Home

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 12 december 1996.

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 12 december 1996.

1 Bij vijf verzoekschriften, neergelegd op 26 juni 1996 ter griffie van het Hof, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-Verdrag verzocht vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet binnen de gestelde termijnen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen of aan de Commissie mee te delen om te voldoen aan de richtlijnen:

- 92/32/EEG van de Raad van 30 april 1992 tot zevende wijziging van richtlijn 67/548/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB 1992, L 154, blz. 1),

- 92/69/EEG van de Commissie van 31 juli 1992 houdende zeventiende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548 (PB 1992, L 383, blz. 113),

- 93/67/EEG van de Commissie van 20 juli 1993 tot vaststelling van de beginselen die gelden bij de beoordeling van de risico's voor mens en milieu van stoffen die zijn aangegeven krachtens richtlijn 67/548 (PB 1993, L 227, blz. 9),

- 93/86/EEG van de Commissie van 4 oktober 1993 tot aanpassing aan de technische vooruitgang van richtlijn 91/157/EEG van de Raad inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten (PB 1993, L 264, blz. 51), en

- 93/105/EG van de Commissie van 25 november 1993 houdende vaststelling van bijlage VII D inzake de informatie die in het in artikel 12 van richtlijn 67/548/EEG bedoelde technisch dossier moet worden opgenomen (PB 1993, L 294, blz. 21) (hierna: "in geding zijnde richtlijnen"),

de krachtens die richtlijnen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Bij beschikking van 17 oktober 1996 heeft de president van het Hof de vijf zaken gevoegd voor de mondelinge behandeling en het arrest.

3 Ingevolge het voorlaatste artikel van de in geding zijnde richtlijnen moesten de Lid-Staten uiterlijk op 30 oktober 1993 (richtlijn 92/69), 31 oktober 1993 (richtlijnen 92/32 en 93/67) en 31 december 1993 (richtlijnen 93/86 en 93/105) de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om aan die richtlijnen te voldoen, en dienden zij de Commissie daar onmiddellijk van in kennis te stellen.

4 Nadat de Commissie had vastgesteld, dat de in de richtlijnen gestelde termijnen waren verstreken zonder dat zij op de hoogte was gesteld van door het Koninkrijk België getroffen maatregelen, leidde zij krachtens artikel 169 EG-Verdrag de procedures tot vaststelling van de niet-nakoming in. Bij brieven van 3 december 1993 (zaken C-220/96, C-221/96 en C-222/96) en 10 februari 1994 (zaken C-218/96 en C-219/96) maande zij de Belgische regering aan, haar opmerkingen over deze schendingen van de verdragsbepalingen te maken.

5 Omdat deze brieven onbeantwoord bleven en haar geen enkele omzettingsmaatregel werd gemeld, zond de Commissie de Belgische regering op 29 juni 1995 (zaak C-219/96), 10 juli 1995 (zaken C-218/96, C-220/96 en C-221/96) en 3 augustus 1995 (zaak C-222/96), met redenen omklede adviezen, waarin zij haar verzocht de nodige maatregelen te treffen om die adviezen binnen een termijn van twee maanden vanaf de betekening ervan op te volgen.

6 In de zaken C-218/96, C-220/96 en C-221/96 antwoordde de Belgische regering bij brieven van 5 september 1995, dat de omzetting van de richtlijnen in nationaal recht in voorbereiding was en een ontwerp van koninklijk besluit was opgesteld. In zaak C-222/96 beantwoordde zij het advies op 20 oktober 1995 door de Commissie het in het kader van de zaken C-218/96, C-220/96 en C-221/96 genoemde ontwerp van koninklijk besluit toe te zenden. In zaak C-219/96 heeft de Belgische regering niet op het met redenen omkleed advies geantwoord.

7 Toen de Commissie op 21 juni 1996 geen enkele verdere officiële en definitieve informatie van de Belgische regering had ontvangen, besloot zij de onderhavige beroepen in te stellen.

8 Het Koninkrijk België betwist in zijn verweerschrift niet, dat de in geding zijnde richtlijnen niet binnen de gestelde termijnen zijn omgezet. Het merkt enkel op, dat voor de omzetting van de richtlijnen 92/32, 92/69, 93/67 en 93/105 in Belgisch recht een wijziging noodzakelijk is van het koninklijk besluit van 24 mei 1982 inzake het op de markt brengen van stoffen die gevaarlijk kunnen zijn voor de mens of zijn omgeving, en dat voor de omzetting van richtlijn 93/86 een koninklijk besluit moet worden vastgesteld. Het voegt hieraan toe, dat de naar Belgisch recht vereiste raadplegingen over de desbetreffende ontwerpen hebben plaatsgehad en dat de ontwerpen thans ter ondertekening aan de minister zijn voorgelegd alvorens aan de Koning te worden gezonden.

9 Aangezien de omzetting van de betrokken richtlijnen niet binnen de in de richtlijnen gestelde termijnen heeft plaatsgevonden, moeten de door de Commissie ingestelde beroepen gegrond worden geacht.

10 Mitsdien moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk België, door niet binnen de gestelde termijnen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om aan de in geding zijnde richtlijnen te voldoen, de krachtens artikel 3 van richtlijn 92/32, artikel 3 van richtlijn 92/69, artikel 8 van richtlijn 93/67, artikel 7 van richtlijn 93/86 en artikel 2 van richtlijn 93/105 op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet binnen de gestelde termijnen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om te voldoen aan de richtlijnen:

- 92/32/EEG van de Raad van 30 april 1992 tot zevende wijziging van richtlijn 67/548/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen,

- 92/69/EEG van de Commissie van 31 juli 1992 houdende zeventiende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548,

- 93/67/EEG van de Commissie van 20 juli 1993 tot vaststelling van de beginselen die gelden bij de beoordeling van de risico's voor mens en milieu van stoffen die zijn aangegeven krachtens richtlijn 67/548,

- 93/86/EEG van de Commissie van 4 oktober 1993 tot aanpassing aan de technische vooruitgang van richtlijn 91/157/EEG van de Raad inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten, en

- 93/105/EG van de Commissie van 25 november 1993 houdende vaststelling van bijlage VII D inzake de informatie die in het in artikel 12 van richtlijn 67/548/EEG bedoelde technisch dossier moet worden opgenomen,

is het Koninkrijk België de krachtens artikel 3 van richtlijn 92/32, artikel 3 van richtlijn 92/69, artikel 8 van richtlijn 93/67, artikel 7 van richtlijn 93/86 en artikel 2 van richtlijn 93/105 op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.

Lid-Staten - Verplichtingen - Uitvoering van richtlijnen - Niet-betwiste niet-nakoming

(EG-Verdrag, art. 169)

Kosten

11 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. Aangezien het Koninkrijk België in het ongelijk is gesteld, dient het in de kosten te worden verwezen.

In de gevoegde zaken C-218/96, C-219/96, C-220/96, C-221/96 en C-222/96,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur G. zur Hausen, als gemachtigde, bijgestaan door J.-J. Evrard, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk België, vertegenwoordigd door A.-M. Snyers (zaken C-218/96, C-220/96, C-221/96 en C-222/96), algemeen adviseur bij de juridische dienst van het Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking, en R. Foucart (zaak C-219/96), directeur-generaal bij die dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Belgische ambassade, Rue des Girondins 4,

verweerder,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet binnen de gestelde termijnen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen of aan de Commissie mee te delen om te voldoen aan de richtlijnen:

- 92/32/EEG van de Raad van 30 april 1992 tot zevende wijziging van richtlijn 67/548/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB 1992, L 154, blz. 1),

- 92/69/EEG van de Commissie van 31 juli 1992 houdende zeventiende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548 (PB 1992, L 383, blz. 113),

- 93/67/EEG van de Commissie van 20 juli 1993 tot vaststelling van de beginselen die gelden bij de beoordeling van de risico's voor mens en milieu van stoffen die zijn aangegeven krachtens richtlijn 67/548 (PB 1993, L 227, blz. 9),

- 93/86/EEG van de Commissie van 4 oktober 1993 tot aanpassing aan de technische vooruitgang van richtlijn 91/157/EEG van de Raad inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten (PB 1993, L 264, blz. 51), en

- 93/105/EG van de Commissie van 25 november 1993 houdende vaststelling van bijlage VII D inzake de informatie die in het in artikel 12 van richtlijn 67/548/EEG bedoelde technisch dossier moet worden opgenomen (PB 1993, L 294, blz. 21),

de krachtens het EG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida, kamerpresident, L. Sevón, C. Gulmann (rapporteur), J.-P. Puissochet en P. Jann, rechters,

advocaat-generaal: C. O. Lenz

griffier: R. Grass

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 november 1996,

het navolgende

Arrest