Home

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 14 mei 1998.

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 14 mei 1998.

1 Bij beschikking van 21 oktober 1996, ingekomen bij het Hof op 14 november daaraanvolgend, heeft het Bezirksgericht für Handelssachen Wien krachtens artikel 177 EG-Verdrag het Hof een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (PB L 158, blz. 59; hierna: "richtlijn").

2 Die vraag is gesteld in het kader van een geding tussen de Verein für Konsumenteninformation en de Österreichische Kreditversicherungs AG over de terugbetaling, aan de kopers van een pakketreis, van de hotelkosten die dezen wegens de insolvabiliteit van de reisorganisator aan een hotelier hebben betaald.

3 Artikel 7 van de richtlijn bepaalt, dat de reisorganisator dient aan te tonen "over voldoende garanties te beschikken om in geval van insolvabiliteit of faillissement te zorgen voor terugbetaling van reeds betaalde bedragen en voor repatriëring van de consument".

4 In Oostenrijk is deze bepaling geïmplementeerd bij verordening 881/94 (BGBl. nr. 881 van 15 november 1994, blz. 6501), waarvan § 3 bepaalt, dat de reisorganisator bij een in Oostenrijk toegelaten verzekeringsmaatschappij een verzekering moet afsluiten om te waarborgen, dat aan de koper van een pakketreis worden terugbetaald reeds betaalde bedragen, voor zover met de reis verband houdende diensten als gevolg van insolvabiliteit of faillissement van de organisator niet zijn verricht, alsmede noodzakelijke uitgaven voor de terugreis, die als gevolg van insolvabiliteit van de organisator zouden zijn gedaan.

5 De echtelieden Hofbauer hadden bij Karthago-Reisen GmbH (hierna: "Karthago-Reisen"), te Wenen, voor de periode van 9 tot en met 16 september 1995 een pakketreis naar Kreta geboekt. De reissom, waarin de prijs van de vliegbiljetten en van verblijf met halfpension was begrepen, was vóór het vertrek volledig voldaan.

6 Nadat hij had vernomen dat Karthago-Reisen insolvabel was, eiste de eigenaar van het hotel waar de echtelieden Hofbauer en een aantal andere cliënten van Karthago-Reisen waren ondergebracht, van de reizigers betaling voor al hun overnachtingen in zijn hotel, waarbij hij, naar zeggen van de reizigers, hun met fysieke dwang belette het hotel te verlaten.

7 Om de vlucht naar huis niet te missen, betaalden de echtelieden Hofbauer de kosten van hun verblijf in het hotel, te weten een bedrag van 157 542 DR.

8 Na hun terugkeer gaven zij en de andere betrokken reizigers de Verein für Konsumenteninformation, een vereniging die met name waakt over de handhaving van de rechten van de consumenten, opdracht hun rechten te doen gelden bij de verzekeraar van Karthago-Reisen, de Österreichische Kreditversicherungs AG.

9 Toen de verzekeraar weigerde de door de reizigers aan de hotelier betaalde hotelkosten aan hen terug te betalen, wendde de Verein für Konsumenteninformation zich bij verzoekschrift van 16 januari 1996 tot het Bezirksgericht für Handelssachen, Wien.

10 Van oordeel dat de beslechting van het geding afhing van de uitlegging van de richtlijn, heeft deze rechterlijke instantie de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd:

"Moet artikel 7 van richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten, aldus worden uitgelegd, dat ook de betaling van bedragen die de consument ter plaatse aan de dienstverrichter (bijvoorbeeld de hotelier) voldoet omdat deze hem anders belet de terugreis te aanvaarden, als $garantie voor de repatriëring van de consument' onder de werkingssfeer van die bepaling valt?"

11 Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of artikel 7 van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat het van toepassing is op een situatie waarin de koper van een pakketreis, die zijn verblijfkosten vóór de reis aan de organisator heeft betaald, wegens de insolvabiliteit van deze organisator gedwongen is die kosten nogmaals aan de hotelier te voldoen, omdat hij anders het hotel niet kan verlaten om de terugreis te aanvaarden.

12 De Verein für Konsumenteninformation, de Griekse regering en de Commissie betogen dat, gelet op de doelstelling van artikel 7 van de richtlijn, te weten de bescherming van de consument tegen de economische risico's van insolvabiliteit of faillissement van de reisorganisator, een situatie als beschreven in de prejudiciële vraag binnen het toepassingsgebied van artikel 7 valt, waarbij de letter van de bepaling zich niet tegen die uitlegging verzet.

13 De Verein für Konsumenteninformation en de Griekse regering zijn van oordeel, dat uitgaande van de tekst van artikel 7, de verlangde vergoeding kan worden beschouwd hetzij als "terugbetaling van reeds betaalde bedragen", in die zin dat de betaling door de reiziger rechtstreeks aan de hotelier impliceert dat de verblijfskosten niet door de reisorganisator waren voldaan, hetzij als terugbetaling van de kosten die noodzakelijk waren "voor repatriëring van de consument".

14 De Commissie is van mening, dat de kosten waarom het in het hoofdgeding gaat, beschouwd moeten worden als kosten die noodzakelijk waren "voor repatriëring van de consument".

15 De Oostenrijkse regering preciseert, dat waar de consument verplicht is zijn schade te beperken, terugbetaling slechts aanvaardbaar is voor kosten die noodzakelijk en onontkoombaar waren.

16 Volgens de Österreichische Kreditversicherungs AG en de Franse regering moet de prejudiciële vraag in ontkennende zin worden beantwoord. Met name betogen zij, dat uit de zinsnede "zorgen (...) voor repatriëring van de consument" volgt, dat enkel die uitgaven moeten worden vergoed, welke in een rechtstreeks oorzakelijk verband staan met de repatriëring van de consument, zoals taxi- en vliegtuigkosten.

17 Omdat de richtlijn, zo vervolgen zij, uitsluitend de overeenkomst tussen de koper van een pakketreis en de organisator van die reis betreft, kan zij niet aldus worden uitgelegd, dat de in artikel 7 bedoelde garantie mede zou gelden voor de dienstverrichter, die aldus indirect, via de door hem "in gijzeling genomen" consument en zonder dat hij partij is bij de hoofdovereenkomst betreffende de pakketreis, de beloning voor zijn diensten zou verkrijgen. Het uitzicht op een mogelijke indirecte schadeloosstelling door toedoen van de consument zou de dienstverrichters ertoe kunnen brengen, steeds vaker hun toevlucht tot dergelijke praktijken te nemen.

18 Om te beginnen zij eraan herinnerd, dat het doel van artikel 7 erin bestaat, de consument tegen de met insolvabiliteit of faillissement van de reisorganisator samenhangende risico's te beschermen. Zoals de Franse regering heeft opgemerkt, zijn die risico's, die vastzitten aan de tussen de consument en de organisator van de pakketreis gesloten overeenkomst, een uitvloeisel van de omstandigheid dat de reissom vooraf wordt betaald en dat niet duidelijk is hoe de aansprakelijkheid tussen de organisator en de verschillende dienstverrichters wier diensten deel uitmaken van het pakket, is verdeeld. Het ingevolge artikel 7 te bereiken resultaat houdt dus in, dat de reiziger bij insolvabiliteit of faillissement van de organisator recht heeft op terugbetaling van de bedragen die hij reeds heeft betaald, en op repatriëring (arrest van 8 oktober 1996, Dillenkofer e.a., C-178/94, C-179/94, C-188/94, C-189/94 en C-190/94, Jurispr. blz. I-4845, punt 42).

19 De garantie inzake "terugbetaling van de reeds betaalde bedragen" betreft de gevallen waarin de insolvabiliteit of het faillissement van de organisator intreedt na de sluiting, maar vóór het begin van de uitvoering van de overeenkomst, of waarin de dienstverlening tijdens de uitvoering van de overeenkomst wordt onderbroken en het met de niet verleende diensten overeenkomende gedeelte van het reeds betaalde bedrag aan de consument moet worden terugbetaald. De garantie inzake "repatriëring van de consument" moet verhinderen dat deze tijdens de uitvoering van de overeenkomst in het vakantieoord vast komt te zitten, doordat de vervoerder wegens de insolvabiliteit van de organisator de in de terugreis bestaande dienst weigert te verrichten.

20 Rekening houdend met de doelstellingen van de richtlijn en in het bijzonder die van artikel 7, moet dit artikel aldus worden uitgelegd, dat het ook betrekking heeft op de situatie waarin een hotelier de reiziger dwingt de verblijfskosten te betalen op grond dat die kosten hem niet door de insolvabel geworden reisorganisator zijn voldaan. Voor de consument die de pakketreis heeft gekocht, is dat risico immers een uitvloeisel van de insolvabiliteit of het faillissement van de organisator en moet het derhalve door de door de organisator aan de consument verstrekte garanties worden gedekt.

21 Met betrekking tot het betoog van de Österreichische Kredietversicherungs AG en de Franse regering, dat een dergelijke uitlegging van artikel 7 de hoteliers ertoe zou kunnen brengen, steeds vaker hun toevlucht te nemen tot praktijken als in het hoofdgeding beschreven, zij eraan herinnerd, dat zoals de Verein für Konsumenteninformation heeft opgemerkt, de verzekeraars in dergelijke gevallen hun schade desgewenst op de hoteliers kunnen verhalen en dat zij hoe dan ook beter dan de reizigers in staat zijn tegen de hoteliers te procederen.

22 Voorts moet worden gepreciseerd, dat waar in een situatie als in het hoofdgeding de reiziger de verblijfkosten in feite tweemaal heeft betaald, eerst aan de reisorganisator en vervolgens aan de hotelier, de verplichting van de verzekeraar neerkomt op "terugbetaling van de reeds betaalde bedragen". Daar de reiziger in wezen op zijn eigen kosten in het hotel heeft verbleven, moeten de bedragen die hij aan de organisator had betaald, hem worden teruggegeven, omdat wegens de insolvabiliteit van die organisator de contractueel overeengekomen diensten hem door deze niet zijn verleend.

23 Mitsdien moet op de gestelde vraag worden geantwoord, dat artikel 7 van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat het, waar het terugbetaling van reeds betaalde bedragen betreft, van toepassing is op een situatie waarin de koper van een pakketreis, die zijn verblijfskosten vóór de reis aan de organisator heeft betaald, wegens de insolvabiliteit van deze organisator gedwongen is die kosten nogmaals aan de hotelier te voldoen, omdat hij anders het hotel niet kan verlaten om de terugreis te aanvaarden.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Bezirksgericht für Handelssachen Wien bij beschikking van 21 oktober 1996 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Artikel 7 van richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten, moet aldus worden uitgelegd, dat het, waar het terugbetaling van reeds betaalde bedragen betreft, van toepassing is op een situatie waarin de koper van een pakketreis, die zijn verblijfskosten vóór de reis aan de organisator heeft betaald, wegens de insolvabiliteit van deze organisator gedwongen is die kosten nogmaals aan de hotelier te voldoen, omdat hij anders het hotel niet kan verlaten om de terugreis te aanvaarden.

Artikel 7 van richtlijn 90/314 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten, moet aldus worden uitgelegd, dat het, waar het terugbetaling van reeds betaalde bedragen betreft, van toepassing is op een situatie waarin de koper van een pakketreis, die zijn verblijfskosten vóór de reis aan de organisator heeft betaald, wegens de insolvabiliteit van deze organisator gedwongen is die kosten nogmaals aan de hotelier te voldoen, omdat hij anders het hotel niet kan verlaten om de terugreis te aanvaarden.

Harmonisatie van wetgevingen - Pakketreizen, met inbegrip van vakantie- en rondreispakketten - Richtlijn 90/314 - Bescherming tegen risico van insolvabiliteit of faillissement van reisorganisator - Draagwijdte

(Richtlijn 90/314 van de Raad, art. 7)

Kosten

24 De kosten door de Oostenrijkse, de Griekse en de Franse regering en door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

In zaak C-364/96,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Bezirksgericht für Handelssachen Wien, in het aldaar aanhangig geding tussen

Verein für Konsumenteninformation

en

sterreichische Kreditversicherungs AG,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 7 van richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (PB L 158, blz. 59),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: C. Gulmann (rapporteur), kamerpresident, M. Wathelet, J. C. Moitinho de Almeida, J.-P. Puissochet en L. Sevón, rechters,

advocaat-generaal: G. Tesauro

griffier: L. Hewlett, administrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- de Verein für Konsumenteninformation, vertegenwoordigd door H. Kosesnik-Wehrle, advocaat te Wenen,

- de Österreichische Kreditversicherungs AG, vertegenwoordigd door F. Marschall, advocaat te Wenen,

- de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Stix-Hackl, Gesandte bij het Bondsministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

- de Griekse regering, vertegenwoordigd door F. Georgakopoulos, adjunct-juridisch adviseur bij de juridische dienst van de staat, en A. Rokofyllou, bijzonder adviseur van de staatssecretaris van Buitenlandse zaken, als gemachtigden,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door C. de Salins, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en R. Loosli-Surrans, chargé de mission bij die directie, als gemachtigden,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door U. Wölker, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van de Verein für Konsumenteninformation, vertegenwoordigd door H. S. Langer, advocaat te Wenen; de Österreichische Kreditversicherungs AG, vertegenwoordigd door M. Hasberger, advocaat te Wenen; de Griekse regering, vertegenwoordigd door F. Georgakopoulos en A. Rokofyllou; de Franse regering, vertegenwoordigd door R. Loosli-Surrans, en de Commissie, vertegenwoordigd door U. Wölker, ter terechtzitting van 13 november 1997,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 4 december 1997,

het navolgende

Arrest