Home

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 20 november 1997.

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 20 november 1997.

1 Bij beschikking van 14 december 1995, ingekomen bij het Hof op 21 maart 1996, heeft het Tribunale amministrativo regionale per il Veneto krachtens artikel 177 EG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 5 en 48 EG-Verdrag en de artikelen 1 en 3 van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB 1968, L 257, blz. 2).

2 Deze vraag is gerezen in een geding tussen D. Petrie, R. Hill en D. Newbold en de Università degli studi di Verona.

3 Genoemde personen, Britse onderdanen, zijn sinds enkele jaren als lector vreemde talen in dienst van de Faculteit vreemde talen en letterkunde van de Universiteit van Verona.

4 Verzoekers in het hoofdgeding, die een contract voor onbepaalde tijd hebben en een salaris ontvangen dat gelijk is aan dat van een professore associato die in deeltijd werkt, hebben gesolliciteerd naar de leeropdracht als vervanger "onderwijs moderne talen" voor het academisch jaar 1995/1996 naar aanleiding van de oproep van kandidaten die de faculteitsraad van de Universiteit van Verona op 15 maart 1995 had bekendgemaakt overeenkomstig artikel 12 van wet nr. 341 van 19 november 1990 (hierna: "wet nr. 341").

5 Artikel 12 van wet nr. 341 bepaalt:

"5. De eerste alinea van artikel 114 van decreet nr. 382 van de president van de Republiek van 11 juli 1980, dat reeds is vervangen door artikel 3 van wet nr. 477 van 13 augustus 1984, wordt vervangen door de volgende alinea:

$Leeropdrachten in nevenvakken en als vervanger kunnen slechts worden verstrekt aan gewone hoogleraren en aan erkende universitaire onderzoekers (ricercatori confirmati) die op hetzelfde of een aanverwant vakgebied werkzaam zijn en tot dezelfde faculteit behoren; bij gebreke van dergelijke kandidaten, kunnen deze leeropdrachten bij met redenen omkleed besluit worden verstrekt aan gewone hoogleraren en erkende universitaire onderzoekers van een andere faculteit van dezelfde universiteit of van een andere universiteit. Indien de sollicitaties naar de leeropdracht als vervanger afkomstig zijn van gewone hoogleraren en erkende onderzoekers die op hetzelfde vakgebied werkzaam zijn, geeft de faculteitsraad de voorkeur aan hoogleraren.'"

6 Bij beschikkingen van 14 april 1995 heeft de rector van de Universiteit van Verona de sollicitaties van verzoekers in het hoofdgeding afgewezen, omdat "krachtens artikel 114 van decreet nr. 382 uit 1980, vervangen bij artikel 3 van wet nr. 477 uit 1984 en artikel 12 van wet nr. 341, leeropdrachten in nevenvakken en als vervanger slechts kunnen worden verstrekt aan gewone hoogleraren en erkende universitaire onderzoekers".

7 De faculteitsraad heeft de bezoldigde leeropdracht als vervanger "onderwijs moderne talen" voor het academisch jaar 1995/1996 bij besluit van 19 april 1995 toegewezen aan mevrouw Bettoni, een hoogleraar die van een andere universiteit afkomstig is.

8 Petrie, Hill en Newbold stelden daarop bij de nationale rechterlijke instantie beroep in tegen de beschikkingen van 14 april 1995 en het besluit van 19 april 1995.

9 Uit de verwijzingsbeschikking blijkt, dat verzoekers in het hoofdgeding twee middelen hebben aangevoerd: schending van de artikelen 5 en 48 van het Verdrag en de artikelen 1 en 3 van verordening nr. 1612/68, alsmede onlogische en tegenstrijdige motivering en gedraging van het verwerende bestuur, dat de leeropdracht als vervanger in strijd met de bij artikel 12 van wet nr. 341 vastgestelde prioriteitscriteria aan een hoogleraar had toegewezen die van een andere universiteit afkomstig is.

10 De Universiteit van Verona stelde, dat de verstrekking van een leeropdracht als vervanger in het universitaire onderwijs aan gewone hoogleraren en erkende universitaire onderzoekers geen discriminatie op grond van nationaliteit inhoudt. Een dergelijke beperking geldt immers zonder onderscheid voor de onderdanen van de Lid-Staten - dus ook voor de Italiaanse onderdanen - die niet tot een van beide categorieën behoren.

11 De nationale rechterlijke instantie meende evenwel, dat verzoekers in het hoofdgeding een reeks punten hadden aangevoerd die twijfels opriepen omtrent de juistheid van het gestelde. In de verwijzingsbeschikking worden de onderstaande punten genoemd.

12 In de eerste plaats: de mogelijkheid om als gewoon hoogleraar of universitair onderzoeker te worden aangesteld, was tot voor kort voorbehouden aan Italiaanse onderdanen. Eerst sinds de inwerkingtreding van decreet nr. 174 van de voorzitter van de ministerraad van 7 februari 1994 krachtens artikel 37 van decreto legislativo nr. 21 van 3 februari 1993, waarbij de lijst van aan de eigen staatsburgers voorhouden betrekkingen in overheidsdienst wordt vastgesteld - waarop geen functies in het onderwijs voorkomen - kunnen onderdanen van andere Lid-Staten in bedoelde functies worden aangesteld.

13 In de tweede plaats: lectoren vreemde talen hebben een bezoldigd dienstverband voor onbepaalde tijd en oefenen onderwijstaken uit die inhoudelijk overeenkomen met die van een professore associato, of althans met die van een universitair onderzoeker, zoals kan worden afgeleid uit artikel 28 van decreet nr. 382 van de president van de Republiek van 11 juli 1980 (hierna: "decreet nr. 382") en arrest nr. 284 van de Corte constituzionale van 23 juli 1987.

14 Ten slotte vermeldt de nationale rechterlijke instantie met betrekking tot het vereiste dat onderzoekers erkend moeten zijn, dat een verlenging van het contract van een lector voor meer dan drie jaar gelijkstaat met de erkenning dat aan dit vereiste wordt voldaan, omdat een dergelijke verlenging een positieve beoordeling van hun werkzaamheden onderstelt.

15 Onder deze omstandigheden heeft het Tribunale amministrativo regionale per il Veneto besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te vragen:

"Moeten de artikelen 5 en 48 EEG-Verdrag en de artikelen 1 en 3 van verordening (EEG) nr. 1612/68 van 15 oktober 1968 aldus worden uitgelegd, dat zij zich verzetten tegen een wettelijke regeling van een Lid-Staat die de mogelijkheid om leeropdrachten in nevenvakken en als vervanger in het universitair onderwijs te verkrijgen beperkt tot bepaalde categorieën, zoals die welke in de Italiaanse wet zijn vastgelegd in een context als die van de Italiaanse wettelijke regeling en de aldaar heersende administratieve praktijk, in plaats van te bepalen dat ook universitaire lectoren vreemde talen die een contract voor onbepaalde tijd met een Italiaanse universiteit hebben, naar universitaire leeropdrachten in nevenvakken en als vervanger kunnen solliciteren?"

De ontvankelijkheid

16 De Commissie acht de vraag niet-ontvankelijk.

17 Zij merkt op, dat verzoekers in het hoofdgeding opkomen tegen hun uitsluiting van de categorieën van gewoon hoogleraar en erkend universitair onderzoeker, terwijl het behoren tot deze categorieën een subjectieve voorwaarde is om te kunnen deelnemen aan een vergelijkend examen voor leeropdrachten als vervanger op grond van de Italiaanse regeling welke, in strijd met artikel 48, lid 2, van het Verdrag, de toegang tot die categorieën voorbehield aan Italiaanse onderdanen.

18 De Commissie is evenwel van oordeel, dat betrokkenen zich niet op schending van artikel 48, lid 2, kunnen beroepen in een geding betreffende hun uitsluiting van een vergelijkend examen voor vervangers, zodat deze bepaling geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding.

19 Het Hof zou dus niet bevoegd zijn om antwoord te geven op de vraag, of een bepaling als artikel 12 van wet nr. 341 discriminerend is, omdat anderen dan Italiaanse onderdanen voorheen niet tot de categorieën van gewoon hoogleraar en erkende onderzoeker konden behoren.

20 De Italiaanse regering oppert twijfel omtrent de ontvankelijkheid van de verwijzing. Volgens haar heeft de nationale rechter slechts de door partijen aangevoerde feiten en gronden overgenomen, zonder deze eerst te onderzoeken en te beoordelen. In plaats van een vraag te stellen over de uitlegging van het gemeenschapsrecht, verzoekt de rechterlijke instantie het Hof in feite, het bij haar aangebrachte geschil rechtstreeks te beslechten.

21 Wat in de eerste plaats de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid betreft, dient te worden opgemerkt, dat de nationale rechterlijke instantie wenst te vernemen, of de artikelen 5 en 48 van het Verdrag en de artikelen 1 en 3 van verordening nr. 1612/68 verlangen, dat lectoren vreemde talen deel uitmaken van de beroepscategorieën die in aanmerking komen voor leeropdrachten als vervanger, met name gelet op het feit dat lectoren die onderdaan van een andere Lid-Staat zijn, tot 1994 van de categorieën van gewoon hoogleraar en universitair onderzoeker waren uitgesloten.

22 Voor de nationale rechterlijke instantie dient een geding dat betrekking heeft op de weigering van de Universiteit van Verona om de betrokken leeropdracht als vervanger toe te wijzen aan verzoekers in het hoofdgeding, alsmede op het feit dat deze aan een hoogleraar van een andere universiteit is verstrekt, zodat de gestelde vraag verband houdt met het hoofdgeding. De argumenten die de Commissie dienaangaande heeft aangevoerd, betreffen in feite niet de relevantie van de prejudiciële vraag, maar het antwoord dat het Hof daarop zou moeten geven.

23 Wat ten slotte de vraag betreft, of de verwijzingsbeschikking het Hof de nodige elementen, feitelijke en rechtens, verschaft om zijn taken krachtens artikel 177 van het Verdrag te kunnen uitoefenen: weliswaar heeft de nationale rechter de wettelijke context van het hoofdgeding niet volledig weergegeven, maar het Hof beschikt niettemin over de nodige elementen om hem een zinvol antwoord te kunnen geven.

Ten gronde

24 Met zijn vraag wenst de nationale rechter in wezen te vernemen, of de artikelen 5 en 48, lid 2, van het Verdrag zich verzetten tegen een nationale regeling die de mogelijkheid om leeropdrachten als vervanger in het universitair onderwijs te verkrijgen voorbehoudt aan gewone hoogleraren en erkende universitaire onderzoekers, en aldus lectoren vreemde talen die onderdaan van een andere Lid-Staat zijn, uitsluit.

25 Om te beginnen zij opgemerkt, dat de artikelen 1 en 3 van verordening nr. 1612/68 niet behoeven te worden onderzocht, aangezien daarin uitvoering wordt gegeven aan het in artikel 48, lid 2, van het Verdrag neergelegde discriminatieverbod, zonder dat de draagwijdte daarvan wordt verruimd.

26 Verzoekers in het hoofdgeding betogen in de eerste plaats, dat de artikelen 5 en 48 van het Verdrag verlangen, dat lectoren vreemde talen worden toegelaten tot de vergelijkende examens voor leeropdrachten als vervanger, gelet op het feit dat zij niet als gewoon hoogleraar of universitair onderzoeker konden worden aangesteld wegens het nationaliteitsvereiste, dat was voorgeschreven uit hoofde van een tot 1994 geldende nationale regeling, die in strijd was met artikel 48.

27 De Italiaanse regering merkt op, dat verzoekers in het hoofdgeding niet stellen, dat zij ooit een verzoek om aanstelling in genoemde functies hebben ingediend dat is afgewezen op grond van hun nationaliteit. Voorts merkt zij op, dat zij in de zaak waarin het arrest van 16 juni 1987 (zaak 225/85, Commissie/Italië, Jurispr. 1987, blz. 2625) is gewezen, enkel heeft betoogd, dat onderzoekers van de "Consiglio nazionale delle ricerche" (hierna: "CNR") ingevolge artikel 48, lid 4, van het vrije verkeer van werknemer mogen worden uitgesloten, om redenen die niet voor universitaire onderzoekers gelden.

28 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat het vaste rechtspraak is, dat artikel 48, lid 2, van het Verdrag rechtstreekse werking heeft (zie met name arrest van 4 december 1974, zaak 41/74, Van Duyn, Jurispr. 1974, blz. 1337). Wat in het bijzonder de aanstelling als onderzoeker bij de CNR betreft, heeft het Hof in voornoemd arrest Commissie/Italië beslist, dat dergelijke betrekkingen niet als betrekkingen in overheidsdienst in de zin van artikel 48, lid 4, van het Verdrag kunnen worden beschouwd.

29 Onderdanen van andere Lid-Staten konden derhalve naar de betrekking van universitair onderzoeker solliciteren en de weigering om hen tot de desbetreffende vergelijkende examens toe te laten, aanvechten op grond van artikel 48 van het Verdrag.

30 Hoe dan ook, het feit dat het tot 1994 door de Italiaanse wet voorgeschreven nationaliteitsvereiste voor de toelating tot vergelijkende examens voor de functie van gewoon hoogleraar of erkend onderzoeker discriminerend en dus in strijd met artikel 48 van het Verdrag was, geeft op zichzelf de betrokkenen nog geen aanspraak op leeropdrachten als vervanger. Om daarvoor in aanmerking te komen, moeten zij immers in de eerste plaats gewoon hoogleraar of erkend onderzoeker zijn, en de omstandigheid dat een van de toelatingseisen voor de vergelijkende examens voor deze functies discriminerend is, houdt niet in, dat voor hen niet meer de noodzaak geldt dat zij voor deze examens moeten slagen.

31 Deze vaststelling heeft niet tot gevolg, dat de betrokkenen de mogelijkheid wordt ontnomen om bij de bevoegde rechterlijke instantie volgens de toepasselijke procedures van nationaal recht en onder de voorwaarden, genoemd in het arrest van 5 maart 1996 (gevoegde zaken C-46/93 en C-48/93, Brasserie du pêcheur en Factortame, Jurispr. 1996, blz. I-1029), vergoeding te vorderen van de schade die zij wegens de in geding zijnde discriminerende bepaling hebben geleden.

32 Verzoekers in het hoofdgeding betogen in de tweede plaats, dat de betrokken regeling discriminerend is, voor zover zij lectoren vreemde talen, die onderdaan van een andere Lid-Staat zijn, van de leeropdrachten als vervanger uitsluit, terwijl hun onderwijsactiviteiten in wezen overeenkomen met die van een professore associato of een universitair onderzoeker.

33 Zij merken op, dat lectoren krachtens artikel 6, eerste alinea, van wet nr. 349 van 18 maart 1958 dezelfde rechtspositie, bezoldiging en loopbaanontwikkeling hebben als universitaire assistenten en dat de Corte constituzionale in voornoemd arrest nr. 284 heeft vastgesteld, dat deze twee beroepscategorieën vergelijkbare taken uitoefenen, waarbij het preciseerde dat in de universitaire praktijk de taak van lectoren zich niet bleek te beperken tot oefeningen in de correcte uitspraak van vreemde talen. Hoewel de huidige regelgeving inzake het Italiaanse universitair onderwijs niet meer de categorie van assistenten kent, zijn bij wijze van overgangsregeling ten aanzien van diverse aspecten regels vastgesteld voor een dergelijke categorie, en wel door een uitdrukkelijke verwijzing naar het regime voor erkende onderzoekers.

34 Verzoekers in het hoofdgeding wijzen er voorts op, dat zij in hun werk, dat moet worden gecoördineerd met dat van degenen die formeel met de leeropdracht zijn belast (dit geldt eveneens voor het werk van onderzoekers), zelfstandig onderricht geven, en taalkundige bij- en nascholing krijgen in hun land van herkomst, en dat hun situatie zich duidelijk onderscheidt van die van andere categorieën van personeel dat niet onderwijst.

35 Verder stellen zij, dat de uitsluiting van lectoren van leeropdrachten als vervanger des te meer ongerechtvaardigd is, omdat volgens artikel 16, eerste alinea, van wet nr. 341 ook "vast benoemde assistenten" ("assistenti di ruolo ad esaurimento") en zelfs "gediplomeerde technici" met bepaalde kwalificaties tot de categorieën "onderzoekers" of "erkende onderzoekers" behoren. Voor de gediplomeerde technici is evenmin als voor lectoren in een examen met het oog op erkenning voorzien; hoe dan ook, de Corte constituzionale heeft in voornoemd arrest nr. 284 reeds geoordeeld, dat de categorieën lectoren en assistenten gelijkwaardig zijn.

36 De omstandigheid ten slotte, dat lectoren krachtens een privaatrechtelijke overeenkomst worden aangesteld, terwijl een professore associato en een onderzoeker ambtenaar zijn, is huns inziens een louter formeel punt van onderscheid, dat niet van invloed mag zijn op de toepassing van de relevante gemeenschapsbepalingen.

37 De Italiaanse regering merkt op, dat in het kader van een onderwijsplanningsbeleid dat "een optimale inzet van hoogleraren en onderzoekers in de onderwijsstructuren" dient te waarborgen, hoogleraren en onderzoekers krachtens artikel 12 van wet nr. 341 naast de onderwijsactiviteiten die zij reeds uitoefenen en die primair hun arbeidsverhouding met de universiteit uitmaken, ook nog kunnen worden belast met het geven van onderwijs als vervanger of in nevenvakken. De leeropdrachten in nevenvakken of als vervanger leveren dus geen zelfstandige betrekking op.

38 De reden waarom lectoren vreemde talen niet in artikel 12 van wet nr. 341 worden genoemd bij de personen die bevoegd zijn om deze leeropdrachten te vervullen, is volgens de Italiaanse regering dan ook, dat zij in dat geval geen aanvullende werkzaamheden, maar hoofdwerkzaamheden zouden uitoefenen, hetgeen de totstandkoming van een zelfstandige arbeidsverhouding zou onderstellen.

39 Dat een erkend onderzoeker wel voor deze leeropdrachten in nevenvakken of als vervanger in aanmerking komt, acht de Italiaanse regering gerechtvaardigd, aangezien zijn vakbekwaamheid na drie dienstjaren en zijn erkenning, afhankelijk van een positief advies van een nationale commissie van hoogleraren (artikel 31 van decreet nr. 382), impliceren dat hij in staat is, onderwijs te geven in een nevenvak of als vervanger.

40 Verder merkt de Italiaanse regering met betrekking tot hun didactische vaardigheden op, dat lectoren zonder openbaar vergelijkend examen krachtens privaatrechtelijke overeenkomsten worden aangesteld op grond van hun in het buitenland opgedane talenkennis, teneinde te voorzien in de "behoeften aan praktische oefening van de studenten" (artikel 28 van decreet nr. 382) en dat voor de verlenging van hun functie niet dezelfde eisen gelden als voor de erkenning van onderzoekers. De onderwijstaak van onderzoekers daarentegen omvat volgens artikel 32 van decreet nr. 382 naast de practica, het begeleiden van studenten bij het onderzoek in hun afstudeerfase, het experimenteren met nieuwe onderwijsmethoden en ondersteunende werkzaamheden. Bovendien worden in artikel 32 ook taken met betrekking tot het wetenschappelijk onderzoek genoemd, terwijl in de bepalingen betreffende lectoren geen van deze taken wordt genoemd. Wetenschappelijk onderzoek is evenwel onontbeerlijk voor het onderwijs, vooral bij de zogenoemde transversale vakken, zoals het onderwijs in de moderne talen.

41 Hieruit volgt, dat de eisen voor de aanwerving en de beoordeling van de vakbekwaamheid van beide categorieën alsmede de aard van de taken waarmee zij krachtens de wet zijn belast, verschillend zijn, waardoor beide categorieën niet vergelijkbaar zijn, zodat de in geding zijnde regeling niet discriminerend is.

42 Met betrekking tot voornoemd arrest van de Corte constituzionale betoogt de Italiaanse regering, dat de ongrondwettig verklaarde bepaling een onderdeel was van een specifieke maatregel om bepaalde categorieën die worden gekenmerkt door het precaire karakter van de arbeidsverhouding, in de categorie van onderzoekers op te nemen. Deze opneming hangt af van een beoordeling van de vaardigheden van de kandidaten door een commissie van drie universitaire hoogleraren, van wie er één wordt benoemd door de faculteitsraad en de overigen door de nationale universitaire raad. Vóór de hervorming van 1980 waren de categorieën onderzoekers en lectoren anders gestructureerd.

43 De Italiaanse regering voegt hieraan toe, dat artikel 48, lid 2, van het Verdrag, dat de toegang tot de werkgelegenheid betreft, hoe dan ook niet van toepassing is, omdat bij de verstrekking van een leeropdracht in nevenvakken of als vervanger geen arbeidsverhouding ontstaat.

44 De Commissie meent, dat ter beoordeling van het discriminerende karakter van de regeling in het hoofdgeding moet worden onderzocht, of de inhoud van de taken van lectoren gelijk is aan die van de taken van gewone hoogleraren en erkende onderzoekers. De verwijzingsbeschikking bevat evenwel geen gegevens daaromtrent. Mocht het betoog van verzoekers in het hoofdgeding worden aanvaard, dan zou er weleens sprake kunnen zijn van omgekeerde discriminatie, die veel ernstiger is dan de discriminatie waarover zij klagen. Tot de vergelijkende examens voor vervangers zouden dan immers personen (lectoren) worden toegelaten die daardoor een gunstigere behandeling krijgen dan onderzoekers of gewone hoogleraren, omdat zij krachtens privaatrechtelijke overeenkomsten zijn aangesteld en dus geen vergelijkend examen hebben afgelegd.

45 Dienaangaande moet om te beginnen het argument van de Italiaanse regering worden verworpen, dat het bij de onderhavige uitsluiting niet om de toegang tot werkgelegenheid gaat, zodat artikel 48, lid 2, niet zou zijn geschonden.

46 Het in die bepaling neergelegde beginsel van gelijke behandeling betreft immers niet alleen de toegang tot werkgelegenheid, maar ook de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden, waaronder de omstandigheid dat lectoren vreemde talen niet in aanmerking komen voor leeropdrachten als vervanger.

47 Om te kunnen beoordelen of een regeling als die in het hoofdgeding in strijd is met het beginsel van gelijke behandeling, moet worden onderzocht, of de lectoren vreemde talen zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van professore associato en van erkend onderzoeker.

48 Een Lid-Staat kan ervoor kiezen, dat leeropdrachten als vervanger, dat wil zeggen de vervanging van hoogleraren die om een of andere reden geen onderwijs kunnen geven, in de eerste plaats moet worden verzorgd door andere hoogleraren die via een openbaar vergelijkend examen worden toegelaten om aan de universiteit te doceren, of, bij gebreke van hoogleraren, door erkende onderzoekers die, naast een openbaar vergelijkend examen, op hun geschiktheid worden getoetst in een procedure waarin hun didactische en wetenschappelijke vaardigheden na drie dienstjaren door een nationale commissie worden erkend.

49 Aan een dergelijke keuze, die uitgaat van de gedachte, dat enkel via een openbaar vergelijkend examen en genoemde erkenning hoogleraren met de voor het universitair onderwijs vereiste bekwaamheid kunnen worden aangeworven op basis van op het gehele nationale grondgebied geldende beoordelingscriteria, kan niet worden afgedaan met een beroep op de omstandigheid, dat de taken van een lector en die van een professore associato en een onderzoeker vergelijkbaar zijn.

50 Immers, ook al dienen lectoren krachtens hun contracten met de universiteiten bepaalde onderzoeksactiviteiten te verrichten, zoals verzoekers in het hoofdgeding beweren, en is hun taak derhalve niet beperkt tot het voorzien in "de behoeften aan praktische oefening van de studenten", zoals in de taakomschrijving van lectoren in artikel 28 van decreet nr. 382 is geformuleerd, nog moet worden aangetoond, dat hun didactische en wetenschappelijke vaardigheden gelijkwaardig zijn met die van een professore associato en een erkend onderzoeker.

51 Om deze vaardigheden te kunnen beoordelen, zouden de vergelijkende examens voor vervangers, waarbij een onderzoek van de dossiers van de kandidaten plaatsvindt, dezelfde kenmerken moeten hebben als de openbare vergelijkende examens, die volgens de betrokken Lid-Staat het enige middel zijn om personeel te selecteren dat aan de eisen van het universitair onderwijs voldoet. Dergelijke vergelijkende examens, die derhalve een herhaling zouden vormen van de vergelijkende examens voor de posten van hoogleraar en onderzoeker, zouden indruisen tegen de eisen van een goed beheer van de universiteiten.

52 Onder deze omstandigheden moet worden vastgesteld, dat erkende onderzoekers en lectoren vreemde talen zich in beginsel niet in een vergelijkbare situatie bevinden en dat een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, in deze context dus niet in strijd is met artikel 48, lid 2, van het Verdrag.

53 Een dergelijke regeling zou echter wel in strijd kunnen zijn met artikel 48, lid 2, van het Verdrag, indien zij andere beroepscategorieën die zonder openbaar vergelijkend examen worden toegelaten om aan de universiteit te doceren, en wier didactische en wetenschappelijke vaardigheden niet op een vergelijkbare wijze worden getoetst als die van onderzoekers, zou gelijkstellen met erkende onderzoekers, en deze andere beroepscategorieën op grond daarvan aan de vergelijkende examens voor vervangers zouden kunnen deelnemen, terwijl lectoren vreemde talen, die naar Italiaans recht dezelfde rechtspositie zouden hebben en gelijkwaardige taken zouden verrichten, daarvan zouden worden uitgesloten.

54 Dienaangaande zij opgemerkt, dat volgens de rechtspraak van het Hof het beginsel van gelijke behandeling, dat een specifieke uitdrukking heeft gevonden in artikel 48, lid 2, van het Verdrag, niet enkel openlijke discriminatie op grond van nationaliteit verbiedt, maar ook alle verkapte vormen van discriminatie, die door toepassing van andere onderscheidingscriteria in feite tot hetzelfde resultaat leiden (zie met name arrest van 30 mei 1989, zaak 33/88, Allué e.a.; hierna: "arrest Allué I", Jurispr. 1989, blz. 1591, r.o. 11).

55 Hoewel een regeling als de in rechtsoverweging 5 van het onderhavige arrest vermelde onafhankelijk van de nationaliteit van de betrokken werknemer wordt toegepast, werkt zij evenwel vooral in het nadeel van werknemers die onderdaan van een andere Lid-Staat zijn. Zoals het Hof in rechtsoverweging 12 van het arrest Allué I heeft vastgesteld, heeft blijkens de door de Italiaanse regering overgelegde cijfers immers slechts 25 % van de lectoren vreemde talen de Italiaanse nationaliteit.

56 Onder deze omstandigheden zou een dergelijke regeling, ingeval zij een objectieve rechtvaardiging zou ontberen, onverenigbaar zijn met artikel 48, lid 2, van het Verdrag. Het staat aan de nationale rechterlijke instantie om, met inachtneming van de feitelijke en juridische omstandigheden van de bij haar aangebrachte zaak, te onderzoeken of dit het geval is.

57 Mitsdien moet worden geantwoord, dat de artikelen 5 en 48, lid 2, van het Verdrag zich niet verzetten tegen een nationale regeling die de mogelijkheid om universitaire leeropdrachten als vervanger te verkrijgen voorbehoudt aan gewone hoogleraren en erkende onderzoekers, en die lectoren vreemde talen uitsluit, tenzij dergelijke leeropdrachten openstaan voor andere beroepscategorieën die niet via een openbaar vergelijkend examen zijn toegelaten om aan de universiteit te doceren en wier didactische en wetenschappelijke vaardigheden niet op een vergelijkbare wijze worden getoetst als die van onderzoekers, terwijl lectoren vreemde talen, die naar nationaal recht dezelfde rechtspositie hebben en gelijkwaardige taken verrichten, daarvan zouden zijn uitgesloten.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Tribunale amministrativo regionale per il Veneto bij beschikking van 14 december 1995 gestelde vraag, verklaart voor recht:

De artikelen 5 en 48, lid 2, EG-Verdrag verzetten zich niet tegen een nationale regeling die de mogelijkheid om universitaire leeropdrachten als vervanger te verkrijgen voorbehoudt aan gewone hoogleraren en erkende onderzoekers, en die lectoren vreemde talen uitsluit, tenzij dergelijke leeropdrachten wel blijken open te staan voor andere beroepsgroepen die niet via een openbaar vergelijkend examen zijn toegelaten om aan de universiteit te doceren en wier didactische en wetenschappelijke vaardigheden niet op een vergelijkbare wijze worden getoetst als die van onderzoekers, terwijl lectoren vreemde talen, die naar nationaal recht dezelfde rechtspositie hebben en gelijkwaardige taken verrichten, daarvan zouden zijn uitgesloten.

De artikelen 5 en 48, lid 2, van het Verdrag verzetten zich niet tegen een nationale regeling die de mogelijkheid om universitaire leeropdrachten als vervanger te verkrijgen voorbehoudt aan gewone hoogleraren en erkende onderzoekers, en die lectoren vreemde talen uitsluit, tenzij dergelijke leeropdrachten wel blijken open te staan voor andere beroepsgroepen die niet via een openbaar vergelijkend examen zijn toegelaten om aan de universiteit te doceren en wier didactische en wetenschappelijke vaardigheden niet op een vergelijkbare wijze worden getoetst als die van onderzoekers, terwijl lectoren vreemde talen, die naar nationaal recht dezelfde rechtspositie hebben en gelijkwaardige taken verrichten, daarvan zouden zijn uitgesloten.

Vrij verkeer van personen - Werknemers - Gelijke behandeling - Toegang tot arbeid - Beperking van toegang tot universitaire leeropdrachten als vervanger tot gewone hoogleraren en erkende onderzoekers - Uitsluiting van lectoren vreemde talen - Toelaatbaarheid - Voorwaarden

(EG-Verdrag, art. 5 en 48, lid 2)

Kosten

58 De kosten door de Italiaanse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

In zaak C-90/96,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Tribunale amministrativo regionale per il Veneto (Italië), in het aldaar aanhangig geding tussen

D. Petrie e.a.

en

Università degli studi di Verona,

C. Bettoni,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 5 en 48 EG-Verdrag en de artikelen 1 en 3 van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB 1968, L 257, blz. 2),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: C. Gulmann, kamerpresident, J. C. Moitinho de Almeida (rapporteur), D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet en L. Sevón, rechters,

advocaat-generaal: N. Fennelly

griffier: L. Hewlett, administrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Petrie e.a., vertegenwoordigd door L. Picotti, advocaat te Verona,

- de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door U. Leanza, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door P. G. Ferri, avvocato dello Stato,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. van Nuffel, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, bijgestaan door E. Altieri, bij die dienst gedetacheerd nationaal ambtenaar,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Petrie e.a., de Italiaanse regering en de Commissie ter terechtzitting van 6 februari 1997,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 maart 1997,

het navolgende

Arrest