas y Limpiezas. Zij waren belast met het schoonhouden van de bedrijfsruimten van Hernández Vidal, een kauwgom- en snoepfabriek, krachtens een schoonmaakcontract tussen deze onderneming en Contratas y Limpiezas.

6 Dit schoonmaakcontract, dat op 1 januari 1992 was ingegaan en jaarlijks stilzwijgend kon worden verlengd, werd op 28 november 1994 door Hernández Vidal per 31 december 1994 opgezegd, omdat deze onderneming voortaan zelf haar bedrijfsruimten wilde schoonmaken. Hernández Vidal noch Contratas y Limpiezas wensten de arbeidsverhouding met P. en M. Gómez Pérez na 2 januari 1995 voort te zetten.

7 P. en M. Gómez Pérez stelden daarop tegen beide ondernemingen bij de Juzgado de lo Social n_ 5 de Murcia beroep in wegens onrechtmatig ontslag. Bij vonnis van 23 maart 1995 wees de Juzgado hun vorderingen toe, doch enkel ten aanzien van Hernández Vidal. De onderneming werd veroordeeld tot herstel van het dienstverband dan wel betaling van schadevergoeding en tot doorbetaling van het loon over de periode tussen de datum van het ontslag en de betekening van het vonnis.

8 Hernández Vidal ging van dit vonnis in beroep bij het Tribunal Superior de Justicia de Murcia, stellende dat er geen sprake was van een overgang van een vestiging of onderdeel daarvan en zij derhalve niet als verkrijger kon worden aangemerkt.

9 Omdat dit Tribunal van oordeel was, dat de oplossing van het geschil afhing van de uitlegging van richtlijn 77/187, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en de Hof de navolgende prejudiciële vragen gesteld:

"1) Is het verrichten van werkzaamheden, bestaande in het schoonmaken van de lokalen van een onderneming waarvan de hoofdactiviteit niet het schoonmaken is - in casu namelijk de vervaardiging van kauwgom en snoepgoed - maar die wel voortdurend behoefte heeft aan deze nevenactiviteit, te beschouwen als $onderdeel van een vestiging'?

2) Kan voorts het begrip $overdracht krachtens overeenkomst' aldus worden verstaan, dat daaronder ook valt de beëindiging van een - gedurende drie jaar jaarlijks verlengde - overeenkomst tot het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden na afloop van het derde jaar ingevolge een besluit van de onderneming waarvoor die werkzaamheden worden verricht? Zo ja, is het dan van belang of de onderneming waarvoor die werkzaamheden worden verricht, het schoonmaakwerk laat uitvoeren door haar eigen of door andere, nieuw aangestelde werknemers?"

Zaak C-229/96

10 F. Santner was sinds 1980 als schoonmaker in dienst bij achtereenvolgens Dörhöffer+Schmitt GmbH (hierna: "Dörhöffer+Schmitt") en B+S GmbH (hierna: "B+S"), ontstaan uit een splitsing van Dörhöffer+Schmitt. Hij was uitsluitend belast met het schoonhouden van een gedeelte van de badinrichtingen van Hoechst ingevolge achtereenvolgende schoonmaakcontracten tussen Hoechst en voornoemde schoonmaakbedrijven.

11 Hoechst zegde het contract met B+S evenwel op en reorganiseerde het schoonhouden van haar badinrichtingen. Deze zouden voortaan deels door haar eigen werknemers en deels in samenwerking met andere derde ondernemingen worden schoongemaakt.

12 Op 27 april 1995 beëindigde B+S de arbeidsverhouding met Santner.

13 Deze dagvaardde het schoonmaakbedrijf daarop voor het Arbeitsgericht Frankfurt am Main, stellende dat er sprake was van een overgang van een onderneming en dat de arbeidsverhouding derhalve moest worden voortgezet met Hoechst.

14 Omdat het Arbeitsgericht van oordeel was, dat de oplossing van het geschil afhing van de uitlegging van richtlijn 77/187, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en de Hof de navolgende prejudiciële vragen gesteld:

"1) Kunnen de schoonmaakwerkzaamheden in bepaalde onderdelen van een vestiging die na beëindiging van de overdracht krachtens overeenkomst aan een derde onderneming weer door de ondernemer zelf worden uitgevoerd, worden aangemerkt als een onderdeel van een vestiging in de zin van richtlijn 77/187/EEG?

2) Geldt dit ook, wanneer deze schoonmaakwerkzaamheden in bepaalde onderdelen van een vestiging na de overdracht aan de ondernemer opnieuw deel uitmaken van de schoonmaakwerkzaamheden in de gehele vestiging?"

Zaak C-74/97

15 Renfe had de schoonmaak en het onderhoud van het station te Pontevedra tussen 16 oktober 1994 en 15 oktober 1996 uitbesteed aan schoonmaakbedrijf Claro Sol.

16 Na de verkrijging van deze opdracht had Claro Sol M. Gómez Montaña in dienst genomen en haar belast met de schoonmaak en het onderhoud van genoemd station. Voordien had Gómez Montaña gedurende enkele jaren dezelfde werkzaamheden verricht in dienst van verschillende voorgangers van Claro Sol.

17 Na afloop van het overeengekomen tijdvak besloot Renfe het contract met Claro Sol niet te verlengen en het station te Pontevedra voortaan zelf te gaan schoonmaken en onderhouden. Op 1 oktober 1996 deelde Claro Sol Gómez Montaña mede, dat zij als gevolg van het verlies van de opdracht genoopt was hun arbeidsverhouding tegen 15 oktober daaraanvolgend te beëindigen.

18 Gómez Montaña stelde daarop tegen zowel Claro Sol als Renfe bij de Juzgado de lo Social n_ 1 de Pontevedra beroep in wegens onrechtmatig ontslag.

19 Van oordeel dat de oplossing van het geschil afhing van de uitlegging van richtlijn 77/187, heeft de Juzgado de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de navolgende prejudiciële vraag gesteld:

"Valt de beëindiging van een uitbestedingsovereenkomst met een schoonmaakbedrijf, die ertoe leidt dat een werkneemster van de opdrachtnemer wordt ontslagen en de opdrachtgever, een spoorwegonderneming, de schoonmaakwerkzaamheden door zijn eigen werknemers laat uitvoeren, binnen de werkingssfeer van richtlijn 77/187/EEG van 14 februari 1977?"

De prejudiciële vragen

20 Met deze gezamenlijk te behandelen vragen wensen de verwijzende rechters te vernemen of en, zo ja, onder welke omstandigheden richtlijn 77/187 van toepassing is op een situatie waarin een onderneming die een andere onderneming de opdracht had gegeven haar lokalen of een deel hiervan schoon te maken, besluit de betrokken overeenkomst te beëindigen en de schoonmaakwerkzaamheden voortaan zelf uit te voeren.

21 Blijkens artikel 1, lid 1, van richtlijn 77/187 is deze richtlijn van toepassing op de overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan op een andere ondernemer ten gevolge van een overdracht krachtens overeenkomst, of een fusie.

22 Volgens de rechtspraak van het Hof heeft richtlijn 77/187 tot doel, ook bij verandering van eigenaar de continuïteit van de in het kader van een economische eenheid bestaande arbeidsverhoudingen te waarborgen. Voor de vraag of er sprake is van een overgang in de zin van de richtlijn is derhalve het beslissend criterium, of de identiteit van de betrokken eenheid bewaard blijft, wat met name blijkt doordat de exploitatie ervan in feite wordt voortgezet of hervat (arrest van 18 maart 1986, Spijkers, 24/85, Jurispr. blz. 1119, punten 11 en 12, en, laatstelijk, arrest Süzen, reeds aangehaald, punt 10).

23 Wat de modaliteiten van een dergelijke overgang betreft, staat vast, dat richtlijn 77/187 van toepassing is telkens wanneer in het kader van contractuele betrekkingen een wijziging plaatsvindt in de natuurlijke of rechtspersoon die als werkgever verplichtingen aangaat ten opzichte van de werknemers van de onderneming (zie met name arrest van 7 maart 1996, Merckx en Neuhuys, C-171/94 en C-172/94, Jurispr. blz. I-1253, punt 28).

24 Het Hof achtte richtlijn 77/187 dan ook van toepassing op een situatie waarin een onderneming de verantwoordelijkheid voor het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden waarvoor zij tot dusver rechtstreeks zorg droeg, bij overeenkomst overdraagt aan een andere onderneming (arrest Schmidt, reeds aangehaald, punt 14) en op een situatie waarin een opdrachtgever die het schoonhouden van zijn lokalen had uitbesteed aan een eerste opdrachtnemer, de betrokken overeenkomst beëindigt en vervolgens ter verrichting van soortgelijke werkzaamheden een nieuwe overeenkomst sluit met een tweede opdrachtnemer (arrest Süzen, reeds aangehaald, punten 11 en 12).

25 Evenzo moet richtlijn 77/187 ook toepassing kunnen vinden in een situatie waarin, zoals in de hoofdgedingen, een onderneming die haar lokalen of een deel hiervan door een andere onderneming liet schoonmaken, besluit de overeenkomst met die onderneming te beëindigen en de schoonmaakwerkzaamheden voortaan zelf te verrichten.

26 Voor de toepasselijkheid van richtlijn 77/187 is evenwel vereist, dat de overgang betrekking heeft op een duurzaam georganiseerde economische eenheid waarvan de activiteit niet beperkt is tot de uitvoering van een bepaald werk (arrest van 19 september 1995, Rygaard, C-48/94, Jurispr. blz. I-2745, punt 20). Het begrip eenheid verwijst dus naar een georganiseerd geheel van personen en elementen waarmee een economische activiteit met een eigen doelstelling kan worden uitgeoefend (arrest Süzen, reeds aangehaald, punt 13).

27 Een dergelijke eenheid moet weliswaar voldoende gestructureerd en autonoom zijn, maar behoeft niet noodzakelijkerwijs materiële en immateriële activa van betekenis te omvatten. In sommige economische sectoren, zoals de schoonmaaksector, is er veelal slechts een minimum aan activa en zijn arbeidskrachten de voornaamste factor. Een georganiseerd geheel van werknemers die speciaal en duurzaam met een gemeenschappelijke taak zijn belast, kan derhalve, wanneer er geen andere productiefactoren zijn, als economische eenheid worden aangemerkt.

28 Het is aan de verwijzende rechters om aan de hand van bovenstaande uitleggingselementen vast te stellen, of het onderhoud van de lokalen van de opdrachtgever vóór zijn besluit om dit zelf te gaan verrichten, was georganiseerd in de vorm van een economische eenheid binnen het externe schoonmaakbedrijf.

29 Om vervolgens vast te stellen of aan de voorwaarden voor een overgang van een economische eenheid is voldaan, moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, zoals de aard van de betrokken onderneming of vestiging, de vraag of materiële activa als gebouwen en roerende zaken worden overgedragen, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overdracht, de vraag of de nieuwe ondernemer vrijwel alle personeelsleden overneemt, de vraag of de klantenkring wordt overgedragen, de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen en de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten. Al deze factoren zijn evenwel slechts deelaspecten van het te verrichten globale onderzoek en mogen daarom niet elk afzonderlijk worden beoordeeld (zie met name de arresten Spijkers en Süzen, reeds aangehaald, punt 13, respectievelijk 24).

30 Derhalve kan niet reeds op grond van de omstandigheid dat de voorheen door het schoonmaakbedrijf en thans door de eigenaar zelf verrichte onderhoudswerkzaamheden overeenkomen, worden geconcludeerd dat er sprake is van een overdracht van een economische eenheid van de eerste aan de tweede onderneming. Een economische eenheid kan namelijk niet worden gereduceerd tot de activiteit waarmee zij is belast. Haar identiteit blijkt eveneens uit andere factoren, zoals de personeelssamenstelling, de leiding, de taakverdeling, de bedrijfsvoering of, in voorkomend geval, de beschikbare productiemiddelen (arrest Süzen, reeds aangehaald, punt 15).

31 Zoals in punt 29 van dit arrest is opgemerkt, moet de nationale rechter bij de beoordeling van de feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, onder meer rekening houden met de aard van de betrokken onderneming of vestiging. Het belang dat moet worden gehecht aan de diverse criteria die bepalen of er sprake is van een overgang in de zin van richtlijn 77/187, verschilt noodzakelijkerwijs naar gelang van de uitgeoefende activiteit, en zelfs van de productiewijze of de bedrijfsvoering in de betrokken onderneming of vestiging of een onderdeel daarvan. Waar in het bijzonder een economische eenheid in bepaalde sectoren zonder materiële of immateriële activa van betekenis kan functioneren, kan het behoud van de identiteit van een dergelijke eenheid na de haar betreffende transactie per definitie niet afhangen van de overdracht van dergelijke activa (arrest Süzen, reeds aangehaald, punt 18).

32 Voor zover in bepaalde sectoren, waarin de arbeidskrachten de voornaamste factor zijn bij de activiteit, een groep werknemers die duurzaam een gemeenschappelijke activiteit verricht, een economische eenheid kan vormen, kan een dergelijke eenheid haar identiteit dus ook na de overdracht behouden, wanneer de nieuwe ondernemer niet alleen de betrokken activiteit voortzet, maar ook een wezenlijk deel - qua aantal en deskundigheid - van het personeel dat zijn voorganger speciaal voor die taak had ingezet, overneemt. In dat geval verwerft de nieuwe ondernemer namelijk het georganiseerde geheel van elementen waarmee de activiteiten of bepaalde activiteiten van de overdragende onderneming duurzaam kunnen worden voortgezet (arrest Süzen, punt 21).

33 Ten slotte kan de omstandigheid, dat de schoonmaakwerkzaamheden voor de onderneming die heeft besloten deze voortaan zelf te verrichten, slechts een nevenactiviteit is zonder noodzakelijk verband met haar statutair doel, niet tot gevolg hebben, dat de transactie van de werkingssfeer van richtlijn 77/187 wordt uitgesloten (zie arrest van 12 november 1992, Watson Rask en Christensen, C-209/91, Jurispr. blz. I-5755, punt 17, en arrest Schmidt, reeds aangehaald, punt 14).

34 Het is aan de verwijzende rechters om aan de hand van alle bovenstaande uitleggingselementen vast te stellen, of in de hoofdgedingen een overgang heeft plaatsgevonden.

35 Op de gestelde vragen moet derhalve worden geantwoord, dat artikel 1, lid 1, van richtlijn 77/187 aldus moet worden uitgelegd, dat deze richtlijn van toepassing is op een situatie waarin een onderneming die een andere onderneming de opdracht had gegeven haar lokalen schoon te maken, besluit de betrokken overeenkomst te beëindigen en de schoonmaakwerkzaamheden voortaan zelf uit te voeren, voor zover de transactie gepaard gaat met de overdracht van een economische eenheid tussen beide ondernemingen. Het begrip economische eenheid verwijst naar een georganiseerd geheel van personen en elementen waarmee een economische activiteit met een eigen doelstelling kan worden uitgeoefend. De enkele omstandigheid dat de voorheen door het schoonmaakbedrijf en thans door de eigenaar van de lokalen verrichte onderhoudswerkzaamheden overeenkomen, wettigt niet de conclusie dat er sprake is van een overdracht van een economische eenheid.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Tribunal Superior de Justicia de Murcia, het Arbeitsgericht Frankfurt am Main en de Juzgado de lo Social n_ 1 de Pontevedra, bij beschikkingen van 22 februari 1996, 11 juni 1996 en 28 januari 1997 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Artikel 1, lid 1, van richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan, moet aldus worden uitgelegd, dat deze richtlijn van toepassing is op een situatie waarin een onderneming die een andere onderneming de opdracht had gegeven haar lokalen schoon te maken, besluit de betrokken overeenkomst te beëindigen en de schoonmaakwerkzaamheden voortaan zelf uit te voeren, voor zover de transactie gepaard gaat met de overdracht van een economische eenheid tussen beide ondernemingen. Het begrip economische eenheid verwijst naar een georganiseerd geheel van personen en elementen waarmee een economische activiteit met een eigen doelstelling kan worden uitgeoefend. De enkele omstandigheid dat de voorheen door het schoonmaakbedrijf en thans door de eigenaar van de lokalen verrichte onderhoudswerkzaamheden overeenkomen, wettigt niet de conclusie dat er sprake is van een overdracht van een economische eenheid.

Artikel 1, lid 1, van richtlijn 77/187 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan, moet aldus worden uitgelegd, dat deze richtlijn van toepassing is op een situatie waarin een onderneming die een andere onderneming de opdracht had gegeven haar lokalen schoon te maken, besluit de betrokken overeenkomst te beëindigen en de schoonmaakwerkzaamheden voortaan zelf uit te voeren, voor zover de transactie gepaard gaat met de overdracht van een economische eenheid tussen beide ondernemingen. Het begrip economische eenheid verwijst naar een georganiseerd geheel van personen en elementen waarmee een economische activiteit met een eigen doelstelling kan worden uitgeoefend. De enkele omstandigheid dat de voorheen door het schoonmaakbedrijf en thans door de eigenaar van de lokalen verrichte onderhoudswerkzaamheden overeenkomen, wettigt niet de conclusie dat er sprake is van een overdracht van een economische eenheid.

Sociale politiek - Harmonisatie van wetgevingen - Overgang van ondernemingen - Behoud van rechten van werknemers - Richtlijn 77/187 - Werkingssfeer - Onderneming die schoonmaakovereenkomst met andere onderneming beëindigt om haar lokalen zelf te gaan schoonmaken - Daaronder begrepen - Voorwaarden

(Richtlijn 77/187 van de Raad, art. 1, lid 1)

Kosten

36 De kosten door de Spaanse, de Duitse, de Belgische en de Franse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instanties over de kosten hebben te beslissen.

In de gevoegde zaken C-127/96, C-229/96 en C-74/97,

betreffende verzoeken aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Tribunal Superior de Justicia de Murcia (Spanje) (C-127/96), het Arbeitsgericht Frankfurt am Main (Duitsland) (C-229/96) en de Juzgado de lo Social n_ 1 de Pontevedra (Spanje) (C-74/97), in de aldaar aanhangige gedingen tussen

Francisco Hernández Vidal SA

en

P. Gómez Pérez, M. Gómez Pérez, Contratas y Limpiezas SL (C-127/96),

en tussen

F. Santner

en

Hoechst AG (C-229/96),

en tussen

M. Gómez Montaña

en

Claro Sol SA, Red Nacional de Ferrocarriles Españoles (Renfe) (C-74/97),

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan (PB L 61, blz. 26),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet (rapporteur), kamerpresident, P. Jann, J. C. Moitinho de Almeida, C. Gulmann en D. A. O. Edward, rechters,

advocaat-generaal: G. Cosmas

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Francisco Hernández Vidal SA, vertegenwoordigd door A. Hernández Martín, advocaat te Murcia,

- F. Santner, vertegenwoordigd door S. Baier, advocaat te Frankfurt am Main,

- Hoechst AG, vertegenwoordigd door M. Becker, Assessor bij het Arbeitsgeberverband Chemie und verwandte Industrien für das Land Hessen e.V., als gemachtigde,

- Claro Sol SA, vertegenwoordigd door J. A. Otero Martín, advocaat te Madrid,

- Red Nacional de Ferrocarriles Españoles (Renfe), vertegenwoordigd door L. F. Díaz-Guerra Alvarez, advocaat te Madrid,

- de Spaanse regering, vertegenwoordigd door R. Silva de Lapuerta, abogado del Estado, als gemachtigde (C-74/97),

- de Duitse regering, vertegenwoordigd door S. Maass, Regierungsrätin z. A. bij het Bondsministerie van Economische zaken, als gemachtigde (C-127/96 en C-229/96), en E. Röder, Ministerialrat bij dit ministerie, als gemachtigde (C-229/96 en C-74/97),

- de Belgische regering, vertegenwoordigd door J. Devadder, bestuursdirecteur bij de juridische dienst van het Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde (C-127/96),

- de Franse regering, vertegenwoordigd door J.-F. Dobelle, adjunct-directeur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en A. de Bourgoing, chargé de mission bij die directie, als gemachtigden (C-127/96),

- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins van het Treasury Solicitor's Department, als gemachtigde, en C. Lewis, Barrister (C-127/96), en door L. Nicoll van het Treasury Solicitor's Department, als gemachtigde, en S. Moore, Barrister (C-74/97),

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Patakia, lid van de juridische dienst, als gemachtigde (C-127/96, C-229/96 en C-74/97), I. Martínez Del Peral, lid van de juridische dienst, als gemachtigde (C-127/96 en C-74/96), en P. Hillenkamp, juridisch adviseur, als gemachtigde (C-229/96),

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Francisco Hernández Vidal SA, vertegenwoordigd door A. Hernández Martín; P. en M. Gómez Pérez, vertegenwoordigd door J. Martínez Jiménez, advocaat te Murcia; Hoechst AG, vertegenwoordigd door M. Becker; Red Nacional de Ferrocarriles Españoles (Renfe), vertegenwoordigd door L. F. Díaz-Guerra Alvarez; de Spaanse regering, vertegenwoordigd door R. Silva de Lapuerta; de Franse regering, vertegenwoordigd door J.-F. Dobelle en A. de Bourgoing, en de Commissie, vertegenwoordigd door P. Hillenkamp en M. Desantes, bij de juridische dienst gedetacheerd nationaal ambtenaar, ter terechtzitting van 11 juni 1998,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 september 1998,

het navolgende

Arrest