Beschikking van het Hof van 20 maart 1996.
Beschikking van het Hof van 20 maart 1996.
1 Bij beschikking van 14 december 1995, ingekomen bij het Hof op 3 januari 1996, heeft de Pretura circondariale di Ivrea, Sezione di Strambino, krachtens artikel 177 EG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 48, 55, 59, 60, 66, 86 en 90 van dit Verdrag.
2 Deze vragen zijn gerezen in het kader van een strafzaak tegen Sunino en Data op grond van feiten die evenwel in de verwijzingsbeschikking niet worden gespecificeerd.
3 Omdat hij van oordeel is dat de bij hem dienende strafzaak vragen over de uitlegging van de artikelen 48, 55, 59, 60, 66, 86 en 90 van het Verdrag aan de orde stelt, heeft de nationale rechter de volgende prejudiciële vragen aan het Hof voorgelegd:
"1) Kunnen de nationale voorschriften inzake arbeidsbemiddeling en uitzendarbeid, gelet op hun publiekrechtelijk karakter voor zover zij zijn vastgesteld ter bescherming van de werknemers en de nationale economie, worden geacht onder de uitoefening van het openbaar gezag te vallen in de zin van de artikelen 66 en 55 EG-Verdrag?
2) Kunnen de door verdachten ingeroepen gemeenschapsbepalingen bij gebreke van precieze uitvoeringsbepalingen op dit specifieke gebied, worden geacht rechtstreeks toepasselijk te zijn, en kan dientengevolge elke openbare of particuliere rechtspersoon, zonder enige specifieke controle en goedkeuring, elke activiteit van bemiddeling tussen vraag en aanbod van arbeid en/of tijdelijke levering van arbeid aan derden uitoefenen, indien de Lid-Staat met zijn eigen administratieve apparaat niet in staat is volledig aan de op de arbeidsmarkt gebleken vraag naar diensten te voldoen?"
4 Wegens het vereiste om tot een voor de nationale rechter nuttige uitlegging van het gemeenschapsrecht te komen, is het noodzakelijk dat deze een omschrijving geeft van het feitelijk en juridisch kader waarin de gestelde vragen moeten worden geplaatst, of althans de feiten uiteenzet waarop die vragen zijn gebaseerd (zie, onder meer, arrest van 26 januari 1993, gevoegde zaken C-320/90, C-321/90 en C-322/90, Telemarsicabruzzo e.a., Jurispr. 1993, blz. I-393, r.o. 6; beschikkingen van 19 maart 1993, zaak C-157/92, Banchero, Jurispr. 1993, blz. I-1085, r.o. 4; 23 maart 1995, zaak C-458/93, Saddik, Jurispr. 1995, blz. I-511, r.o. 12; 7 april 1995, zaak C-167/94, Grau Gomis e.a., Jurispr. 1995, blz. I-1023, r.o. 8, en 21 december 1995, zaak C-307/95, Max Mara, Jurispr. 1995, blz. I-5083, r.o. 6).
5 De in de verwijzingsbeschikkingen verstrekte inlichtingen en gestelde vragen dienen niet enkel het Hof in staat te stellen een nuttig antwoord te geven, maar dienen ook de regeringen van de Lid-Staten, alsmede de betrokken partijen de mogelijkheid te bieden, overeenkomstig artikel 20 van 's Hofs Statuut-EG opmerkingen in te dienen (beschikking Max Mara, reeds aangehaald, r.o. 7). Het Hof dient erop toe te zien, dat deze mogelijkheid gewaarborgd is, in aanmerking genomen dat ingevolge genoemde bepaling alleen de verwijzingsbeschikkingen ter kennis van de betrokken partijen worden gebracht (arrest van 1 april 1982, gevoegde zaken 141/81, 142/81 en 143/81, Holdijk, Jurispr. 1982, blz. 1299, r.o. 6, en beschikkingen Saddik, r.o. 13, Grau Gomis e.a., r.o. 10, en Max Mara, r.o. 8, reeds aangehaald).
6 Vastgesteld dient te worden dat de verwijzingsbeschikking niet voldoende inlichtingen bevat die aan die vereisten voldoen. De verwijzende rechter spreekt namelijk slechts van strafrechtelijke overtredingen van de Italiaanse wetgeving inzake arbeidsbemiddeling en bemiddeling tussen vraag en aanbod van arbeid en/of tijdelijke levering van arbeid aan derden. Hij geeft niet aan, welke inhoud de bepalingen van de door hem bedoelde nationale wetgeving hebben, noch wat precies de redenen zijn waarom hij twijfelt of deze verenigbaar zijn met het gemeenschapsrecht, en hij het noodzakelijk acht, prejudiciële vragen aan het Hof te stellen.
7 Aldus stellen de inlichtingen in de verwijzingsbeschikking, door hun te vage verwijzing naar de door de nationale rechter bedoelde situatie feitelijk en rechtens, het Hof niet in staat, een nuttige uitlegging van het gemeenschapsrecht te geven.
8 Bijgevolg dient in dit stadium van de procedure overeenkomstig de artikelen 92 en 103 van het Reglement voor de procesvoering te worden vastgesteld, dat het verzoek van de nationale rechter kennelijk niet-ontvankelijk is.
HET HOF VAN JUSTITIE
beschikt:
Het verzoek om een prejudiciële beslissing van de Pretura circondariale di Ivrea, Sezione di Strambino, gedaan bij beschikking van 14 december 1995, is niet-ontvankelijk.
Luxemburg, 20 maart 1996.
Wegens het vereiste om tot een voor de nationale rechter nuttige uitlegging van het gemeenschapsrecht te komen, is het noodzakelijk dat deze een omschrijving geeft van het feitelijk en juridisch kader waarin de gestelde vragen moeten worden geplaatst, of althans de feiten uiteenzet waarop die vragen zijn gebaseerd.
De in de verwijzingsbeschikkingen verstrekte inlichtingen en gestelde vragen dienen niet enkel het Hof in staat te stellen een nuttig antwoord te geven, maar dienen ook de regeringen van de Lid-Staten, alsmede de betrokken partijen de mogelijkheid te bieden, overeenkomstig artikel 20 van 's Hofs Statuut-EG opmerkingen in te dienen. Het Hof dient erop toe te zien, dat deze mogelijkheid gewaarborgd is, in aanmerking genomen dat ingevolge genoemde bepaling alleen de verwijzingsbeschikkingen ter kennis van de betrokken partijen worden gebracht.
Bijgevolg is het verzoek van een nationale rechter die in zijn verwijzingsbeschikking slechts spreekt van strafrechtelijke overtredingen van de nationale wetgeving inzake arbeidsbemiddeling en tijdelijke levering van arbeid, en niet aangeeft welke inhoud de bepalingen van de door hem bedoelde nationale wetgevingen hebben, noch wat precies de redenen zijn waarom hij twijfelt of deze verenigbaar zijn met het gemeenschapsrecht en hij het noodzakelijk acht, prejudiciële vragen aan het Hof te stellen, kennelijk niet-ontvankelijk, omdat dit verzoek het Hof niet in staat stelt een nuttige uitlegging van het gemeenschapsrecht te geven.
++++
Prejudiciële vragen ° Ontvankelijkheid ° Verzoek dat geen enkele precisering van feitelijk en juridisch kader verstrekt en niet redenen voor verwijzing naar Hof uiteenzet
(EG-Verdrag; 's Hofs Statuut-EG, art. 20)
Kosten
9 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
In zaak C-2/96,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van de Pretura circondariale di Ivrea, Sezione di Strambino (Italië), in de aldaar dienende strafzaak tegen
C. Sunino
en
G. Data,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 48, 55, 59, 60, 66, 86 en 90 EG-Verdrag in het licht van een nationale wettelijke regeling die de private ondernemingen uitsluit van de activiteit van bemiddelaar op de markt van uitzendarbeid,
geeft
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, C. N. Kakouris, D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet en G. Hirsch, kamerpresidenten, G. F. Mancini, F. A. Schockweiler, J. C. Moitinho de Almeida, P. J. G. Kapteyn (rapporteur), C. Gulmann, J. L. Murray, P. Jann, H. Ragnemalm, L. Sevón en M. Wathelet, rechters,
advocaat-generaal: M. B. Elmer
griffier: R. Grass
de advocaat-generaal gehoord,
de navolgende
Beschikking