Home

Beschikking van het Hof van 19 juli 1996.

Beschikking van het Hof van 19 juli 1996.

1 Bij beschikking van 21 februari 1996, ingekomen bij het Hof op 3 juni daaraanvolgend, heeft de Pretura circondariale di Roma, sezione distaccata di Tivoli, krachtens artikel 177 EG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over verschillende artikelen van het Verdrag, teneinde zich te kunnen uitspreken over de verenigbaarheid met deze bepalingen van een nationale wettelijke regeling inzake het beheer van auteursrechten.

2 Deze vragen zijn gerezen in het kader van een strafzaak tegen M. Modesti, waartegen strafvervolging is ingesteld wegens het uitzenden van muziek zonder daartoe gerechtigd te zijn en wegens het onrechtmatig copiëren van magneetbanden en platen.

3 Van oordeel dat het hem voorgelegde geschil vragen van uitlegging van bepalingen van het EG-Verdrag deed rijzen, heeft de nationale rechter het Hof om een prejudiciële beslissing verzocht over de volgende vragen:

"1) Kan de nationale wetgeving die aan de SIAE [Società Italiana Autori ed Editori] een uitsluitend recht toekent voor het beheer van de auteursrechten, de in- of uitvoer verhinderen of beperken van geluidsdragers die in een andere staat rechtmatig in de handel zijn gebracht?

2) Kan in het kader van de interne markt, die wordt gekenmerkt door het vrij verkeer van goederen en het vrij verrichten van diensten, de SIAE steeds de betaling van bijdragen namens de auteurs verlangen, en daarbij, om haar aanspraken kracht bij te zetten, een beroep doen op de mogelijkheid om strafvervolging te doen instellen?

3) Zijn de nationale wettelijke regeling en de nationale rechtspraak waarop de SIAE zich beroept in de akte waarin zij zich als civiele partij heeft gesteld, van dien aard dat zij een willekeurige discriminatie of een verkapte verlegging van handelsstromen vormen in verband met de commerciële exploitatie van de auteursrechten, van en naar Italië, ten opzichte van de andere Lid-Staten van de Europese Unie?"

4 Wegens het vereiste om tot een voor de nationale rechter nuttige uitlegging van het gemeenschapsrecht te komen, is het noodzakelijk dat deze een omschrijving geeft van het feitelijk en juridisch kader waarin de gestelde vragen moeten worden geplaatst, of althans de feiten uiteenzet waarop die vragen zijn gebaseerd (zie in het bijzonder arrest van 26 januari 1993, gevoegde zaken C-320/90, C-321/90 en C-322/90, Telemarsicabruzzo e.a., Jurispr. 1993, blz. I-393, r.o. 6; beschikkingen van 19 maart 1993, zaak C-157/92, Banchero, Jurispr. 1993, blz. I-1085, r.o. 4; 23 maart 1995, zaak C-458/93, Saddik, Jurispr. 1995, blz. I-511, r.o. 12; 7 april 1995, zaak C-167/94, Grau Gomis e.a., Jurispr. 1995, blz. I-1023, r.o. 8; 21 december 1995, zaak C-307/95, Max Mara, Jurispr. 1995, blz. I-5083, r.o. 6, en 20 maart 1996, zaak C-2/96, Sunino en Data, Jurispr. 1996, blz. I-0000, r.o. 4).

5 Dienaangaande moet worden beklemtoond, dat de in de verwijzingsbeschikkingen verstrekte gegevens en gestelde vragen niet enkel dienen om het Hof in staat te stellen een bruikbaar antwoord te geven, doch ook om de regeringen der Lid-Staten en de andere belanghebbende partijen de mogelijkheid te bieden, overeenkomstig artikel 20 van 's Hofs Statuut-EG opmerkingen te maken (beschikking Sunino en Data, reeds aangehaald, r.o. 5). Het Hof dient erop toe te zien, dat deze mogelijkheid gewaarborgd blijft, nu ingevolge genoemde bepaling alleen de verwijzingsbeschikkingen ter kennis van de belanghebbende partijen worden gebracht (arrest van 1 april 1982, gevoegde zaken 141/81, 142/81 en 143/81, Holdijk e.a., Jurispr. 1982, blz. 1299, r.o. 6, en reeds aangehaalde beschikkingen Saddik, r.o. 13, Grau Gomis e.a., r.o. 10, Max Mara, r.o. 8, en Sunino en Data, r.o. 5).

6 Vastgesteld moet worden, dat in casu de verwijzingsbeschikking wat de feitelijke en juridische context betreft, onvoldoende gegevens bevat om aan voornoemde eisen te voldoen. De verwijzende rechter beperkt zich er namelijk toe melding te maken van inbreuken op Italiaanse strafrechtelijke bepalingen inzake auteursrechten, door een persoon die verantwoordelijk is voor een particulier radiostation, en van de in deze context gerezen vraag betreffende de verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht van het monopolie van een onderneming met een uitsluitend recht inzake het beheer van die rechten, die de betaling van bijdragen mag eisen en daarbij bescherming geniet in de vorm van strafrechtelijke sancties. Bovendien deelt de verwijzende rechter onvoldoende inlichtingen mee over de feitelijke context van het geding, de toepasselijke Italiaanse bepalingen, en de precieze redenen waarom hij twijfelt over de uitlegging van het gemeenschapsrecht en zich genoopt ziet prejudiciële vragen aan het Hof voor te leggen.

7 De door de nationale rechter in zijn verwijzingsbeschikking meegedeelde inlichtingen over die juridische en feitelijke context zijn dus onvoldoende precies, zodat het Hof geen nuttige uitlegging van het gemeenschapsrecht kan geven.

8 In die omstandigheden moet reeds in deze stand van de procedure overeenkomstig de artikelen 92 en 103 van het Reglement voor de procesvoering worden vastgesteld, dat het verzoek van de nationale rechter kennelijk niet-ontvankelijk is.

HET HOF VAN JUSTITIE

beschikt:

Het door de Pretura circondariale di Roma, sezione distaccata di Tivoli, bij beschikking van 21 februari 1996 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing, is niet-ontvankelijk.

Luxemburg, 19 juli 1996.

Wegens het vereiste om tot een voor de nationale rechter nuttige uitlegging van het gemeenschapsrecht te komen, is het noodzakelijk dat deze een omschrijving geeft van het feitelijk en juridisch kader waarin de gestelde vragen moeten worden geplaatst, of althans de feiten uiteenzet waarop die vragen zijn gebaseerd.

Dienaangaande moet worden beklemtoond, dat de in de verwijzingsbeschikkingen verstrekte gegevens en gestelde vragen niet enkel dienen om het Hof in staat te stellen een bruikbaar antwoord te geven, doch ook om de regeringen der Lid-Staten en de andere belanghebbende partijen de mogelijkheid te bieden, overeenkomstig artikel 20 van 's Hofs Statuut-EG opmerkingen te maken.

Het Hof dient erop toe te zien, dat deze mogelijkheid gewaarborgd blijft, nu ingevolge genoemde bepaling alleen de verwijzingsbeschikkingen ter kennis van de belanghebbende partijen worden gebracht.

Bijgevolg is kennelijk niet-ontvankelijk, omdat het Hof niet in staat wordt gesteld een nuttige uitlegging van het gemeenschapsrecht te geven, het verzoek van een nationale rechter die zich ertoe beperkt, melding te maken van inbreuken op nationale strafrechtelijke bepalingen inzake auteursrechten en van de in deze context gerezen vraag betreffende de verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht van het monopolie van een onderneming met een uitsluitend recht inzake het beheer van die rechten, die de betaling van bijdragen mag eisen en daarbij bescherming geniet in de vorm van strafrechtelijke sancties, en wiens verwijzingsbeschikking onvoldoende inlichtingen bevat over de feitelijke context van het geding, de toepasselijke nationale bepalingen, en de precieze redenen waarom hij twijfelt over de uitlegging van het gemeenschapsrecht en zich genoopt ziet prejudiciële vragen aan het Hof voor te leggen.

++++

Prejudiciële vragen ° Ontvankelijkheid ° Vragen gesteld zonder voldoende preciseringen van juridische en feitelijke context ° Vragen gesteld in context die bruikbaar antwoord uitsluit

(EG-Verdrag, art. 177; 's Hofs Statuut-EG, art. 20)

Kosten

9 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

In zaak C-191/96,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van de Pretura circondariale di Roma, sezione distaccata di Tivoli, in de aldaar dienende strafzaak tegen

M. Modesti,

om een prejudiciële beslissing over de verenigbaarheid met artikel 30 EG-Verdrag van een nationale wettelijke regeling inzake het beheer van auteursrechten,

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, C. N. Kakouris, D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet en G. Hirsch, kamerpresidenten, G. F. Mancini, J. C. Moitinho de Almeida, P. J. G. Kapteyn (rapporteur), C. Gulmann, J. L. Murray, P. Jann, H. Ragnemalm en L. Sevón, rechters,

advocaat-generaal: G. Cosmas

griffier: R. Grass

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking