Home

Hof van Justitie EU 29-05-1997 ECLI:EU:C:1997:275

Hof van Justitie EU 29-05-1997 ECLI:EU:C:1997:275

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
29 mei 1997

Uitspraak

Arrest van het Hof (Vijfde kamer)

29 mei 1997(*)

In de gevoegde zaken C-313/96, C-356/96 en C-358/96,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. van Lier, juridisch adviseur, en J.-F. Pasquier, ter beschikking van de juridische dienst gesteld nationaal ambtenaar (C-313/96), alsook door G. zur Hausen, juridisch adviseur (C-356/96 en C-358/96), als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster, tegen

Koninkrijk België, vertegenwoordigd door J. Devadder, algemeen adviseur bij de juridische dienst van het Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Belgische ambassade, Rue des Girondins 4,

verweerder,

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida, kamerpresident, C. Gulmann (rapporteur), D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet en P. Jann, rechters,

advocaatgeneraal: F. G. Jacobs

griffier: R. Grass

gezien het rapport van de rechterrapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 13 maart 1997,

het navolgende

Arrest

Bij verzoekschriften, neergelegd ter griffie van het Hof op 25 september 1996 in zaak C-313/96 en op 30 oktober 1996 in de zaken C-356/96 en C-358/96, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-Verdrag verzocht vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan de richtlijnen

  • 91/410/EEG van de Commissie van 22 juli 1991 houdende veertiende aanpassing aan de technische vooruitgang van richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB 1991, L 228, blz. 67),

  • 93/21/EEG van de Commissie van 27 april 1993 tot achttiende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548 (PB 1993, L 110, blz. 20), met uitzondering van de bepalingen van deze richtlijn die van toepassing zijn op met butaan, propaan of LPG gevulde mobiele gascilinders, en

  • 93/90/EEG van de Commissie van 29 oktober 1993 betreffende de lijst van stoffen, bedoeld in artikel 13, lid 1, vijfde streepje, van richtlijn 67/548 (PB 1993, L 277, blz. 33),

en/of door deze maatregelen niet mee te delen, de krachtens die richtlijnen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Bij beschikking van 18 februari 1997 heeft de president van het Hof besloten deze drie zaken te voegen voor de mondelinge behandeling en het arrest.

Volgens artikel 2 van de richtlijnen 91/410 en 93/90 moesten de Lid-Staten de bepalingen vaststellen en bekendmaken die nodig zijn om respectievelijk vóór 1 augustus 1992 en uiterlijk op 31 oktober 1993 aan deze richtlijnen te voldoen, en de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen. Volgens artikel 2 van richtlijn 93/21 moesten de Lid-Staten, met uitzondering van de bepalingen die van toepassing zijn op met butaan, propaan of LPG gevulde mobiele gascilinders, de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 1 juli 1994 aan deze richtlijn te voldoen, en de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

Toen de Commissie vaststelde, dat die termijnen waren verstreken zonder dat zij kennisgeving had ontvangen van maatregelen die het Koninkrijk België tot omzetting van de drie richtlijnen had vastgesteld, leidde zij overeenkomstig artikel 169 van het EEG-Verdrag, thans EG-Verdrag, niet-nakomingsprocedures in. Bij brieven van 14 oktober 1992 in zaak C-356/96, 10 februari 1994 in zaak C-358/96 en 20 januari 1995 in zaak C-313/96, maande zij de Belgische regering aan om binnen een termijn van twee maanden haar opmerkingen te maken over het ontbreken van de nodige bepalingen tot omzetting van de richtlijnen in nationaal recht.

In zaak C-313/96 deelden de Belgische autoriteiten de Commissie bij brief van 22 maart 1995 mee, dat de nodige maatregelen om aan richtlijn 93/21 te voldoen, in voorbereiding waren. In de zaken C-356/96 en C-358/96 bleven de aanmaningsbrieven onbeantwoord. Op 20 oktober 1995 zonden de Belgische autoriteiten de Commissie, in antwoord op een met redenen omkleed advies over de niet-omzetting van een andere richtlijn, een ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van verschillende richtlijnen op het gebied van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen, waaronder de richtlijnen 91/410 en 93/21.

Daar de Commissie hierna echter geen kennisgeving van enige maatregel tot omzetting van de betrokken richtlijnen had ontvangen, deed zij de Belgische regering op 10 juli 1995 in zaak C-358/96, op 6 februari 1996 in zaak C-356/96 en op 4 maart 1996 in zaak C-313/96 met redenen omklede adviezen toekomen met het verzoek, de nodige maatregelen te nemen om binnen een termijn van twee maanden na kennisgeving ervan, aan die adviezen te voldoen.

In de zaken C-313/96 en C-356/96 bleven de met redenen omklede adviezen onbeantwoord. In zaak C-358/96 antwoordde de Belgische regering bij brief van 5 september 1995, dat een ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van, onder meer, richtlijn 93/90 in voorbereiding was, en dat de bevoegde autoriteiten de betrokken bepalingen reeds toepasten.

Daar de Commissie van de Belgische regering geen kennisgeving van enige definitieve omzettingsmaatregel had ontvangen, heeft zij de onderhavige beroepen ingesteld.

In haar verweerschrift betwist de Belgische regering niet, dat de betrokken richtlijnen niet binnen de gestelde termijnen zijn omgezet. Zij merkt enkel op, dat de maatregelen tot omzetting van die richtlijnen zo spoedig mogelijk zullen worden genomen.

Daar de omzetting van de betrokken richtlijnen niet binnen de daarin gestelde termijnen heeft plaatsgevonden, moeten de beroepen van de Commissie gegrond worden geacht.

Mitsdien moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk België, door niet binnen de gestelde termijnen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan de richtlijnen 91/410, 93/21, met uitzondering van de bepalingen die van toepassing zijn op met butaan, propaan of LPG gevulde mobiele gascilinders, en 93/90, de krachtens artikel 2 van die richtlijnen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Kosten

Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. Aangezien het Koninkrijk België in het ongelijk is gesteld, moet het in de kosten worden verwezen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

rechtdoende, verstaat:

  1. Door niet binnen de gestelde termijnen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan de richtlijnen

    • 91/410/EEG van de Commissie van 22 juli 1991 houdende veertiende aanpassing aan de technische vooruitgang van richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen,

    • 93/21/EEG van de Commissie van 27 april 1993 tot achttiende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548, met uitzondering van de bepalingen van deze richtlijn die van toepassing zijn op met butaan, propaan of LPG gevulde mobiele gascilinders, en

    • 93/90/EEG van de Commissie van 29 oktober 1993 betreffende de lijst van stoffen, bedoeld in artikel 13, lid 1, vijfde streepje, van richtlijn 67/548,

    is het Koninkrijk België de krachtens artikel 2 van die richtlijnen op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

  2. Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.

Moitinho de Almeida

Gulmann

Edward

Puissochet

Jann

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 29 mei 1997.

De griffier

R. Grass

De president van de Vijfde kamer

J. C. Moitinho de Almeida