Home

Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 21 maart 1997.

Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 21 maart 1997.

Een bij wijze van voorlopige maatregel gevraagd voorschot kan, wanneer het feitelijk onomkeerbare gevolgen dreigt te hebben, gelet op de financiële situatie van de verzoeker, zodat zou kunnen worden vooruitgelopen op de beslissing van het Gerecht in de hoofdzaak, slechts worden toegekend indien de door de verzoeker tot staving van zijn vordering aangevoerde middelen en argumenten prima facie bijzonder steekhoudend en gefundeerd en de spoedeisendheid onbetwistbaar voorkomen.

Een dergelijk onomkeerbaarheidsrisico is aanwezig, wanneer de verzoeker in verband met de spoedeisendheid van zijn vordering aanvoert, dat hij wegens zijn zwakke financiële situatie dreigt failliet te worden verklaard. Die financiële situatie sluit in feite de mogelijkheid uit om betaling van het gevraagde voorschot toe te staan tegen het stellen van zekerheden voor de terugbetaling ervan in geval van verwerping van het principale beroep.

Kort geding - Voorlopige maatregelen - Toekenning van voorschot - Maatregel waaraan risico van onomkeerbare gevolgen is verbonden - Toekenningsvoorwaarden

(EG-Verdrag, art. 186)