Home

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 21 januari 1999.

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 21 januari 1999.

De voorgeschiedenis van de gedingen

1 Verzoekers zijn voormalige dealers van de vennootschap VAG France, thans Groupe Volkswagen France SA (hierna: "Volkswagen"), dochtermaatschappij van de Duitse autofabrikant Volkswagen en alleenimporteur van auto's van de merken Volkswagen en Audi in Frankrijk.

2 Nadat de concessiegever tussen 1986 en 1991 hun dealerovereenkomst had opgezegd, beklaagden verzoekers zich krachtens artikel 3 van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (PB 1962, blz. 204), bij de Commissie erover, dat na hun uitsluiting van het dealernet was geweigerd om aan hen te leveren, een en ander op basis van de standaarddistributieovereenkomst van Volkswagen (hierna: "standaardovereenkomst").

3 Verzoekers hebben de Commissie verzocht vast te stellen, dat de standaardovereenkomst in strijd is met artikel 85, lid 1, EG-Verdrag en dat de concessiegever op grond van die overeenkomst niet het recht heeft, alleen omdat zij niet langer tot zijn dealernet behoren, te weigeren aan hen te verkopen of zijn erkende distributeurs te verbieden hun nieuwe auto's van de merken Audi en Volkswagen en/of reserveonderdelen daarvoor te verkopen.

4 Op verzoek van de Commissie heeft Volkswagen haar standpunt over de klachten kenbaar gemaakt en geantwoord op de inlichtingenverzoeken die de Commissie haar op basis van artikel 11 van verordening nr. 17 van 6 februari 1962 had gezonden. De Commissie heeft tevens bij 260 dealers een onderzoek ingesteld aan de hand van een uitgebreide vragenlijst, waarop zij ongeveer 200 bruikbare antwoorden ontving.

5 Na dit onderzoek heeft de Commissie een procedure tot vaststelling van inbreuken op de gemeenschapsrechtelijke mededingingsregels ingeleid en Volkswagen een mededeling van punten van bezwaar gezonden, waarin zij stelde, dat 17 bepalingen van de op 1 januari 1990 geldende standaardovereenkomst dan wel hun concrete toepassing een mededingingsbeperkend karakter hadden.

6 Volgens de Commissie hadden die beperkingen van de mededinging tot gevolg, dat de gehele standaardovereenkomst buiten de groepsvrijstelling viel van verordening (EEG) nr. 123/85 van de Commissie van 12 december 1984 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen afzet- en klantenserviceovereenkomsten inzake motorvoertuigen (PB 1985, L 15, blz. 16; hierna: "oude verordening").

7 De Commissie voegde hieraan toe, dat de standaardovereenkomst bij gebreke van aanmelding niet in aanmerking kon komen voor een individuele ontheffing krachtens artikel 85, lid 3, van het Verdrag en hoe dan ook niet aan de voorwaarden van deze bepaling voldeed.

8 De Commissie deelde Volkswagen daarom mee, dat zij van plan was inbreuken op artikel 85, lid 1, van het Verdrag vast te stellen en haar overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van verordening nr. 17 van 6 februari 1962 een dwangsom op te leggen ter beëindiging van de inbreuken, alsmede een geldboete.

9 Na de opmerkingen van de betrokken partijen te hebben ontvangen, organiseerde de Commissie op 8 november 1994 een hoorzitting, waarop de concessiegever en de klagers vertegenwoordigd waren.

10 Uiteindelijk besloot de Commissie geen verder gevolg aan de klachten te geven. Bij mededelingen van 24 juni 1996 kondigde zij aan, het onderzoek niet voort te zetten en verzocht zij klagers ter zake hun opmerkingen te maken.

11 Die opmerkingen leverden volgens de Commissie geen gegevens of argumenten op om haar nieuwe standpunt te kunnen wijzigen. Bij beschikkingen van 23 september 1996 (hierna: "afwijzende beschikkingen") wees zij de klachten daarom definitief af.

12 Zij was namelijk van mening, dat bepaalde bezwaren bij nadere beschouwing contractuele bepalingen of praktijken bleken te betreffen, die geen beperkingen van de mededinging in de zin van artikel 85, lid 1, van het Verdrag inhielden.

13 De andere oorspronkelijk aangevoerde bezwaren verwierp de Commissie, op grond dat er onvoldoende communautair belang bestond bij voortzetting van de procedure. Zij merkte op, dat het verzamelen van bewijsmateriaal voor het bestaan van inbreuken in het verleden de inzet van middelen vereiste, die in geen enkele verhouding tot haar taak en mankracht stond, met name gelet op de rolverdeling tussen de communautaire autoriteit en de nationale rechterlijke instanties. Voorts meende zij het probleem voor de toekomst te hebben opgelost met haar verordening (EG) nr. 1475/95 van 28 juni 1995 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen afzet- en klantenserviceovereenkomsten inzake motorvoertuigen (PB L 145, blz. 25; hierna: "nieuwe verordening").

Procedure voor het Gerecht

14 Onder deze omstandigheden hebben verzoekers bij op 22 en 26 november 1996 neergelegde verzoekschriften de onderhavige beroepen ingesteld.

15 Bij beschikkingen van 16 september 1997 is Volkswagen toegelaten tot interventie in de drie zaken, ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie. Op 18 december 1997 heeft zij haar memories in interventie ingediend.

16 Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Derde kamer) besloten zonder voorafgaande instructiemaatregelen tot de mondelinge behandeling over te gaan. Bij brief van 1 juli 1998 heeft het partijen echter verzocht, een aantal vragen te beantwoorden.

17 Bij beschikking van 3 september 1998 zijn de drie zaken voor de mondelinge behandeling en het arrest gevoegd.

18 Partijen zijn in hun pleidooien en antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord ter openbare terechtzitting van 13 oktober 1998.

Conclusies van partijen

Zaak T-185/96

19 Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

1) de afwijzende beschikking nietig te verklaren;

2) de Commissie in de kosten te verwijzen.

20 De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

1) het beroep ongegrond te verklaren;

2) verzoekster in de kosten te verwijzen.

21 Interveniënte concludeert dat het het Gerecht behage:

1) het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

2) het beroep ongegrond te verklaren;

3) verzoekster in alle kosten van de interventie te verwijzen.

Zaken T-189/96 en T-190/96

22 Verzoekers concluderen dat het het Gerecht behage:

1) de afwijzende beschikkingen nietig te verklaren;

2) de zaak aan zich te trekken en te beslissen, dat de standaardovereenkomst binnen de werkingssfeer van artikel 85, lid 1, van het Verdrag valt en noch aan de groepsvrijstellingsvoorwaarden van de oude verordening, noch aan de voorwaarden voor een individuele ontheffing in de zin van artikel 85, lid 3, van het Verdrag voldoet;

3) de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Commissie vast te stellen en haar te veroordelen tot vergoeding van de schade van verzoekers ten belope van 540 000 ECU, overeenkomend met 10 % van de te verwachten, door het stilzitten van de Commissie gemiste omzet;

4) de Commissie in de kosten van het geding te verwijzen ten bedrage van 100 000 FF.

23 De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

1) de vorderingen tot nietigverklaring ongegrond te verklaren;

2) de vorderingen sub 2 en 3 niet-ontvankelijk te verklaren;

3) verzoekers in de kosten te verwijzen.

24 Interveniënte concludeert dat het het Gerecht behage:

1) de vorderingen tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren;

2) de vorderingen tot nietigverklaring ongegrond te verklaren;

3) subsidiair, de vorderingen sub 2 af te wijzen;

4) verzoekers in alle kosten van de interventie te verwijzen.

De vorderingen tot nietigverklaring (zaken T-185/96, T-189/96 en T-190/96)

De ontvankelijkheid van de vorderingen tot nietigverklaring

25 Volgens vaste rechtspraak is een interveniërende partij niet gerechtigd een exceptie van niet-ontvankelijkheid op te werpen, die - gelijk in casu - niet in de conclusies van de verweerder is geformuleerd (arrest Gerecht van 27 november 1997, Kaysersberg/Commissie, T-290/94, Jurispr. blz. II-2137, punt 76).

26 Mitsdien moet de door interveniënte voorgestelde exceptie van niet-ontvankelijkheid worden verworpen.

De ontvankelijkheid van het tweede petitumonderdeel van de verzoekschriften in de zaken T-189/96 en T-190/96

27 Het Gerecht stelt vast, dat het tweede petitumonderdeel van de verzoekschriften in de zaken T-189/96 en T-190/96, waarin het Gerecht wordt verzocht, de zaak en de klachten aan zich te trekken, de grenzen overschrijdt van de wettigheidscontrole die de gemeenschapsrechter krachtens artikel 173 van het Verdrag ten aanzien van afwijzende beschikkingen moet uitoefenen.

28 Het tweede petitumonderdeel van de verzoekschriften in de zaken T-189/96 en T-190/96 moet derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

Ten gronde

Het eerste middel: schending van artikel 85 van het Verdrag doordat de Commissie een aantal bepalingen van de standaardovereenkomst ten onrechte als niet-mededingingsbeperkend heeft aangemerkt

29 Verzoekers stellen, kort gezegd, dat de kwalificatie van vier clausules van de standaardovereenkomst als niet-mededingingsbeperkend miskent, dat de groepsvrijstelling restrictief moet worden uitgelegd, zoals in de tweede overweging van de considerans van de oude verordening wordt gezegd, en dat deze clausules de economische afhankelijkheid van de distributeurs vergroten, terwijl beperking van die afhankelijkheid juist een essentiële voorwaarde is voor de groepsvrijstelling.

30 Het Gerecht herinnert eraan, dat de oude verordening geen dwingende voorschriften bevat die de geldigheid van de clausules van een overeenkomst rechtstreeks aantasten of die partijen verplichten de inhoud ervan aan te passen, en dat zij evenmin de nietigheid van een overeenkomst teweegbrengt wanneer niet aan alle voorwaarden van de oude verordening is voldaan (arresten Hof van 18 december 1986, VAG France, 10/86, Jurispr. blz. 4071, punt 16, en 30 april 1998, Cabour, C-230/96, Jurispr. blz. I-2055, punt 47).

31 In een dergelijk geval valt de betrokken overeenkomst slechts onder het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag, voor zover zij tot doel of tot gevolg heeft dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt merkbaar wordt beperkt, en zij de handel tussen lidstaten merkbaar ongunstig kan beïnvloeden (arrest Cabour, reeds aangehaald, punt 48).

32 In verband met het eerste middel hoeft het Gerecht daarom slechts te onderzoeken, of de Commissie geen rechtsdwaling heeft begaan door uiteindelijk te concluderen, dat de betrokken clausules geen beperking van de mededinging in de zin van artikel 85, lid 1, van het Verdrag opleverden.

- Toezicht van de concessiegever op de wederverkoop van contractproducten aan eindverbruikers via tussenpersonen

33 Verzoekers verwijten de Commissie, dat zij de clausule van de standaardovereenkomst die de modaliteiten van het toezicht van de concessiegever regelt op bestellingen die voor rekening van de eindverbruikers optredende tussenpersonen bij de dealers plaatsen, niet langer als een beperking van de mededinging heeft aangemerkt.

34 De Commissie heeft vastgesteld, dat de betrokken bestellingen, indien zij eenmaal door de dealers waren geaccepteerd, niet meer konden worden geannuleerd en dus een onomkeerbaar karakter hadden. Verzoekers hebben dit niet betwist.

35 Onder deze omstandigheden is het Gerecht van oordeel, dat niet is aangetoond, dat de Commissie een rechtsdwaling heeft begaan door zich op het standpunt te stellen, dat die modaliteiten van het toezicht op het sluitend zijn van een exclusief distributienet op zich geen beperking van de mededinging in de zin van artikel 85, lid 1, van het Verdrag vormden.

- Rechtstreekse verkopen van de concessiegever aan bepaalde eindverbruikers

36 Verzoekers verwijten de Commissie, dat zij de rechtstreekse verkopen aan bepaalde eindverbruikers, die volgens de standaardovereenkomst aan de concessiegever zijn voorbehouden en waarbij deze niet gebonden is aan de voor de dealers geldende prijzen, uiteindelijk heeft aangemerkt als niets van doen te hebben met de gemeenschapsrechtelijke mededingingsregels, en dat zij aldus de schade heeft miskend die deze verkopen, door hun omvang en modaliteiten, voor het economische evenwicht van de concessies konden hebben.

37 Het Gerecht stelt vast, dat deze grief niet de rechtmatigheid van de omstreden clausule als zodanig betreft, maar uitsluitend de mogelijke verstoring van het economische evenwicht van de dealerovereenkomst als gevolg van een - niet aangetoonde - onjuiste toepassing van deze clausule door de concessiegever.

- Vergoeding voor de distributeur

38 Verzoekers verwijten de Commissie, dat zij zich uiteindelijk op het standpunt heeft gesteld, dat de vrijheid die de concessiegever bij de berekening van de in de vorm van kortingen toegekende vergoeding van zijn distributeurs genoot, niet tot de werkingssfeer van de communautaire mededingingsregels behoort. De concessiegever zou echter eerst de marge zonder enige compensatie hebben gekort, en vervolgens een deel ervan - hoofdzakelijk wegens "wilde kortingen binnen het net" - voorlopig hebben ingehouden. De dealers hadden daardoor gedurende een deel van het boekjaar 1993 niet over hun gehele marge kunnen beschikken.

39 Het Gerecht merkt op, dat de relevante clausule van de standaardovereenkomst de vergoeding van de distributeurs relateerde aan de economische marktomstandigheden.

40 Voorts vielen de twee aan de concessiegever verweten maatregelen, gelijk de Commissie terecht heeft opgemerkt, in het kader van de betrekkingen tussen de fabrikant en de distributeurs. Ten slotte is niet aangetoond, dat de concessiegever zich hierdoor rechtstreeks mengde in de bepaling van de wederverkoopprijzen die de dealers de eindverbruikers moesten berekenen, aangezien niet is gebleken, dat de door de concessiegever aan de dealers geadviseerde "tariefprijzen" in feite het karakter van bindende wederverkoopprijzen hadden.

- Rekening-courantovereenkomst

41 Volgens verzoekers heeft de Commissie ten onrechte aangenomen, dat de modaliteiten van de rekening-courantovereenkomst geen negatieve gevolgen voor de mededinging hadden, ofschoon de concessiegever met deze overeenkomst de kasmiddelen van de dealer en zijn bevoorradingsvrijheid kon beperken, aangezien de concessiegever zich het recht had voorbehouden om betalingen aan de distributeur met vertraging op deze rekening over te schrijven.

42 Het Gerecht merkt op, dat de kritiek van verzoekers niet de litigieuze bepaling zelf betreft, maar een eventuele misbruik ervan; hiervan is echter uit het dossier niets gebleken.

43 Derhalve is niet aangetoond, dat de Commissie een rechtsdwaling heeft begaan door te concluderen, dat de hierboven onderzochte clausules van de standaardovereenkomst op zich geen beperking van de mededinging in de zin van artikel 85, lid 1, van het Verdrag inhielden.

44 Mitsdien moet het eerste middel worden afgewezen.

Het tweede middel: schending van artikel 85 van het Verdrag, doordat de Commissie andere clausules van de standaardovereenkomst niet als mededingingsbeperkend heeft aangemerkt

45 In hun tweede middel voeren verzoekers in wezen aan, dat de Commissie acht andere clausules van de standaardovereenkomst ten onrechte niet als mededingingsbeperkend heeft aangemerkt wegens het ontbreken van voldoende communautair belang bij voortzetting van het onderzoek van de klachten. De Commissie kan namelijk niet stellen, dat het verzamelen van bewijsmateriaal voor inbreuken op artikel 85, lid 1, van het Verdrag in geen verhouding tot haar middelen stond, aangezien de aanvankelijk aan de concessiegever meegedeelde punten van bezwaar juist op basis van de gegevens in het dossier hadden kunnen worden gehandhaafd. Anders dan de Commissie stelt, zijn de nationale rechterlijke instanties niet in staat zich een goed oordeel te vormen over de litigieuze beperkingen van de mededinging. Ook het verstrijken van de oude en de inwerkingtreding van de nieuwe verordening kan geen grond zijn voor het ontbreken van communautair belang.

46 Er zij aan herinnerd, dat wanneer de Commissie een klacht wegens het ontbreken van communautair belang wil afwijzen, zij bij de uitoefening van haar beoordelingsbevoegdheid een afweging dient te maken tussen het belang van de gestelde inbreuken voor de werking van de gemeenschappelijke markt enerzijds, en de waarschijnlijkheid van de bewijslevering ervan en de omvang van de daartoe nodige onderzoeksmaatregelen anderzijds (arresten Gerecht van 18 september 1992, Automec/Commissie, T-24/90, Jurispr. blz. II-2223, punt 86, en 24 januari 1995, Tremblay e.a./Commissie, T-5/93, Jurispr. blz. II-185, punt 62).

47 De Commissie dient voldoende bepaalde en onderling overeenstemmende bewijzen te verzamelen, die de vaste overtuiging kunnen dragen, dat de gestelde inbreuken aanzienlijke beperkingen van de mededinging in de zin van artikel 85, lid 1, van het Verdrag vormen. Aan dit vereiste wordt met name niet voldaan, wanneer daarvoor een plausibele verklaring kan worden gegeven, die een schending van de communautaire mededingingsregels uitsluit (arrest Hof van 28 maart 1984, CRAM en Rheinzink/Commissie, 29/83 en 30/83, Jurispr. blz. 1679, punten 16 e.v.).

48 Is de Commissie echter, gelijk in de onderhavige zaken, niet bij uitsluiting bevoegd om de onverenigbaarheid van de contractuele bepalingen met artikel 85, lid 1, van het Verdrag vast te stellen, doch zijn eveneens de nationale rechterlijke instanties ter zake bevoegd op grond van de rechtstreekse werking van deze bepaling, dan heeft een klager geen recht op een beschikking van de Commissie in de zin van artikel 189 van het Verdrag inzake het bestaan van de gestelde inbreuken (arrest Gerecht van 27 juni 1995, Guérin/Commissie, T-186/94, Jurispr. blz. II-1753, punt 23).

49 De Commissie kan weliswaar op verzoek van particuliere ondernemers een procedure tot vaststelling van inbreuken op artikel 85 van het Verdrag inleiden, doch het persoonlijk belang van klagers valt des te minder samen met het communautaire belang bij voortzetting van het onderzoek naar de gestelde inbreuken, wanneer de Commissie reeds tot de conclusie is gekomen, dat sommige van de aanvankelijke bezwaren moeten worden ingetrokken.

50 De Commissie kan des te meer reden hebben, klagers naar de nationale rechterlijke instanties te verwijzen, aangezien het hun taak is, over de concrete uitvoeringsvoorwaarden van de standaardovereenkomst door partijen te beslissen (vergelijk arrest Gerecht van 12 december 1996, Leclerc/Commissie, T-88/92, Jurispr. blz. II-1961, punten 122 en 123) en naar het toepasselijke nationale recht te beoordelen, wat de draagwijdte en de gevolgen zijn van een eventuele nietigheid van rechtswege van sommige contractuele bepalingen op grond van artikel 85, lid 2, van het Verdrag, in het bijzonder voor alle andere onderdelen van de overeenkomst (arrest Hof van 14 december 1983, Société de vente de ciments et bétons de l'Est, 319/82, Jurispr. blz. 4173, punten 11 en 12, en arrest Cabour, reeds aangehaald, punt 51).

51 De nationale rechter dient derhalve naar nationaal recht te beslissen, of de partijen bij een gedeeltelijk nietige dealerovereenkomst aansprakelijk zijn ingeval zij op basis van die overeenkomst hebben geweigerd te verkopen aan wederverkopers die niet tot het dealernet behoren.

52 Ten slotte mag de Commissie weliswaar niet de grenzen van de bescherming miskennen, die de nationale rechter kan bieden voor de rechten die de klagers aan de bepalingen van het Verdrag ontlenen (arrest Automec/Commissie, reeds aangehaald, punt 89), doch kunnen de oude en de nieuwe verordening de nationale rechterlijke instanties helpen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de hun voorgelegde contractuele bepalingen.

53 In het licht van bovengenoemde beginselen moet worden onderzocht, of de Commissie geen kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door de klachten af te wijzen wegens onvoldoende communautair belang bij voortzetting van het onderzoek ervan (arrest Tremblay e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 64).

- Belemmeringen van grensoverschrijdende kruislingse transacties

54 Verzoekers stellen, dat de standaardovereenkomst bepalingen bevatte die kennelijk bestemd waren om de grensoverschrijdende doorverkoop van contractproducten tussen distributeurs van het net te belemmeren. Zo moesten de contractproducten door de concessiehouder per maand worden gekocht, moesten de bestellingen worden genoteerd op door de concessiegever ter beschikking gestelde formulieren en moest een zodanige hoeveelheid bij hem worden besteld, dat zijn voorraden minimaal bleven. Bovendien heeft het onderzoek aangetoond, dat er geen grensoverschrijdende doorverkoop tussen dealers van het net plaatsvond, en heeft het een reeks aanwijzingen opgeleverd, zoals dreigbrieven van de concessiegever aan de dealers, waaruit blijkt, dat hij dergelijke transacties wilde verhinderen.

55 Het Gerecht is echter van oordeel, dat de Commissie zich op het standpunt heeft kunnen stellen, dat de inhoud van de bepalingen van de standaardovereenkomst, die de dealers enkel verbiedt om contractproducten door te verkopen aan distributeurs die niet tot het net behoren, onvoldoende steun bood aan verzoekers' beweringen en dat de regeling van de wijze waarop de dealers bij de concessiegever moesten kopen, op zich de aankoop van contractproducten bij andere wederverkopers van het net niet noodzakelijkerwijs uitsloot.

56 Bovendien is niet aangetoond, dat de Commissie kennelijk ten onrechte heeft geconcludeerd, dat de oorspronkelijk tegen de concessiegever verzamelde aanwijzingen uiteindelijk niet voldoende nauwkeurig en onderling overeenstemmend bleken om in voorkomend geval voor de rechter het bestaan van een inbreuk te kunnen bewijzen.

57 In het bijzonder wordt de Franse dealers in de oorspronkelijk tegen Volkswagen gebruikte circulaires verweten, dat zij naar niet-erkende tussenpersonen hebben uitgevoerd, en worden zij gewaarschuwd tegen elke "vorm van uitvoer die in strijd is met de overeenkomst". Uit lezing van de circulaires blijkt dus niet, dat zij bedoeld waren om grensoverschrijdende verkoop tussen distributeurs van het net te verbieden.

58 Bovendien heeft interveniënte ter terechtzitting zonder tegenspraak van verzoekers gesteld, dat het ontbreken van grensoverschrijdende kruislingse transacties mogelijk hiermee samenhing, dat Volkswagen haar dealers alle modellen met korte levertijden en onder verlening van krediet kon aanbieden.

59 Mitsdien is niet aangetoond, dat de Commissie een kennelijke fout heeft gemaakt door het onderzoek van de klachten over beperking van de mededinging te staken, ondanks de objectieve ernst ervan voor de totstandkoming van een enkele markt tussen de lidstaten (arrest Hof van 13 juli 1966, 56/64 en 58/64, Consten en Grundig/Commissie, Jurispr. blz. 429).

- Beperking van de mogelijkheid van dealers om reserveonderdelen buiten het dealernet te kopen

60 Verzoekers stellen, dat de standaardovereenkomst de mogelijkheid voor dealers om reserveonderdelen bij andere leveranciers te kopen beperkt, aangezien zij bepaalde hoeveelheden bij de concessiegever moeten kopen en van derde fabrikanten een contractuele garantie moeten krijgen voor een duur die ten minste gelijk is aan die van Volkswagen.

61 Aangezien het door de concessiegever ingevoerde geautomatiseerde voorraadbeheersingssysteem slechts één coëfficiënt voor de nabestelling van Volkswagen-reserveonderdelen kende, was een bij dit systeem aangesloten dealer bovendien gedwongen, een aanzienlijk percentage onderdelen bij de concessiegever te bestellen, hoewel ze ook bij derden verkrijgbaar waren, en moest hij veel te grote hoeveelheden producten met een lagere omloopsnelheid in voorraad houden.

62 Het Gerecht merkt op, dat de standaardovereenkomst, zoals uit het onderzoek van de clausules blijkt, de distributeurs van het net uitdrukkelijk toestond, onderdelen van gelijke kwaliteit als de door de concessiegever geleverde onderdelen bij een leverancier van hun keuze te kopen, uitgezonderd in geval van reparatie onder garantie en terugroeping van contractproducten.

63 Uit de stukken blijkt niet, dat de verplichte voorraadomvang niet op basis van prognoses werd vastgesteld en dat de distributeurs niet vrij konden kiezen tussen de premies van de concessiegever en de eventueel lagere prijzen van andere leveranciers, in aanmerking genomen dat de concentratie van aankopen bij de concessiegever kon worden verklaard door het objectieve belang van de dealer (zie punt 58 hierboven).

64 Voorts is de redenering van de Commissie niet kennelijk onjuist, dat de door Volkswagen beoogde uniformering van de kwaliteitsvoorwaarden voor reserveonderdelen van verschillende herkomst in het belang was van de eindverbruiker bij het verkrijgen van een zo ruim mogelijke en ten minste gelijkwaardig aan die van de fabrikant zijnde garantie.

65 Ten slotte is niet bewezen, dat het geautomatiseerde voorraadbeheersingssysteem, ongeacht het aantal gebruikers ervan binnen het net, voor de dealers verplicht was of een automatische nabestellingsverplichting inhield voor de distributeurs die zich bij dit systeem hadden aangesloten; er kon integendeel worden verwacht, dat dit systeem tot een vereenvoudiging en daarmee tot een verbetering van de rentabiliteit van de concessies zou leiden.

66 Er is derhalve niet gebleken, dat de Commissie het onderzoek van de klachten over de voorwaarden waaronder dealers reserveonderdelen konden verkrijgen, kennelijk ten onrechte heeft gesloten.

- Concurrentieverbod buiten het contractuele verkoopgebied

67 Volgens verzoekers heeft de Commissie het aan de dealer opgelegde verbod, buiten zijn verkoopgebied nieuwe voertuigen te verkopen die concurreren met de contractproducten, ten onrechte niet onwettig geacht; een dergelijke afzetmogelijkheid hoeft op zich geen belemmering te zijn voor het commerciële succes van de betrokkene in zijn verkoopgebied.

68 Uit de stukken blijkt, dat één dealer, zoals de Commissie zelf toegeeft, inderdaad van het net is uitgesloten, omdat hij ermee zou hebben ingestemd, voertuigen van andere merken buiten zijn contractgebied te verkopen. Er zijn daarentegen geen aanwijzingen, dat overeenkomsten systematisch op deze grond werden opgezegd.

69 Onder deze omstandigheden mocht de Commissie zich op het standpunt stellen, dat de nationale rechterlijke instanties in staat waren de rechtmatigheid van de litigieuze clausule aan artikel 85, lid 1, van het Verdrag te toetsen, teneinde krachtens het toepasselijke nationale recht te kunnen beslissen over de betekenis en de consequenties - met name voor de schadevergoeding - van de eventuele nietigheid van de clausule in gevallen waarin krachtens de standaardovereenkomst was geweigerd te leveren aan distributeurs die geen deel uitmaakten van het net.

70 Er is derhalve niet gebleken, dat de Commissie op dit punt een kennelijke fout heeft gemaakt, die de nietigverklaring van de afwijzende beschikkingen tot gevolg kan hebben.

- Uitbreiding van de standaardovereenkomst tot tweedehandsvoertuigen

71 Volgens verzoekers heeft de Commissie ten onrechte de bepalingen van de standaardovereenkomst niet als mededingingsbeperkend aangemerkt, die de vrijheid van de dealer beperken om onderdelen bij derde leveranciers te kopen ingeval hij optreedt als handelaar in tweedehandsvoertuigen, die geen contractproducten meer zijn, en om zich tot andere ondernemers te wenden die soortgelijke garanties als de concessiegever aanbieden. Bovendien zou de litigieuze clausule onder de nieuwe verordening kunnen leiden tot het verlies van de vrijstelling.

72 Dit betoog faalt. De Commissie kon zich zonder nader onderzoek te verrichten op het standpunt stellen, dat de voorwaarden voor de levering van reserveonderdelen voor tweedehandsvoertuigen de handelingsvrijheid van de dealers niet verder beperkten dan hetgeen voor het behoud van het imago van het merk nodig was, voor zowel de fabrikant als het gehele net. Uit de stukken blijkt immers, dat Volkswagen heeft gesteld, dat ontwikkeling van de verkoop van nieuwe voertuigen in toenemende mate bemoeienis met de verkoop van tweedehandsvoertuigen noodzakelijk maakte. Verzoekers hebben dit niet bestreden.

73 Daarom is het Gerecht van oordeel, dat de Commissie haar beoordelingsbevoegdheid niet kennelijk onjuist heeft gebruikt.

- Standaardcontracten voor de financiering van kredieten aan particulieren

74 Verzoeker in zaak T-189/95 merkt op, dat de verplichting voor de dealers in de standaardcontracten inzake de financiering van kredieten aan particulieren, hun klanten de financieringsmogelijkheden van de dochtermaatschappij van de concessiegever voor te stellen, de omvang van het krediet of de voorwaarden waaronder de dealer krediet kon verkrijgen voor de contractproducten, afhankelijk stelde van de omvang van het door de dealer aangetrokken klantenkrediet. Deze afhankelijkheid, die rechtstreeks in strijd is met artikel 85, lid 1, sub c, van het Verdrag, beperkt de concurrentie door onafhankelijke kredietmaatschappijen en is schadelijk voor de consument.

75 Naar het oordeel van het Gerecht is niet bewezen, dat de dealers juridisch verplicht waren de betrokken standaardcontracten te ondertekenen. De concessiegever heeft weliswaar toegegeven, in het verleden inderdaad het bedrag van de investeringspremies afhankelijk te hebben gesteld van het aantal financieringsaanvragen van de dealers die deze overeenkomsten hadden ondertekend, doch uit de gegevens van de zaak is niet gebleken, dat dit nog steeds het geval is.

76 Onder deze omstandigheden is niet aangetoond, dat de Commissie een kennelijke vergissing heeft gemaakt door te concluderen, dat het communautair belang geen verder onderzoek van de klachten op dit punt vereiste.

- Toegang van de concessiegever tot de stukken van de dealer en de geautomatiseerde gegevensverwerking

77 Verzoekster in zaak T-185/96 is van mening, dat zij, anders dan in de afwijzende beschikkingen wordt gezegd, de stellingen van de concessiegever heeft weerlegd, dat het gebruik van zijn geautomatiseerde systeem voor bedrijfsadministratie niet verplicht was geweest, dat informatie van de dealers niet zonder hun medeweten toegankelijk was geweest voor de concessiegever en dat hun bestanden met klantengegevens geen deel uitmaakten van de aan de concessiegever ter beschikking gestelde stukken.

78 Uit het dossier blijkt niet, dat het gebruik van het systeem contractueel verplicht was. Daar niet is gebleken dat de concessiegever het systeem heeft misbruikt, kan de conclusie van de Commissie, dat zij bij het onderzoek van de klachten geen grens had kunnen trekken tussen de rationalisatie van het beheer van de concessie, hetgeen met het litigieuze systeem objectief werd beoogd, en de eventuele mededingingsbeperkende gevolgen ervan, niet als kennelijk onjuist worden beschouwd.

79 De Commissie kan daarom in zoverre geen kennelijke beoordelingsfout worden verweten.

- Eenzijdige opzegging en wijziging van het aangewezen verkoopgebied

80 Verzoekers merken op, dat de Commissie geen onderzoek nodig had om de mededingingsbeperkende werking te kunnen beoordelen van het eenzijdige recht van de concessiegever om het aangewezen gebied te wijzigen en de overeenkomst om buitengewone redenen op te zeggen. De Commissie heeft geen enkele consequentie verbonden aan de stelling van Volkswagen, dat er geen buitengewone opzegging had plaatsgevonden wegens het niet behalen van een minimumpercentage van het verkoopdoel, hoewel die stelling door ten minste één geval wordt tegengesproken. Het is daarom niet uitgesloten, dat nog andere opzeggingen hebben plaatsgevonden.

81 Uit de formulering van het middel vloeit voort, dat de concessiegever geen systematisch gebruik kan worden verweten van de betwiste bepalingen, die niet reeds op grond van hun bewoordingen mededingingsbeperkend zijn.

82 De Commissie heeft daarom niet ten onrechte afgezien van verder onderzoek om de draagwijdte van de litigieuze clausule te beoordelen.

83 Er is dus niet aangetoond, dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door te besluiten het onderzoek naar de bezwaren die aanvankelijk tegen de hierboven besproken bepalingen waren aangevoerd, niet voort te zetten, te meer nu interveniënte ter terechtzitting zonder tegenspraak van verzoekers heeft verklaard, dat de standaardovereenkomst inmiddels door een nieuwe overeenkomst is vervangen, die in overeenstemming is met de nieuwe verordening.

84 Het tweede middel moet daarom als ongegrond worden afgewezen.

Het derde middel: ontoereikende motivering van de afwijzende beschikkingen

85 Volgens verzoekers zijn de afwijzende beschikkingen op bepaalde punten niet behoorlijk gemotiveerd.

86 Voor zover deze vage klachten als een echt middel voor nietigverklaring kunnen worden aangemerkt, volstaat de vaststelling, dat de afwijzende beschikkingen, zoals bij de bespreking van de eerste twee middelen is gebleken, geen zodanig motiveringsgebrek bevatten, dat verzoekers de juistheid ervan niet konden betwisten en het Gerecht de wettigheid ervan niet kon controleren.

87 Mitsdien moet het derde middel als ongegrond worden afgewezen.

88 Hieruit volgt, dat de vorderingen tot nietigverklaring in de zaken T-185/96, T-189/96 en T-190/96 moeten worden afgewezen.

De vorderingen tot schadevergoeding (zaken T-189/96 en T-190/96)

89 Tot staving van hun schadevorderingen stellen verzoekers in de zaken T-189/96 en T-190/96 in wezen, dat de Commissie jegens hen een ernstige fout heeft gemaakt, bestaande in feitelijke en juridische beoordelingsfouten en de afwijzing van hun klacht.

90 Bij gebreke van bewijs voor de onwettigheid van de afwijzende beschikkingen, en aangezien verzoekers geen andere grief hebben aangevoerd, kan de Commissie geen fout worden verweten, die tot de aansprakelijkheid van de Gemeenschap kan leiden.

91 Hieruit volgt, dat de vorderingen tot schadevergoeding in de zaken T-189/96 en T-190/96 ongegrond moeten worden verklaard.

92 Uit de voorgaande overwegingen volgt, dat de drie beroepen in hun geheel moeten worden verworpen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),

rechtdoende:

1) Verwerpt het beroep in zaak T-185/96.

2) Verklaart het tweede petitumonderdeel van de verzoekschriften in de zaken T-189/96 en T-190/96 niet-ontvankelijk.

3) Verwerpt de beroepen in de zaken T-189/96 en T-190/96 voor het overige.

4) Verstaat, dat elke partij de eigen kosten zal dragen.

1 Een interveniërende partij is niet gerechtigd een exceptie van niet-ontvankelijkheid op te werpen, die niet in de conclusies van de verweerder is geformuleerd.

2 Verordening nr. 123/85 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen afzet- en klantenserviceovereenkomsten inzake motorvoertuigen, bevat geen dwingende voorschriften die de geldigheid of de inhoud van clausules van een overeenkomst rechtstreeks aantasten of die partijen verplichten de inhoud ervan aan te passen, en brengt evenmin de nietigheid van een overeenkomst teweeg wanneer niet aan alle in de verordening vastgestelde voorwaarden is voldaan.

In een dergelijk geval valt de betrokken overeenkomst slechts onder het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag, voor zover zij tot doel of tot gevolg heeft dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt merkbaar wordt beperkt en wanneer zij de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden.

3 Wanneer de Commissie een klacht wegens het ontbreken van communautair belang wil afwijzen, dient zij bij de uitoefening van haar beoordelingsbevoegdheid een afweging te maken tussen het belang van de gestelde inbreuken voor de werking van de gemeenschappelijke markt enerzijds, en de waarschijnlijkheid waarmee zij het bestaan ervan kan aantonen, en de omvang van de daartoe nodige onderzoeksmaatregelen anderzijds.

De Commissie dient immers voldoende bepaalde en onderling overeenstemmende bewijzen te verzamelen, die de vaste overtuiging kunnen dragen, dat de in een klacht gestelde inbreuken aanzienlijke beperkingen van de mededinging in de zin van artikel 85, lid 1, van het Verdrag vormen. Aan dit vereiste wordt met name niet voldaan, wanneer daarvoor een plausibele verklaring kan worden gegeven, die een schending van de communautaire mededingingsregels uitsluit.

4 Wanneer de Commissie niet bij uitsluiting bevoegd is om de onverenigbaarheid van contractuele bepalingen met artikel 85, lid 1, van het Verdrag vast te stellen, doch eveneens de nationale rechterlijke instanties ter zake bevoegd zijn op grond van de rechtstreekse werking van deze bepaling, dan heeft een klager geen recht op een beschikking van de Commissie in de zin van artikel 189 van het Verdrag inzake het bestaan van de gestelde inbreuken.

In het bijzonder in het kader van een standaardcontract voor exclusieve distributie van motorvoertuigen kan de Commissie des te meer reden hebben, klagers naar de nationale rechterlijke instanties te verwijzen, aangezien het hun taak is, over de concrete uitvoeringsvoorwaarden van dit contract door partijen te beslissen en naar het toepasselijke nationale recht te beoordelen, wat de draagwijdte en de gevolgen zijn van een eventuele nietigheid van rechtswege van sommige contractuele bepalingen daarvan op grond van artikel 85, lid 2, van het Verdrag, in het bijzonder voor alle andere onderdelen van de overeenkomst.

5 Bij gebreke van bewijzen voor de onwettigheid van een beschikking houdende afwijzing van een op artikel 3 van verordening nr. 17 gebaseerde klacht, en wanneer de verzoeker geen andere grief dan deze onwettigheid heeft aangevoerd, kan de Commissie geen fout worden verweten, die tot de aansprakelijkheid van de Gemeenschap kan leiden.

1 Procedure - Interventie - Exceptie van niet-ontvankelijkheid niet opgeworpen door verweerder - Niet-ontvankelijkheid

('s Hofs Statuut-EG, art. 37, vierde alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 116, lid 3)

2 Mededinging - Mededingingsregelingen - Verbod - Groepsvrijstelling - Verordening nr. 123/85 - Draagwijdte

(EG-Verdrag, art. 85, leden 1 en 3; verordening nr. 123/85 van de Commissie)

3 Mededinging - Administratieve procedure - Onderzoek van klachten - Inaanmerkingneming van communautair belang bij onderzoek van zaak - Beoordelingscriteria

(EG-Verdrag, art. 85, lid 1)

4 Mededinging - Administratieve procedure - Onderzoek van klachten - Verplichting van Commissie, bij wege van beschikking uitspraak te doen over bestaan van inbreuk - Geen - Mogelijkheid voor klager om zich tot nationale rechter te wenden

(EG-Verdrag, art. 85, leden 1 en 2; verordening nr. 17 van de Raad, art. 3)

5 Niet-contractuele aansprakelijkheid - Voorwaarden - Onrechtmatigheid - Fout

(EG-Verdrag, art. 215)

Kosten

93 Ingevolge artikel 87, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Volgens artikel 87, lid 3, eerste alinea, kan het Gerecht echter beslissen, dat wegens bijzondere redenen elke partij haar eigen kosten zal dragen. Ten slotte kan het Gerecht overeenkomstig artikel 87, lid 4, derde alinea, van het Reglement voor de procesvoering bepalen, dat andere interveniënten dan een lidstaat of een instelling hun eigen kosten zullen dragen.

94 Uit de voorgeschiedenis van de gedingen blijkt, dat de radicale koerswijziging van de Commissie voor verzoekers aanleiding kan zijn geweest, haar voor het Gerecht ter verantwoording te roepen over de redenen waarom zij van haar eerste beoordeling van de bepalingen van de standaardovereenkomst was teruggekomen.

95 Onder deze omstandigheden dienen verzoekers slechts hun eigen kosten te dragen.

In de gevoegde zaken T-185/96, T-189/96 en T-190/96,

Riviera Auto Service Établissements Dalmasso SA, vennootschap naar Frans recht, in staat van faillissement, te Nice (Frankrijk), vertegenwoordigd door H. Cauzette-Rey, curator, in deze procedure vertegenwoordigd door C. Bourgeon, advocaat te Parijs, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij F. Brouxel, advocaat aldaar, Rue Zithe 6,

Garage des quatre vallées SA, vennootschap naar Frans recht, te Albertville (Frankrijk),

P. J. Tosi, te Albertville,

in surséance van betaling, vertegenwoordigd door R. Saint Pierre, bewindvoerder,

Palma SA (CIA - Groupe Palma), vennootschap naar Frans recht, te Salon-de-Provence (Frankrijk),

C. en G. Palma, te Salon-de-Provence,

in staat van faillissement, vertegenwoordigd door D. Rafoni, curator,

in deze procedure vertegenwoordigd door J.-L. en G. Portolano, advocaten te Aix-en-Provence (Frankrijk), domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van N. Roy, Rue des Glacis 18,

verzoekers,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Marenco, juridisch hoofdadviseur, G. Charrier en L. Guérin, bij de Commissie gedetacheerde nationale ambtenaren, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

ondersteund door

Groupe Volkswagen France SA, te Villers-Cotterets (Frankrijk), vertegenwoordigd door J. Vogel, advocaat te Parijs, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij Arendt en Medernach, advocaten aldaar, Rue Mathias Hardt 8-10,

interveniënte,

betreffende, enerzijds, beroepen tot nietigverklaring van de beschikkingen waarbij klachten over inbreuken op artikel 85, lid 1, EG-Verdrag zijn afgewezen (zaken T-185/96, T-189/96 en T-190/96) en, anderzijds, beroepen tot vergoeding van de schade die door die beschikkingen zou zijn ontstaan (zaken T-189/96 en T-190/96),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

(Derde kamer),

samengesteld als volgt: V. Tiili, kamerpresident, A. Potocki en J. D. Cooke, rechters,

griffier: B. Pastor, hoofdadministrateur

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 13 oktober 1998,

het navolgende

Arrest