Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 5 maart 1998.
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 5 maart 1998.
1 Bij arrest van 30 april 1996, ingekomen bij het Hof op 10 juni daaraanvolgend, heeft het Bundessozialgericht krachtens artikel 177 EG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 2, lid 3, 73 en 77 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB L 230, blz. 6), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3427/89 van de Raad van 30 oktober 1989 (PB L 331, blz. 1) en vervolgens bij verordening (EEG) nr. 1247/92 van de Raad van 30 april 1992 (PB L 136, blz. 1; hierna: "verordening").
2 Die vragen zijn gerezen in een geding tussen H. Kulzer en de Freistaat Bayern over de toekenning van gezinsbijslagen voor zijn kind ten laste.
Het gemeenschapsrecht
3 De vierde en de vijfde overweging van de considerans van verordening nr. 1408/71 in de oorspronkelijke versie (PB 1971, L 149, blz. 2) luiden als volgt:
"overwegende dat, gezien de belangrijke verschillen welke tussen de nationale wetgevingen met betrekking tot hun personele werkingssfeer bestaan, er de voorkeur aan moet worden gegeven uit te gaan van het beginsel, dat de verordening van toepassing is op alle onderdanen van de lidstaten die verzekerd zijn krachtens de voor loontrekkenden getroffen regelingen inzake sociale zekerheid;
overwegende dat de voorschriften ter coördinatie van de nationale wetgevingen inzake sociale zekerheid behoren tot regelingen inzake het vrije verkeer van werknemers die onderdanen van de lidstaten zijn, en dat deze voorschriften derhalve moeten bijdragen tot verhoging van de levensstandaard en verbetering van de arbeidsomstandigheden van deze werknemers, door binnen de Gemeenschap te waarborgen dat enerzijds alle onderdanen van de lidstaten gelijke behandeling genieten ten opzichte van de verschillende nationale wetgevingen en dat anderzijds de werknemers en hun rechtsopvolgers prestaties inzake sociale zekerheid genieten ongeacht de plaats waar zij werken of wonen".
4 Volgens artikel 1, sub a, van de verordening wordt voor de toepassing van de verordening
"a) onder $werknemer' en onder $zelfstandige' respectievelijk verstaan ieder:
i) die verplicht of vrijwillig voortgezet verzekerd is tegen een of meer gebeurtenissen, behorende tot de takken van een stelsel van sociale zekerheid dat op werknemers of zelfstandigen van toepassing is;
ii) die in het kader van een stelsel van sociale zekerheid dat voor alle ingezetenen of voor de gehele beroepsbevolking geldt, verplicht verzekerd is tegen een of meer gebeurtenissen behorende tot de takken van sociale zekerheid waarop deze verordening van toepassing is:
- wanneer hij door de wijze van beheer of van financiering van dit stelsel als werknemer of zelfstandige kan worden onderkend,
dan wel
- indien dergelijke criteria niet aanwezig zijn, wanneer hij verplicht of vrijwillig voortgezet verzekerd is tegen een andere in bijlage I omschreven gebeurtenis, in het kader van een voor werknemers of zelfstandigen ingesteld stelsel of onder iii bedoeld stelsel, dan wel, bij gebreke van zulk een stelsel in de betrokken lidstaat, wanneer hij beantwoordt aan de in bijlage I gegeven definitie;
iii) die in het kader van een stelsel voor sociale zekerheid dat volgens de in bijlage I vastgestelde criteria op uniforme wijze is georganiseerd ten behoeve van de gehele plattelandsbevolking, verplicht verzekerd is tegen meerdere gebeurtenissen behorende tot de takken van sociale zekerheid waarop deze verordening van toepassing is;
iv) die, in het kader van een stelsel van sociale zekerheid van een lidstaat, ingesteld voor werknemers of voor zelfstandigen of voor alle ingezetenen of voor bepaalde categorieën ingezetenen, vrijwillig verzekerd is tegen een of meer gebeurtenissen behorende tot de takken van sociale zekerheid waarop deze verordening van toepassing is,
- indien hij al dan niet in loondienst werkzaam is, of
- indien hij tevoren in het kader van een voor werknemers of zelfstandigen ingesteld stelsel van dezelfde lidstaat verplicht verzekerd is geweest tegen dezelfde gebeurtenis".
5 Volgens punt j, eerste alinea, van hetzelfde artikel van de verordening "worden ten aanzien van elke lidstaat onder $wetgeving' of $wettelijke regeling' verstaan de bestaande of toekomstige wetten, regelingen, statutaire bepalingen en alle andere uitvoeringsmaatregelen, welke betrekking hebben op de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde takken en stelsels van sociale zekerheid, of de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties als bedoeld in artikel 4, lid 2 bis".
6 Artikel 2, leden 1 en 3, van de verordening bepaalt:
"1. Deze verordening is van toepassing op werknemers of zelfstandigen op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, en die onderdanen van een der lidstaten, dan wel op het grondgebied van een der lidstaten wonende staatlozen of vluchtelingen zijn, alsmede op hun gezinsleden en op hun nagelaten betrekkingen.
(...)
3. Deze verordening is van toepassing op ambtenaren en op personeel dat volgens de toepasselijke wetgeving met hen gelijkgesteld is, voor zover zij onderworpen zijn of geweest zijn aan de wettelijke regelingen van een lidstaat, waarop deze verordening van toepassing is."
7 Artikel 4, lid 4, van de verordening bepaalt:
"4. Deze verordening is noch op de sociale en medische bijstand, noch op de regelingen betreffende prestaties aan slachtoffers van oorlogshandelingen of de gevolgen daarvan, noch op de bijzondere regelingen voor ambtenaren of met hen gelijkgestelden van toepassing."
8 Volgens artikel 73 van de verordening heeft de werknemer of de zelfstandige op wie de wettelijke regeling van een lidstaat van toepassing is, voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere lidstaat wonen, in beginsel recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste staat voorziet, alsof die gezinsleden op het grondgebied van deze staat woonden.
9 Artikel 77, lid 2, sub a, van de verordening bepaalt:
"2. Ongeacht op het grondgebied van welke lidstaat de rechthebbende op een pensioen of rente dan wel de kinderen wonen, worden de bijslagen toegekend volgens onderstaande regels:
a) aan de rechthebbende op pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een enkele lidstaat, overeenkomstig de wettelijke regeling van de lidstaat welke inzake het pensioen of de rente bevoegd is."
10 Punt I, C (Duitsland), van bijlage I bij de verordening luidt als volgt:
"Wanneer een Duits orgaan bevoegd is voor de toekenning van gezinsbijslagen overeenkomstig hoofdstuk 7 van titel III van de verordening, wordt in de zin van artikel 1, onder a-ii, van de verordening aangemerkt:
a) als werknemer, degene die verplicht verzekerd is tegen werkloosheid of degene die, aansluitend op deze verzekering, uitkeringen van de ziekteverzekering of soortgelijke uitkeringen verkrijgt;
b) als zelfstandige, degene die werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent en die verplicht is:
- zich te verzekeren of bij te dragen voor het ouderdomsrisico in een stelsel voor zelfstandigen, of
- zich te verzekeren in het kader van de verplichte pensioenverzekering."
De Duitse wettelijke regeling
11 In § 1, lid 1, punt 1, van het Bundeskindergeldgesetz van 14 april 1964, in de versie van 21 januari 1986 (BGBl. I, blz. 222; hierna: "BKGG"), wordt bepaald, dat degenen die hun woon- of gewone verblijfplaats in Duitsland hebben, voor hun kinderen en de krachtens § 2, lid 1, met hen gelijkgestelden recht hebben op gezinsbijslagen.
12 Krachtens § 2, lid 5, van het BKGG wordt voor de berekening van kinderbijslag geen rekening gehouden met kinderen die geen woon- of gewone verblijfplaats in Duitsland hebben.
Het hoofdgeding
13 Kulzer heeft de Duitse nationaliteit, woont in Duitsland en ontvangt als gepensioneerd politieambtenaar een pensioenuitkering van de Freistaat Bayern. Hij is de vader van de in 1974 geboren Stefanie, die sinds 1983 in Frankrijk woont bij haar moeder, die de Franse nationaliteit heeft en van Kulzer is gescheiden. Na het overlijden van haar moeder in 1987 bleef Stefanie in Frankrijk wonen bij haar Franse grootouders. Zij volgde aldaar haar schoolopleiding en tijdens de schoolvakanties bezocht zij regelmatig haar vader, die steeds heeft bijgedragen aan de kosten van haar opleiding en onderhoud. Kulzer heeft bij de Duitse autoriteiten namens zijn dochter aangifte van tweede woonplaats gedaan. De Franse autoriteiten hebben hem nooit gezinsbijslagen betaald.
14 In oktober 1988 verzocht Kulzer de Freistaat Bayern om betaling van Kindergeld (kinderbijslag) voor zijn dochter Stefanie krachtens het BKGG. Dat verzoek en vervolgens zijn bezwaarschrift zijn afgewezen op respectievelijk 27 juli en 5 december 1989.
15 Nadat het beroep tegen die beschikkingen was verworpen, ging Kulzer in hoger beroep bij het Landessozialgericht, dat het vonnis in eerste aanleg bevestigde, om reden dat zijn dochter in Frankrijk woonde. Volgens dat gerecht konden Kulzers verklaring van tweede woonplaats noch de geregelde bezoeken van zijn dochter tijdens de schoolvakanties worden geacht te voldoen aan het in het BKGG gestelde woonplaatsvereiste. Ook was het Landessozialgericht van oordeel, dat Kulzer geen beroep op artikel 73 van de verordening kon doen, omdat hij als gepensioneerde geen werknemer in de zin van artikel 1, noch ambtenaar in de zin van artikel 2, lid 3, van die verordening was. Bovendien kon artikel 77, lid 2, van de verordening niet worden toegepast, daar de betaling van gezinsbijslagen krachtens het BKGG in geen enkel opzicht aan het recht op pensioen was gekoppeld.
16 Daarop verzocht Kulzer het Bundessozialgericht om "Revision" van die beslissing. Voor dat gerecht betoogde hij met name, dat hij ook als gepensioneerd ambtenaar krachtens artikel 73 van de verordening recht heeft op gezinsbijslagen uit hoofde van het BKGG.
17 In die omstandigheden heeft het Bundessozialgericht besloten, de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:
"1) a) Is verordening (EEG) nr. 1408/71, in het bijzonder artikel 73 daarvan, ook van toepassing wanneer de uitkeringsgerechtigde (in het bijzonder een werknemer of zelfstandige) niet zelf gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer binnen de Europese Gemeenschap, maar wel het kind waarvoor aanspraak op gezinsbijslagen wordt gemaakt?
b) Is in dat verband van belang, of de andere ouder, die zich met dat kind in een andere lidstaat had gevestigd, aldaar tot aan zijn of haar overlijden als werknemer of zelfstandige werkzaam is geweest?
2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: is ook een gepensioneerd politieambtenaar $ambtenaar' in de zin van artikel 2, lid 3, van verordening (EEG) nr. 1408/71?"
18 Uit de verwijzingsbeschikking blijkt, dat de onderhavige zaak twee vragen doet rijzen, de ene betreffende artikel 73 en de andere betreffende artikel 77 van de verordening.
De vraag betreffende artikel 73 van de verordening
19 In de eerste plaats wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of artikel 73 van de verordening, gelezen in samenhang met de bepalingen van punt I, C, van bijlage I bij de verordening, ten aanzien van de betaling van gezinsbijslagen krachtens de Duitse wettelijke regeling aldus moet worden uitgelegd, dat het betrekking heeft op iemand die onderdaan van die lidstaat is en die krachtens de wettelijke regeling van die staat als gepensioneerd ambtenaar een ouderdomsuitkering ontvangt, wanneer hij slechts heeft gewerkt in de lidstaat waarvan hij onderdaan is, en zijn kind ten laste zich met zijn voormalige echtgenote binnen de Gemeenschap heeft verplaatst.
20 Subsidiair vraagt de verwijzende rechter aan het Hof, of het in een dergelijk geval van belang is, dat de voormalige echtgenote van de betrokkene in de lidstaat waarheen zij zich heeft verplaatst, als werknemer of zelfstandige in de zin van artikel 1, sub a, van de verordening werkzaam is geweest.
21 Om die vragen te beantwoorden, moet eerst worden onderzocht, of iemand als verzoeker in het hoofdgeding, die gepensioneerd ambtenaar is en slechts heeft gewerkt in de staat waarvan hij onderdaan is, onder de werkingssfeer van de verordening valt, wanneer zijn kind ten laste zich met zijn voormalige echtgenote binnen de Gemeenschap heeft verplaatst.
22 De personele werkingssfeer van de verordening wordt omschreven in artikel 2, dat deel uitmaakt van titel I, die het opschrift "Algemene bepalingen" draagt.
23 Volgens lid 1 van deze bepaling is de verordening onder meer van toepassing "op werknemers of zelfstandigen op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is en die onderdanen van een der lidstaten zijn".
24 In zijn arrest van 31 mei 1979, Pierik (182/78, Jurispr. blz. 1977, punt 4), overwoog het Hof, dat het begrip "werknemer" een algemene strekking heeft en eenieder omvat die, al dan niet beroepswerkzaamheden verrichtend, de hoedanigheid bezit van verzekerde krachtens de socialezekerheidswetgeving van een of meer lidstaten. Hieruit volgt, dat degenen die recht hebben op een pensioen of een rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een of meer lidstaten, zelfs indien zij geen beroepswerkzaamheden verrichten, wegens hun aansluiting bij een stelsel van sociale zekerheid vallen onder de bepalingen van de verordening inzake "werknemers", tenzij voor hen bijzondere bepalingen gelden.
25 Artikel 2, lid 3, van de verordening bepaalt, dat zij ook van toepassing is op ambtenaren, voor zover zij onderworpen zijn of geweest zijn aan de wettelijke regelingen van een lidstaat waarop de verordening van toepassing is. In het stelsel van het Verdrag worden ambtenaren als werknemers beschouwd (zie arrest van 24 maart 1994, Van Poucke, C-71/93, Jurispr. blz. I-1101, punt 17).
26 Om dezelfde redenen als waarom het Hof in het arrest Pierik (reeds aangehaald) tot het oordeel was gekomen, dat het begrip "werknemer" eveneens gepensioneerden omvat, moeten onder het begrip "ambtenaar", dat voorkomt in een bepaling met algemene strekking die de personele werkingssfeer van de verordening definieert, ook gepensioneerde ambtenaren worden verstaan die geen beroepswerkzaamheid meer uitoefenen, voor zover zij onderworpen zijn of geweest zijn aan de wettelijke regeling van een lidstaat waarop de verordening van toepassing is.
27 Wat de omstandigheid betreft, dat de in de prejudiciële vraag bedoelde persoon zich nooit binnen de Gemeenschap heeft verplaatst, moet om te beginnen worden opgemerkt, dat in de vierde overweging van de considerans van verordening nr. 1408/71 in haar oorspronkelijke versie wordt verklaard, dat "gezien de belangrijke verschillen welke tussen de nationale wetgevingen met betrekking tot hun personele werkingssfeer bestaan, er de voorkeur aan moet worden gegeven uit te gaan van het beginsel, dat de verordening van toepassing is op alle onderdanen van de lidstaten die verzekerd zijn krachtens de voor loontrekkenden getroffen regelingen inzake de sociale zekerheid".
28 Bovendien wordt volgens artikel 1, sub a, van de verordening onder de begrippen "werknemer" en "zelfstandige" verstaan "ieder", zonder voorbehoud, die in het kader van een van de in dat artikel genoemde stelsels van sociale zekerheid verzekerd is tegen de gebeurtenissen en onder de voorwaarden die in die bepaling worden vermeld (zie in die zin arrest van 3 mei 1990, Kits van Heijningen, C-2/89, Jurispr. blz. I-1755, punt 9). Volgens artikel 2, leden 1 en 3, is de verordening ook van toepassing op werknemers of zelfstandigen en op ambtenaren die onderworpen zijn of geweest zijn aan de wettelijke regeling van een enkele lidstaat.
29 In zijn arrest van 9 december 1965, Singer (44/65, Jurispr. blz. 1147, 1154, 1156), was het Hof verder van oordeel, dat artikel 52 van verordening nr. 3 van de Raad van 25 september 1958 inzake de sociale zekerheid van migrerende werknemers (PB 1958, blz. 561), van toepassing was op allen die krachtens de wetgeving van een lidstaat prestaties genieten, en dat het begrip "werknemer" dus niet beperkt was tot migrerende werknemers stricto sensu of tot verplaatsingen in verband met hun arbeid.
30 Ten slotte hebben volgens de vijfde overweging van de considerans van verordening nr. 1408/71 in haar oorspronkelijke versie de in de verordening vastgestelde voorschriften ter coördinatie van de nationale wetgevingen inzake sociale zekerheid eveneens betrekking op de situatie waarin gezinsleden van de werknemer zich binnen de Gemeenschap verplaatsen.
31 Bijgevolg valt iemand als verzoeker in het hoofdgeding, die gepensioneerd ambtenaar is en slechts heeft gewerkt in de staat waarvan hij onderdaan is, onder de personele werkingssfeer van de verordening, wanneer zijn kind ten laste zich met zijn voormalige echtgenote binnen de Gemeenschap heeft verplaatst, indien de ambtenaar onderworpen is of geweest is aan de wetgeving van een lidstaat waarop de verordening van toepassing is.
32 Bijgevolg behoeft niet te worden onderzocht, of het van belang is dat de voormalige echtgenote van verzoeker in het hoofdgeding, nadat zij zich binnen de Gemeenschap had verplaatst, al dan niet als werknemer of zelfstandige werkzaam is geweest.
33 Derhalve moet worden nagegaan, of de betrokkene zich kan beroepen op artikel 73 van de verordening teneinde voor de bij de Duitse wet geregelde gezinsbijslagen in aanmerking te komen.
34 Hoewel artikel 73 van de verordening niet uitdrukkelijk betrekking heeft op ambtenaren, moet de situatie van iemand als verzoeker in het hoofdgeding in beginsel worden gelijkgesteld met die van de in artikel 1, sub a, van de verordening bedoelde werknemers, omdat, zoals uit punt 25 van dit arrest blijkt, ambtenaren in het stelsel van het Verdrag als werknemers worden beschouwd.
35 Het begrip "werknemer" in artikel 73 van de verordening wordt omschreven in artikel 1, sub a. Die definitie wordt evenwel opzijgezet door de definitie in punt I, C, van bijlage I bij de verordening, wanneer een Duits orgaan bevoegd is voor de toekenning van gezinsbijslagen overeenkomstig hoofdstuk 7 van titel III van de verordening.
36 Uit de bewoordingen zelf van die bijlage, waarnaar artikel 1, sub a-ii, van de verordening verwijst, blijkt immers, dat enkel werknemers die verplicht verzekerd zijn in het kader van één van de daar genoemde stelsels, uit hoofde van titel III, hoofdstuk 7, van de verordening recht op Duitse gezinsbijslagen hebben (arrest van 12 juni 1997, Merino García, C-266/95, Jurispr. blz. I-3279, punt 24).
37 Het zou derhalve in strijd zijn met de bepalingen van bijlage I, indien aan een gepensioneerd ambtenaar als verzoeker in het hoofdgeding werd toegestaan een beroep op artikel 73 van de verordening te doen om voor Duitse gezinsbijslagen in aanmerking te komen, met het argument dat in de regel de situatie van ambtenaren moet worden gelijkgesteld met die van werknemers.
38 In het licht van het voorgaande moet op de vraag betreffende artikel 73 van de verordening worden geantwoord, dat deze bepaling, gelezen in samenhang met de bepalingen van punt I, C, van bijlage I bij de verordening, ten aanzien van de betaling van gezinsbijslagen krachtens de Duitse wettelijke regeling aldus moet worden uitgelegd, dat zij geen betrekking heeft op iemand die onderdaan van die lidstaat is en krachtens de wettelijke regeling van die staat als gepensioneerd ambtenaar een ouderdomsuitkering ontvangt, wanneer hij slechts heeft gewerkt in de lidstaat waarvan hij onderdaan is, en zijn kind ten laste zich met zijn voormalige echtgenote binnen de Gemeenschap heeft verplaatst.
De vraag betreffende artikel 77 van de verordening
39 Gelet op de omstandigheden van het hoofdgeding, dient, om de verwijzende rechter zo volledig en zo goed mogelijk te kunnen antwoorden, te worden onderzocht, of artikel 77, lid 2, sub a, van de verordening aldus moet worden uitgelegd, dat het, gelijk de Commissie heeft betoogd, betrekking heeft op de situatie van iemand als verzoeker in het hoofdgeding, die een pensioen geniet dat verschuldigd is krachtens een bijzondere regeling voor ambtenaren of met hen gelijkgestelden.
40 In zijn arrest van 8 maart 1979, Lohmann (129/78, Jurispr. blz. 853), besliste het Hof, dat de in artikel 77, lid 2, sub a, van de verordening gebruikte term "wettelijke regeling" de draagwijdte heeft die wordt omschreven in artikel 1, sub j, van de verordening. Die bepaling heeft dus geen betrekking op wetten, regelingen, statutaire bepalingen of andere maatregelen betreffende de in artikel 4, lid 4, van de verordening genoemde categorieën van prestaties, waaronder met name bijzondere regelingen voor ambtenaren of met hen gelijkgestelden.
41 Deze conclusie sluit evenwel niet uit, dat iemand die een pensioen ontvangt krachtens een bijzondere regeling voor ambtenaren of met hen gelijkgestelden, een beroep op artikel 77, lid 2, sub a, van de verordening kan doen, wanneer hij eveneens recht heeft op een andere in deze bepaling bedoelde ouderdomsuitkering. Aan de hand van de stukken kan evenwel niet worden vastgesteld, of dat bij verzoeker in het hoofdgeding het geval is.
42 Op de vraag betreffende artikel 77, lid 2, sub a, van de verordening moet dus worden geantwoord, dat die bepaling aldus moet worden uitgelegd, dat zij geen betrekking heeft op de situatie van iemand die enkel een pensioen geniet dat verschuldigd is krachtens een bijzondere regeling voor ambtenaren of met hen gelijkgestelden.
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
uitspraak doende op de door het Bundessozialgericht bij arrest van 30 april 1996 gestelde vragen, verklaart voor recht:
1) Artikel 73 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3427/89 van de Raad van 30 oktober 1989 en vervolgens bij verordening (EEG) nr. 1247/92 van de Raad van 30 april 1992, gelezen in samenhang met de bepalingen van punt I, C, van bijlage I bij dezelfde verordening, moet ten aanzien van de betaling van gezinsbijslagen krachtens de Duitse wettelijke regeling aldus worden uitgelegd, dat het geen betrekking heeft op iemand die onderdaan van die lidstaat is en krachtens de wettelijke regeling van die staat als gepensioneerd ambtenaar een ouderdomsuitkering ontvangt, wanneer hij slechts heeft gewerkt in de lidstaat waarvan hij onderdaan is, en zijn kind ten laste zich met zijn voormalige echtgenote binnen de Gemeenschap heeft verplaatst.
2) Artikel 77, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd, moet aldus worden uitgelegd, dat het geen betrekking heeft op de situatie van iemand die enkel een pensioen geniet dat verschuldigd is krachtens een bijzondere regeling voor ambtenaren of met hen gelijkgestelden.
4 Een gepensioneerd ambtenaar die slechts heeft gewerkt in de staat waarvan hij onderdaan is, valt onder de personele werkingssfeer van verordening nr. 1408/71, wanneer zijn kind ten laste zich met zijn voormalige echtgenote binnen de Gemeenschap heeft verplaatst, indien de ambtenaar onderworpen is of geweest is aan de wetgeving van een lidstaat waarop de verordening van toepassing is.
5 Artikel 73 van verordening nr. 1408/71, gelezen in samenhang met de bepalingen van punt I, C, van bijlage I bij dezelfde verordening, moet ten aanzien van de betaling van gezinsbijslagen krachtens de Duitse wettelijke regeling aldus worden uitgelegd, dat het geen betrekking heeft op iemand die onderdaan van die lidstaat is en krachtens de wettelijke regeling van die staat als gepensioneerd ambtenaar een ouderdomsuitkering ontvangt, wanneer hij slechts heeft gewerkt in de lidstaat waarvan hij onderdaan is, en zijn kind ten laste zich met zijn voormalige echtgenote binnen de Gemeenschap heeft verplaatst. Uit de bewoordingen zelf van die bijlage, waarnaar artikel 1, sub a-ii, van de verordening verwijst, blijkt immers, dat enkel werknemers die verplicht verzekerd zijn in het kader van één van de daar genoemde stelsels, uit hoofde van titel III, hoofdstuk 7, van de verordening recht op Duitse gezinsbijslagen hebben. Het zou derhalve in strijd zijn met de bepalingen van bijlage I, indien een gepensioneerd ambtenaar wordt toegestaan een beroep op artikel 73 van de verordening te doen, teneinde voor Duitse gezinsbijslagen in aanmerking te komen, met het argument, dat in de regel de situatie van ambtenaren moet worden gelijkgesteld met die van werknemers.
6 Artikel 77, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 moet aldus worden uitgelegd, dat het geen betrekking heeft op de situatie van iemand die enkel een pensioen geniet, dat verschuldigd is krachtens een bijzondere regeling voor ambtenaren of met hen gelijkgestelden. De in die bepaling gebruikte term "wettelijke regeling" heeft immers de draagwijdte die wordt omschreven in artikel 1, sub j, van de verordening en heeft dus geen betrekking op wetten, regelingen, statutaire bepalingen of andere maatregelen betreffende de in artikel 4, lid 4, van de verordening genoemde categorieën van prestaties, waaronder met name bijzondere regelingen voor ambtenaren of met hen gelijkgestelden.
1 Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gemeenschapsregeling - Personele werkingssfeer - Gepensioneerd ambtenaar die zelf geen gebruik heeft gemaakt van recht op vrij verkeer - Kind van ambtenaar dat zich met zijn moeder binnen Gemeenschap heeft verplaatst
2 Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gezinsbijslagen - Gepensioneerd ambtenaar die aan Duitse wetgeving is onderworpen - Kind woonachtig in andere lidstaat - Begrip werknemer ten aanzien van betaling van gezinsbijslagen - Bevoegd Duits orgaan - Toepassing van criteria die in artikel 1, sub a, en in bijlage I bij verordening nr. 1408/71 zijn vastgesteld - Gevolgen - Toekenning van bijslagen geweigerd op grond van Duitse regeling - Toelaatbaarheid
(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 1, sub a-ii, 73, en bijlage I, punt I, C)
3 Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gezinsbijslagen - Pensioen- of rentetrekkers - Begrip wettelijke regeling in zin van artikel 77, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 - Bijzondere regelingen voor ambtenaren of met hen gelijkgestelden - Daarvan uitgesloten
(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 1, sub j, 4, lid 4, en 77, lid 2, sub a)
Kosten
43 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
In zaak C-194/96,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Bundessozialgericht (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen
H. Kulzer
en
Freistaat Bayern,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 2, lid 3, 73 en 77 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB L 230, blz. 6), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3427/89 van de Raad van 30 oktober 1989 (PB L 331, blz. 1), en vervolgens bij verordening (EEG) nr. 1247/92 van de Raad van 30 april 1992 (PB L 136, blz. 1),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE
(Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: C. Gulmann, kamerpresident, J. C. Moitinho de Almeida, D. A. O. Edward (rapporteur), J.-P. Puissochet en P. Jann, rechters,
advocaat-generaal: N. Fennelly
griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- H. Kulzer, vertegenwoordigd door M. Kaplitz, advocaat te Schwandorf,
- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Hillenkamp, juridisch adviseur, als gemachtigde,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van de Commissie ter terechtzitting van 16 september 1997,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 oktober 1997,
het navolgende
Arrest