Hof van Justitie EU 20-05-1999 ECLI:EU:C:1999:257
Hof van Justitie EU 20-05-1999 ECLI:EU:C:1999:257
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 20 mei 1999
Conclusie van advocaat-generaal
P. Léger
van 20 mei 1999(*)
Het Koninkrijk Spanje verzoekt krachtens artikel 173 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230 EG) om nietigverklaring van beschikking 96/701/EG van de Commissie van 20 november 1996 tot wijziging van beschikking 96/311/EG betreffende de goedkeuring van de rekeningen die de lidstaten voor het begrotingsjaar 1992 hebben ingediend in verband met de door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven alsook voor bepaalde uitgaven voor het begrotingsjaar 1993.(*)
Uit het aan het Koninkrijk Spanje gewijde onderdeel van de bijlage bij beschikking 96/701 blijkt dat uitgaven ten bedrage van 721 255 271 ESP niet door de Commissie zijn erkend en ten laste blijven van die lidstaat, bovenop de uitgaven die reeds voor het begrotingsjaar 1992 zijn vastgesteld in beschikking 96/311/EG van de Commissie van 10 april 1996 betreffende de goedkeuring van de rekeningen die de lidstaten voor het begrotingsjaar 1992 hebben ingediend in verband met de door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven alsook voor bepaalde uitgaven voor het begrotingsjaar 1993.(*)
De in de bijlage genoemde uitgaven hebben betrekking op consumptiesteun voor olijfolie die volgens de Commissie door de Spaanse autoriteiten ten onrechte aan verpakkingsbedrijven is betaald. Het onderhavige beroep strekt tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie om deze het Koninkrijk Spanje niet terug te betalen.
De toepasselijke bepalingen
De communautaire regeling
De communautaire regeling met betrekking tot de markt voor olijfolie
Verordening nr. 136/66/EEG
Verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966(*), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1562/78 van de Raad 29 juni 1978(*) en verordening (EEG) nr. 2210/88 van de Raad van 19 juli 1988(*), heeft een gemeenschappelijke ordening tot stand gebracht van de markten in de sector oliën en vetten.
De marktordening voor olijfolie heeft enerzijds ten doel „om met inachtneming van de concurrentie van de andere plantaardige oliën het verbruik van dit product in de Gemeenschap op peil te houden en [is] er anderzijds op gericht (...) de producenten een billijk inkomen te waarborgen voor de werkelijk geproduceerde hoeveelheid olijfolie”.(*)
Artikel 11, lid 1, van verordening nr. 136/66, zoals gewijzigd, bepaalt als volgt:
„Wanneer de met de productiesteun verminderde productierichtprijs hoger is dan de representatieve marktprijs voor olijfolie wordt consumptiesteun toegekend voor de in de Gemeenschap geproduceerde en op de markt gebrachte olie. Deze steun is gelijk aan het verschil tussen deze twee bedragen.”
Verordening (EEG) nr. 3089/78
Verordening (EEG) nr. 3089/78 van de Raad van 19 december 1978 stelt de algemene voorschriften vast voor de toekenning van consumptiesteun voor olijfolie.(*)
Volgens artikel 1 van die verordening wordt de consumptiesteun voor olijfolie slechts verleend aan erkende bedrijven voor de verpakking van olijfolie.
Artikel 2, lid 1, van die verordening bepaalt als volgt:
„De in artikel 1 bedoelde erkenning wordt door de betrokken lidstaat slechts verleend aan bedrijven:
die een nader te bepalen minimale verpakkingscapaciteit hebben,
die gedurende een nader te bepalen minimumperiode als verpakkingsbedrijf werkzaam zijn,
die een voorraadboekhouding voeren volgens nader te bepalen voorschriften,
en
die bereid zijn zich te onderwerpen aan alle controles voor de toepassing van de steunregeling.”
Artikel 3, lid 1, van deze verordening bepaalt: „De in artikel 2 bedoelde erkenning wordt ingetrokken indien, behoudens overmacht, niet meer wordt voldaan aan één van de in artikel 2, lid 1, vermelde erkenningsvoorwaarden.” Voorts schrijft artikel 3, lid 2, voor als volgt: „De betrokken lidstaat besluit tot tijdelijke intrekking van de erkenning van elk verpakkingsbedrijf dat de steun heeft aangevraagd voor een grotere hoeveelheid olijfolie dan de hoeveelheid waarvoor het recht op steun is erkend.”
In artikel 5 wordt gestipuleerd: „Het recht op consumptiesteun ontstaat op het ogenblik dat de olijfolie het verpakkingsbedrijf verlaat in een verpakking die voldoet aan de voorschriften van artikel 4, lid 1, sub b.”(*)
Artikel 6, lid 1, luidt als volgt: „De steun wordt verleend op aanvraag van de belanghebbende in de lidstaat waar de olijfolie is verpakt overeenkomstig artikel 4, lid 1, sub b.”
Artikel 7, eerste alinea, bepaalt als volgt: „De lidstaten stellen een controlesysteem in om te waarborgen dat het product waarvoor steun wordt aangevraagd, voldoet aan de voorschriften om ervoor in aanmerking te komen.”
Artikel 7, tweede alinea, schrijft voor: „Bij de controle moet met name kunnen worden nagegaan of de hoeveelheid olijfolie waarvoor steun wordt aangevraagd, overeenkomt met
-
de hoeveelheid olijfolie van communautaire oorsprong die in het verpakkingsbedrijf is ingeslagen,
-
de hoeveelheid olijfolie van communautaire oorsprong die het bedrijf verlaten heeft nadat zij verpakt is overeenkomstig de voorschriften van artikel 4, lid 1, sub b), en die op de markt van de Gemeenschap is gebracht.”
Artikel 8 van verordening nr. 3089/78 bepaalt:
„De steun wordt uitbetaald wanneer de controle-instantie die is aangewezen door de lidstaat waar de verpakking plaatsvindt, heeft vastgesteld dat voldaan is aan de voorwaarden voor de toekenning van de steun.
Vanaf de indiening van de steunaanvraag kan echter een voorschot op de steun worden verleend op voorwaarde dat een toereikende waarborg wordt gesteld.”
Verordening (EEG) nr. 2677/85
Verordening (EEG) nr. 2677/85 van de Commissie van 24 september 1985 bevat de uitvoeringsbepalingen van de consumptiesteunregeling voor olijfolie.(*)
Ter versterking van de effectiviteit van de controles is deze verordening met name gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 571/91 van de Commissie van 8 maart 1991(*) en verordening (EEG) nr. 1008/92 van de Commissie van 23 april 1992.(*)
Artikel 1 van verordening (EEG) nr. 2677/85, zoals gewijzigd (hierna: „verordening nr. 2677/85”), bepaalt: „Een verpakkingsbedrijf kan slechts voor erkenning als bedoeld in artikel 2 van verordening (EEG) nr. 3089/78 in aanmerking komen, indien het een verpakkingscapaciteit heeft van ten minste 6 ton olie per werkdag van acht uren.”
Artikel 2, zesde alinea, eerste zin, van die verordening luidt: „Voor het verlenen van de erkenning voeren de bevoegde autoriteiten van de lidstaat ter plaatse een controle uit van de installaties van het bedrijf dat de aanvraag om erkenning heeft ingediend, en van de verpakkingscapaciteit van dat bedrijf.”
Uit artikel 3, eerste alinea, van deze verordening blijkt dat elk verpakkingsbedrijf, vanaf de datum van zijn erkenning, een boekhouding — een „dagelijkse voorraadboekhouding” in de woorden van die bepaling — moet voeren die een aantal verplichte gegevens bevat met betrekking tot, onder meer, de voorraad olijfolie, de hoeveelheid en de kwaliteit van de olijfolie die in het bedrijf is aangevoerd, van de verpakte olijfolie en van die welke het bedrijf verlaten heeft, het aantal in het bedrijf aangevoerde en gebruikte verpakkingen, de nummers van de aankoopfacturen van de in het bedrijf aangevoerde partijen olijfolie en verpakkingen alsmede van de verkoopfacturen van partijen olijfolie, en de verplaatsingen van de olie op het terrein en tussen dit terrein en de plaats van opslag.
Krachtens artikel 5, lid 1, eerste en tweede alinea, verifiëren de lidstaten steekproefsgewijs of de olie die is verpakt in een onmiddellijke verpakking beantwoordt aan één van de definities in verordening nr. 3089/78. Daartoe neemt de controleinstantie ten minste eenmaal per verkoopseizoen bij ieder erkend bedrijf monsters van minstens één soort verpakte olie die in voorraad is op het bedrijfsterrein zelf waar de olie verpakt is, of in elk van de opslagplaatsen als bedoeld in de toepasselijke regeling.
Artikel 5, lid 2, eerste alinea, bepaalt als volgt:
„Wanneer de bevoegde instantie van de lidstaat vaststelt dat de olie door vermenging of door toepassing van een scheikundig procédé met het doel de olie onrechtmatig voor de consumptiesteun in aanmerking te laten komen, niet beantwoordt aan één van de in lid 1 bedoelde definities, trekt de lidstaat onverwijld de erkenning van het betrokken bedrijf in voor een periode van één tot vijf jaar, al naargelang van de ernst van de overtreding en onverminderd andere eventuele strafmaatregelen. Bovendien moet het betrokken bedrijf de lidstaat een bedrag betalen dat gelijk is aan het dubbele van de steun die wordt aangevraagd in een van de maanden die volgt op die van de monsterneming. Dit bedrag wordt door het betaalorgaan van de lidstaat in mindering gebracht op de uitgaven uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw.”
Artikel 5, lid 2, tweede alinea, luidt: „Wanneer andere dan de in de vorige alinea bedoelde onregelmatigheden worden vastgesteld, worden deze onverwijld aan de ter zake bevoegde instantie gemeld.”
Krachtens artikel 6 van deze verordening komt olijfolie slechts voor steun in aanmerking als deze is verpakt in een onmiddellijke verpakking met een netto-inhoud van ten hoogste 5 liter, die is voorzien van een eenmalige sluiting en waarop een identificatienummer is aangebracht.
Artikel 12 van die verordening geeft een precisering van de aard van de controles die de lidstaten kunnen of moeten uitvoeren bij de erkende bedrijven. Artikel 12, lid 1, bepaalt als volgt:
„Met het oog op de in artikel 7 van verordening (EEG) nr. 3089/78 bedoelde controle gaan de lidstaten over tot verificatie van de voorraadboekhouding van alle erkende bedrijven. Zij controleren ook steekproefsgewijze de financiële bewijsstukken betreffende de door deze bedrijven uitgevoerde werkzaamheden. In het kader van deze controle moet ieder bedrijf ten minste eenmaal per verkoopseizoen worden bezocht. Deze verificaties moeten een significant percentage van de steunaanvragen van ieder bedrijf omvatten. (...)
(...)
De lidstaat gaat bij ieder in de eerste alinea bedoeld bezoek de overeenstemming na tussen:
de totale hoeveelheden onverpakte en verpakte olijfolie, alsmede het lege verpakkingsmateriaal in het bedrijf en in de opslagplaats als bedoeld in [de onderhavige verordening],
en
de uit de voorraadboekhouding blijkende gegevens.
In geval van twijfel over de juistheid van de in de steunaanvraag vermelde gegevens controleren de lidstaten ook de financiële boekhouding van de erkende bedrijven.
De betrokken lidstaat kan daarnaast onaangekondigd soortgelijke controles als hierboven beschreven zijn, bij de erkende bedrijven uitvoeren.
Bij de erkende bedrijven die zowel olijfolie als zaadolie verpakken, kan de in dit artikel bedoelde controle worden uitgebreid tot de voorraadboekhouding en de financiële boekhouding over het verpakken van andere olie dan olijfolie.
Bij wijze van horizontale controle en met name in geval van twijfel over de juistheid van de in de steunaanvragen vermelde gegevens, verricht de betrokken lidstaat regelmatig aanvullende controles bij de leveranciers van de grondstof en van het verpakkingsmateriaal alsmede bij de handelaren aan wie de verpakte olie is geleverd.
(...)”
Artikel 12, lid 6, bepaalt: „Wanneer door de bevoegde autoriteit wordt geconstateerd dat de steunaanvraag betrekking heeft op een hoeveelheid die groter is dan die waarvoor het recht op de steun is erkend, trekt de betrokken lidstaat de erkenning onverwijld in voor een periode van één tot vijf jaar, dit alles onverminderd eventuele andere sancties en rekening houdende met de ernst van de overtreding.”
De communautaire regeling met betrekking tot de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
Krachtens artikel 1, lid 2, sub a, van verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid(*), financiert de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw de interventies ter regulering van de landbouwmarkten.
Artikel 3, lid 1, van de verordening bepaalt dat financiering plaatsvindt van interventies ter regulering van de landbouwmarkten, waartoe volgens de communautaire voorschriften in het kader van de gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten wordt overgegaan.
Krachtens artikel 8, lid 1, van deze verordening dienen de lidstaten zich ervan te vergewissen dat de door het EOGFL gefinancierde maatregelen daadwerkelijk en op regelmatige wijze werden uitgevoerd, dat onregelmatigheden worden voorkomen en worden vervolgd, en dat de ingevolge onregelmatigheden of nalatigheden verloren gegane bedragen worden teruggevorderd. Artikel 8, lid 2, bepaalt dat de financiële gevolgen van de onregelmatigheden of nalatigheden die aan de overheidsdiensten of organen van de lidstaten te wijten zijn, niet door de Gemeenschap worden gedragen.
Artikel 9 van die verordening bepaalt dat de Commissie controles kan uitvoeren in het kader van het beheer van de communautaire financiering, verificaties ter plaatse daaronder begrepen. De door de Commissie voor deze verificaties gemachtigde functionarissen krijgen inzage van de boeken en alle andere documenten betreffende de door het EOGFL gefinancierde uitgaven. Zij kunnen met name nagaan of de administratieve werkwijzen in overeenstemming zijn met de communautaire voorschriften, of de noodzakelijke bewijsstukken voorhanden zijn en of deze in overeenstemming zijn met de door het EOGFL gefinancierde maatregelen, en op welke wijze de door het EOGFL gefinancierde maatregelen worden uitgevoerd en geverifieerd.
Het door het Koninkrijk Spanje ingestelde controlestelsel
Bij het Spaanse stelsel van controle zijn twee instanties betrokken.
De Servicio Nacional de Productos Agrarios(*) is belast met:
-
de erkenning van de begunstigde ondernemingen;
-
de rechtstreekse uitbetalingen van steun en van voorschotten, mits de vereiste zekerheid is gesteld;
-
het opleggen van eventuele sancties.
De Agencia para el Aceite de Oliva(*) voert de door de gemeenschapsregeling voorgeschreven inspecties uit.
De feiten
Met het oog op de goedkeuring van de rekeningen voor het begrotingsjaar 1992 voerden de diensten van de Commissie overeenkomstig artikel 9 van verordening nr. 729/70 in Spanje bij het agentschap twee inspecties uit, op 30 september en 1 oktober 1993, en van 14 tot en met 18 maart 1994, ter beoordeling van de procedures voor de controle van de consumptiesteun voor olijfolie.
Volgens het controleverslag van 31 mei 1994(*), waarvan een samenvatting bij brief van 7 september 1994 aan de Spaanse autoriteiten is toegezonden, kwamen bij die inspecties ernstige lacunes aan het licht.
Het door de Spaanse autoriteiten ingevoerde stelsel voorzag erin, dat de bedrijfscontroles zouden plaatsvinden in de kantoren van het agentschap in Madrid op basis van een eenvoudige verificatie van de documenten; ook was voorzien in een jaarlijkse inspectie ter plaatse. Er zouden ernstige tekortkomingen zijn vastgesteld bij de voorgeschreven boekhouding — in een aantal gevallen zou er zelfs in het geheel geen boekhouding zijn — zonder dat de Spaanse inspectierapporten daarvan gewag zouden maken. Voorts zouden de opgelegde sancties niet overeenstemmen met de ernst van de feiten.
Tijdens deze inspecties hebben de diensten van het EOGFL opnieuw 27 dossiers van verschillende ondernemingen steekproefsgewijs onderzocht. Blijkens de slotconclusies van deze controles:
-
was het onmogelijk een effectieve controle uit te voeren van de inkomende en uitgaande voorraad bij de volgende ondernemingen: Hispanoliva, Martínez Henarejos, Cooperativa Virgen C. Santa, Lorenzo Sandúa, Fernández y Ruiz de Aguilar, Cooperativa Jesús de la Cañada, Hijos de Joaquín Seguí, Cooperativa Uteco Jaén, Camar en Rodríguez Sevillano, en bestond er geen overeenstemming tussen de voorraden bij de volgende ondernemingen: Uteco Jaén, Cooperativa Virgen C. Santa, Fco. J. Sánchez Fernández en Aragonesa del Aceite de Oliva;
-
ontbraken in het algemeen boekhoudkundige documenten bij de volgende ondernemingen: Sagarra Bascompte, Amador Rodríguez, Lorenzo Sandúa, Hurtado Tenorio, Feo. J. Sánchez Fernández, Camar, Olivar de Segura, Aragonesa del Aceite en Emiliano Vivas.
Bij brief van 22 september 1994 deelde de Commissie, vertegenwoordigd door haar directoraat-generaal Landbouw, de Spaanse autoriteiten haar conclusies mee met betrekking tot de goedkeuring van de EOGFL-rekeningen, afdeling Garantie, voor het begrotingsjaar 1992 voor de sector olijfolie, en liet zij deze weten dat het EOGFL, „rekening houdend met alle bij het beheer van de regeling vastgestelde tekortkomingen”, een correctie voorstelde gelijk aan 50 % van het totale bedrag van de aan Spanje verschuldigde consumptiesteun voor olijfolie, overeenkomend met een bedrag van 15 447 431 500 ESP.
Op 17 oktober 1994 liet het agentschap aan de directeur-generaal van het EOGFL een document toekomen, waarmee het antwoordde op de opmerkingen in het controleverslag van 31 mei 1994.
Er vond een uitgebreide briefwisseling plaats tussen de Commissie en de Spaanse autoriteiten en er werden over dit dossier twee bilaterale vergaderingen belegd, een op 25 oktober 1994 in Brussel en de andere op 14 januari 1995 in Madrid.
Na deze talrijke contacten stelde de Commissie de Spaanse autoriteiten bij brief van 13 juni 1995 voor om de door haar voorgenomen forfaitaire financiële correctie te vervangen door een correctie ten bedrage 721 255 271 ESP, die enkel betrekking had op de 27 rechtstreeks door de EOGFL-inspecteurs gecontroleerde dossiers.
Volgens de Commissie was de financiële correctie op basis van afzonderlijke dossiers beperkt tot die dossiers waarbij duidelijk was komen vast te staan dat hetzij aan de voorwaarden voor intrekking van de erkenning was voldaan, hetzij tekortkomingen bij de boekhouding en bij de in- of uitgaande voorraad of andere oorzaken aan een efficiënte controle door het agentschap in de weg stonden.
Bijgevolg was op grond van de vaststellingen bij vier van deze ondernemingen een financiële correctie van 100 % van de toegekende steun gerechtvaardigd, terwijl de vaststellingen met betrekking tot negen andere ondernemingen aanleiding gaven tot een financiële correctie van 10 % van deze steun.
Op 10 juli 1995 deelde de Commissie aan het Koninkrijk Spanje officieel haar conclusies mee met betrekking tot de goedkeuring van de EOGFL-rekeningen, afdeling Garantie, voor het begrotingsjaar 1992.
Aangezien de Spaanse autoriteiten niet akkoord gingen met het gedeelte van de conclusies dat aan de consumptiesteun voor olijfolie was gewijd, verzochten zij om tussenkomst van het bemiddelingsorgaan dat is ingesteld bij beschikking 94/442/EG.(*)
Het bemiddelingsorgaan gaf op 5 december 1995 zijn conclusies. Punt 7 daarvan luidt als volgt:
„Het Orgaan kan zeer wel begrip opbrengen voor zowel de bezorgdheid van de Commissie als de verwarring bij de Spaanse autoriteiten. Enerzijds kan het niet voorbijgaan aan de tekortkomingen bij een aantal ondernemingen, die zijn vastgesteld op basis van de door [het agentschap] verstrekte documenten, en anderzijds moet het een zeker gebrek aan samenhang constateren in de houding van de Commissie, wanneer deze de noodzakelijke financiële consequenties hieruit trekt. Het Orgaan plaatst met name vraagtekens bij de juistheid van de aanpak waarbij op basis van een beperkt aantal [bij het agentschap] beschikbare dossiers besloten wordt tot correcties van 10 respectievelijk 100 %.
Het orgaan stelt de diensten van de Commissie voor om samen met de Spaanse autoriteiten opnieuw de mogelijkheid te onderzoeken om voor elke betrokken onderneming de correctiepercentages verder te preciseren, dan wel om hun actuele voorstel voor een financiële correctie te vervangen door een forfaitaire correctie van 2 % van alle uitgaven voor de maatregel in 1992.”(*)
In antwoord hierop verzochten de Spaanse autoriteiten bij brief van 27 december 1995 de directeur-generaal van het EOGFL in te stemmen met het voorstel van het bemiddelingsorgaan om het percentage van de correcties te verlagen tot een billijk niveau, rekening houdend met de door de Spaanse autoriteiten als onbeduidend aangemerkte fouten die in elk geval zouden kunnen worden vastgesteld.
Op 18 januari 1996 liet de Commissie de Spaanse autoriteiten en de voorzitter van het bemiddelingsorgaan weten „geen rekening te kunnen houden met het voorstel van het bemiddelingsorgaan om voor elke betrokken onderneming afzonderlijk de correctiepercentages verder te preciseren (niet betwist door de Spaanse autoriteiten), dan wel om de door haar voorgestelde correctie te vervangen door een forfaitaire correctie van 2 % van alle uitgaven over 1992 (reeds met de Spaanse autoriteiten besproken en door hen verworpen)”.(*)
Op 20 november 1996 gaf de Commissie beschikking 96/701, waarbij de financiële correctie van 721 255 271 ESP werd vastgesteld, die het voorwerp vormt van het onderhavige beroep.
Het beroep
Tot staving van zijn beroep tot nietigverklaring voert het Koninkrijk Spanje twee middelen aan: in de eerste plaats schending van de bepalingen betreffende de gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector oliën en vetten en de bepalingen betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en in de tweede plaats schending van het evenredigheidsbeginsel. Voorts concludeert de Spaanse regering tot verwijzing van de Commissie in de kosten.
De Commissie concludeert tot verwerping van het beroep en tot verwijzing van het Koninkrijk Spanje in de kosten.
Het middel ontleend aan schending van de bepalingen betreffende de gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector oliën en vetten en de bepalingen betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
Het Koninkrijk Spanje betoogt dat het EOGFL overeenkomstig artikel 3 van verordening nr. 729/70 gehouden is tot financiering, aangezien de ondernemingen die voor de steun in aanmerking komen en de Spaanse autoriteiten de gemeenschapsregels die van toepassing zijn in het kader van de gemeenschappelijke ordening van landbouwmarkten hebben nageleefd.
Het analyseert één voor één alle dertien dossiers waarop de Commissie zich heeft gebaseerd bij haar beschikking en komt tot de slotsom dat er geen sprake is van onregelmatigheden die de in het geding zijnde financiële correcties rechtvaardigen.
De Spaanse regering is bijgevolg van mening dat de weigering van financiering door de Commissie een schending vormt van het gemeenschapsrecht.
De Commissie merkt op dat de per geval tegen haar beschikking aangevoerde argumenten niet alleen geen bewijs leveren van een beoordelingsfout door haar, zoals verzoeker betoogt, maar veeleer de vaststelling toelaten dat het Koninkrijk Spanje de hem verweten tekortkomingen en onregelmatigheden, die voornamelijk betrekking hebben op de controle van de begunstigden van de steun, aanvaardt.
Zij wijst erop dat bij beschikking 96/701 enkel een aanzienlijke vermindering plaatsvindt van de oorspronkelijk aan het Koninkrijk Spanje voorgestelde correctie, door de overgang van een correctiestelsel met een vast percentage naar een stelsel waarbij dossiers steekproefsgewijs worden onderzocht. Dertien van deze zevenentwintig dossiers zijn eruit gelicht, omdat de vastgestelde onregelmatigheden bleven voortduren.
De Commissie wenst eraan te herinneren dat zij nauwgezet de gemeenschapsregeling heeft nageleefd, met name met betrekking tot de vier ondernemingen waarop een correctiepercentage van 100 % is toegepast. Het gaat daarbij om de navolgende, volgens haar, zeer ernstige gevallen:
-
de steun is ten onrechte betaald, aangezien niet was voldaan aan de voorwaarden voor toekenning en er voorts een verdenking bestond van manipulatie met de leveringsdocumenten en de facturen van de onderneming (Lorenzo Sandúa);
-
de steun is door de onderneming aangevraagd voor een hoeveelheid die groter was dan die waarvoor aanspraak op steun bestond en er zijn andere onregelmatigheden ter zake van de voorraadboekhouding vastgesteld (Olivar de Segura en Agroalimentaria Minerva);
-
chemische analyses hebben de niet-toegestane aanwezigheid van 0,5 p.p.m. trichloorethyleen en andere ernstige onregelmatigheden aan het licht gebracht (Hurtado Tenorio).
De Commissie acht het overbodig om alle dossiers waarop een financiële correctie van 10 % is toegepast, afzonderlijk te analyseren, aangezien deze gedetailleerd in het eindrapport onderzocht en door verzoeker beschreven zijn.
Voorts tonen noch de weergave van de feiten, noch de uitleg van het Koninkrijk Spanje, noch de bij het verzoekschrift gevoegde stukken aan dat er geen sprake is geweest van boekhoudkundige onregelmatigheden zowel op het gebied van de voorraden en de ontvangen en geleverde hoeveelheden als met betrekking tot de voorwaarden voor financiële en boekhoudkundige transparantie van de betrokken ondernemingen.
Volgens de Commissie is beschikking 96/701 derhalve op alle punten in overeenstemming met het toepasselijke gemeenschapsrecht.
Het Koninkrijk Spanje repliceert dat zijn argumentatie is onderbouwd met bewijsstukken die niet stuk voor stuk zijn weerlegd door de Commissie. De Commissie heeft enkel in algemene bewoordingen de argumenten van verzoeker afgewezen, zonder haar ernstige twijfels ten aanzien van de door de nationale autoriteiten medegedeelde cijfers te rechtvaardigen.
Alvorens de door de Spaanse regering ter ondersteuning van haar beroep aangevoerde bewijselementen te onderzoeken, zij herinnerd aan de toepasselijke regels ter zake van de bewijslast.
De bewijslast
De Commissie betoogt dat zij in geschillen betreffende haar beschikkingen inzake de goedkeuring van EOGFL-uitgaven volgens de rechtspraak van het Hof niet gehouden is om uitputtend bewijs te leveren van de onregelmatigheid van de aan haar toegezonden gegevens, maar dat het voldoende is wanneer zij enig bewijs overlegt betreffende de ernstige en redelijke twijfel die zij heeft ten aanzien van de door de nationale overheidsdiensten medegedeelde cijfers.
Het Koninkrijk Spanje is daarentegen van mening dat het volgens vaste rechtspraak van het Hof in dezen aan de Commissie staat om een schending van de regels betreffende de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten aan te tonen.
Er zij aan herinnerd dat volgens het Hof „het EOGFL uitsluitend de ‚volgens de communautaire voorschriften’in het kader van de gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten verleende restituties en verrichte interventies financiert”.(*)
Dienaangaande heeft het Hof verklaard dat „het aan de Commissie [staat] om een schending van de regels van de gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten te bewijzen (...) De Commissie dient derhalve haar beschikking waarbij zij het ontbreken van controles of gebreken in de door de betrokken lidstaat verrichte controles vaststelt, te motiveren (...)”.(*) Derhalve kan laatstgenoemde „de bevindingen van de Commissie niet ontkrachten door middel van loutere beweringen die niet worden gestaafd met bewijzen waaruit het bestaan van een betrouwbaar en operationeel controlesysteem blijkt. Indien de lidstaat niet slaagt in het bewijs, dat de bevindingen van de Commissie onjuist zijn, kan er op grond daarvan ernstig aan worden getwijfeld, of er wel een afdoende en doelmatig stelsel van toezichts- en controlemaatregelen is ingevoerd (...).”(*)
Bijgevolg dient de Commissie het bewijs te leveren van het bestaan van feiten die in strijd zijn met de communautaire regeling en die het door de betrokken lidstaat ingestelde controlesysteem niet aan het licht heeft kunnen brengen of bestraffen. Het staat derhalve aan die lidstaat om aan te tonen dat de door de Commissie vastgestelde feiten geen schending vormen van de communautaire voorschriften, dan wel dat zijn controlesysteem niet in het geding is. Slaagt hij hier niet in, dan kan men logischerwijze daaruit afleiden dat deze onregelmatigheden voldoende bewijs zijn van het tekortschieten van het controlesysteem van de lidstaat, hetgeen de bij de goedkeuring van de rekeningen toegepaste financiële correctie rechtvaardigt.
Overeenkomstig deze beginselen dient onderzoek plaats te vinden van de door de Commissie na de EOGFL-inspecties verzamelde bewijselementen, die ten grondslag liggen aan de financiële correctie, alsmede van de bewijselementen die het Koninkrijk Spanje ter ondersteuning van zijn beroep heeft aangevoerd.
Het bestaan van schendingen van het gemeenschapsrecht
Volgens de Commissie had de onderzoeksmissie van het EOGFL tot doel de werkzaamheden van het agentschap op het gebied van consumptiesteun te beoordelen. Vanaf december 1990 had de Commissie een ongewone groei van het aantal verpakkingsbedrijven geconstateerd. Deze missie hield een controle in van de dossiers die door de inspecteurs van het agentschap na afloop van hun werkzaamheden waren opgesteld.(*)
De door de Commissie in beschikking 96/701 toegepaste financiële correctie was vastgesteld aan de hand van de in de volgende dertien ondernemingen geconstateerde onregelmatigheden, op de grondslag van percentages variërend tussen 10 % en 100 % van de steun die ten onrechte aan elk van die ondernemingen zou zijn toegekend.
Financiële correctie van 100 %:
-
Lorenzo Sandúa,
-
Hurtado Tenorio,
-
Olivar de Segura,
-
Agroalimentaria Minerva;
Financiële correctie van 10 %:
-
Sagarra Bascompte,
-
Amador Rodríguez,
-
Fernández y Ruiz de Aguilar,
-
Uteco Jaén,
-
Aragonesa de Aceite de Oliva,
-
Martínez Henarejos,
-
Hispanoliva,
-
Hijos de Joaquín Seguí,
-
Emiliano Vivas.
Lorenzo Sandúa
Volgens de vaststellingen van het EOGFL met betrekking tot de controle van deze onderneming door het agentschap, die zijn weergegeven in de tabel bij het controleverslag van 31 mei 1994(*), zijn met name de volgende onregelmatigheden aan het licht gebracht: de inspecteurs van het agentschap hebben vermoedens geuit betreffende een mogelijke vervalsing van leveringsbonnen, maar aan deze vermoedens werden geen consequenties verbonden; in de voorraadboekhouding ontbreken de 25-literverpakkingen die op de laatste 5 facturen staan; de registers van de belasting over de toegevoegde waarde (BTW) zijn niet door de onderneming overgelegd, evenmin als de financiële boekhouding, aangezien deze documenten zich bij een boekhouder buiten de onderneming bevinden.
Het onderzoek van de documenten die zijn opgesteld bij de inspectie van het agentschap, bevestigt al deze punten. Deze worden uitdrukkelijk vermeld in het proces-verbaal van 17 maart 1992, alsmede in het verslag van 26 november 1992. Bij het dossier gevoegde fotokopieën van beweerdelijk vervalste leveringsbonnen tonen aan dat de litigieuze bonnen inderdaad doorhalingen bevatten. Er is geen enkel bewijselement overgelegd dat een mogelijke verklaring van deze anomalie zou kunnen zijn.
De Spaanse regering betoogt dat de steun in overeenstemming met de regeling is uitbetaald.
Zij wijst erop dat het agentschap, toen het een vermoeden had van vervalsing van de leveringsbonnen, Senpa heeft voorgesteld de voor indiening van zijn rapport vastgestelde termijn te verlengen, en dat het agentschap gedurende die periode een onderzoek heeft verricht en tot de slotsom is gekomen dat het, ook al is er geen enkele steunaanvraag aan het licht gebracht die niet aan de voorwaarden voldeed, toch nuttig zou zijn om in de toekomst de verificatie van de registers en van de boekhouding te completeren met horizontale controles bij marktdeelnemers en klanten, wat in casu ook is gebeurd.
Dienaangaande volstaat de vaststelling dat de Spaanse regering geen enkel bewijs heeft overgelegd dat een aanvullend onderzoek heeft plaatsgevonden of waarin de inhoud van het vermeende onderzoek is omschreven.
De verschillende door de EOGFL-onderzoekers aan het licht gebrachte factoren tonen derhalve ernstige schendingen aan van de gemeenschapsregeling betreffende de gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector oliën en vetten, alsmede van de vereisten die in de regeling betreffende de financiering van het communautaire landbouwbeleid worden gesteld aan de controle van de lidstaten.
Bijgevolg is er geen aanleiding de wegens deze onregelmatigheden toegepaste financiële correctie ter discussie te stellen.
Hurtado Tenorio
Volgens de vaststellingen van het EOGFL met betrekking tot de controle van deze onderneming door het agentschap, die zijn weergegeven in de tabel bij het controleverslag van 31 mei 1994(*) en in de door de Commissie aan de Spaanse autoriteiten verstuurde brief van 13 juni 1995(*), zijn met name de volgende onregelmatigheden aan het licht gebracht: de voorraden stemmen niet overeen met de handelsdocumenten en uit de resultaten van de in de onderneming verrichte analyses blijkt dat de olie 0,5 p.p.m. aan trichloorethyleen bevat, terwijl de maximaal toegestane hoeveelheid 0,1 p.p.m. bedraagt. Volgens de Commissie had dit aandeel aan trichloorethyleen voor de bevoegde autoriteiten aanleiding moeten zijn om de volledige voorraad te onderzoeken en dienovereenkomstig te handelen. Zij is van mening dat de steun is uitbetaald, terwijl er geen efficiënte controle was uitgevoerd.
Het onderzoek van de documenten die zijn opgesteld bij de inspectie van het agentschap, bevestigt al deze punten. Blijkens het proces-verbaal van 16 november 1992 zijn in het gedeelte van de rubriek „voorraadboekhouding” dat is gewijd aan de verplaatsingen van onverpakte olie en het gedeelte dat is bestemd voor inkomende en uitgaande verpakkingen, geen van de vereiste gegevens onder de overeenkomstige boekingspost opgenomen. Ook blijkt uit het proces-verbaal dat er geen overeenstemming is tussen de aanwezige voorraden en de boekhoudkundige verwerking daarvan, noch tussen bepaalde boekhoudkundige gegevens en de handelsdocumenten.(*)
Bovendien toont het door het agentschap opgestelde analyserapport van 12 april 1993 aan, dat de verwijten van het EOGFL aan Hurtado Tenorio ter zake van de samenstelling van de olijfolie terecht zijn.(*)
De Spaanse regering wijst erop dat de verschillen in de voorraden worden verklaard door het feit, dat de kwaliteit van de olie een natuurlijke evolutie ondergaat en kan evolueren van „extra fijn” naar „fijn”. Die verandering kan tot uitdrukking komen in correcties in de boekhouding, maar heeft geen enkele invloed op het steunbedrag. Volgens haar wordt aldus het ontbreken van overeenstemming tussen de aanwezige voorraden en de boekhoudkundige voorraden verklaard.
Er zij op gewezen dat het Koninkrijk Spanje ter ondersteuning van zijn bewering geen enkel bewijs aandraagt dat de in de betrokken onderneming vastgestelde tekortkomingen op de door Spanje gestelde wijze kan verklaren.
Verzoeker verwijst naar een door hem als onbeduidend gekwalificeerd verschil van 5 liter tussen de gegevens in het hulpregister en die in de handelsdocumenten. Dit vormt evenwel slechts een deel van de werkelijkheid, aangezien bij lezing van het gedeelte van het proces-verbaal dat gewijd is aan de controle van de overeenstemming van de voorraden andere verschillen blijken: er bestaan onverklaarbare verschillen tussen de boekhoudkundige en de aanwezige voorraden onverpakte olijfolie en tussen de voorraden verpakte olie.(*) Bovendien blijkt sprake van een verschil, zij het van beperkte omvang, tussen de boekhoudkundige en de aanwezige verpakkingsvoorraden, hetgeen in strijd is met de toepasselijke regeling.
De Spaanse regering voegt hieraan toe dat de mogelijke aanwezigheid van trichloorethyleen in de olie ten onrechte wordt gekwalificeerd als een onzuiverheid, omdat dit een probleem van vervuiling zou kunnen betreffen dat niet onder verordening nr. 2677/85 valt. De litigieuze situatie vormt daarentegen een overtreding van artikel 4 van verordening nr. 3089/78, waarin olijfolie wordt gedefinieerd, zodat de intrekking van de erkenning niet gerechtvaardigd is.
Er zij aan herinnerd dat de steekproeven die zijn voorzien in artikel 5, lid 1, van verordening nr. 2677/85 juist zijn bedoeld om na te gaan of de olie beantwoordt aan één van de definities van verordening nr. 3089/78, en, in voorkomend geval, tot de in artikel 5, lid 2, bedoelde intrekking kunnen leiden. In casu is de olie niet als conform aangemerkt. Het standpunt van verzoeker dat de kwestie van de definitie van de olijfolie los moet worden gezien van die van de intrekking, is derhalve ongegrond.
Uit het voorgaande volgt dat de vastgestelde onregelmatigheden en het feit dat daaraan geen gevolgen zijn verbonden voor de aan de betrokken onderneming verleende erkenning, de door de Commissie toegepaste financiële correctie rechtvaardigen.
Olivar de Segura
Volgens de vaststellingen van het EOGFL met betrekking tot de controle van deze onderneming door het agentschap, die zijn weergegeven in de tabel bij het controleverslag van 31 mei 1994(*), zijn met name de volgende onregelmatigheden aan het licht gebracht: er zijn geen details met betrekking tot de controle van de financiële boekhouding, enkel een handgeschreven aantekening die verwijst naar de desbetreffende registers; evenmin zijn er details betreffende de controle van de ontvangst van olijfolie door de onderneming en ook daarbij verwijst enkel een handgeschreven aantekening naar de desbetreffende registers; tot slot is het eindrapport van de inspecteur ontoereikend, omdat hij zich beperkt tot de verklaring dat alles in orde is, hoewel in een mededeling aan Senpa staat, dat 4 580 kg is afgetrokken in verband met vergissingen bij het overnemen in de boekhouding. In de brief die de Commissie op 13 juni 1995 aan de Spaanse autoriteiten heeft verstuurd, wijst zij erop dat de steunaanvraag betrekking had op een grotere hoeveelheid olijfolie dan die waarvoor de onderneming aanspraak op steun kon maken.(*)
Het onderzoek van de documenten die zijn opgesteld bij de inspectie van het agentschap, bevestigt al deze punten. Het gedeelte van het proces-verbaal van 8 september 1992 betreffende de verificatie van de handelsdocumenten en de hoeveelheden ontvangen olijfolie(*), bevat een handgeschreven opmerking dat de desbetreffende registers zijn gezien. Het formulier van het proces-verbaal dat is bestemd voor de samenvatting van de bij de inspectie gebleken onregelmatigheden, draagt enkel de handtekening van de inspecteur, die daarmee het ontbreken van elke anomalie bevestigt, terwijl de brieven van het agentschap van 28 januari 1993 betreffende de aanvraag voor consumptiesteun van de betrokken onderneming laten zien dat de steunaanvraag betrekking heeft op een hoeveelheid die 4 580 kilo meer bedraagt dan de gegarandeerde hoeveelheid. Het verschil in hoeveelheid wordt in dat document eenvoudigweg toegeschreven aan een fout bij het overnemen van gegevens in de boekhouding, zonder enige verdere uitleg of rechtvaardiging.
De Spaanse regering wijst erop dat de beweringen van het EOGFL niet overeenstemmen met de werkelijkheid, aangezien de inspecteurs de boekhouding hebben geverifieerd en er bewijzen bestaan van hun verificaties. Zij voegt hieraan toe dat de inspecteur heeft voorgesteld om de aangevraagde steun naar rato van de te grote hoeveelheid te verminderen en dat het agentschap dit standpunt heeft overgenomen door zich te verzetten tegen uitbetaling van de met deze hoeveelheid overeenkomende steun. De sanctie van intrekking van de erkenning is niet gerechtvaardigd en het onderzoek van de boekhouding toont aan dat het hierbij om een vergissing gaat.
Dit argument kan niet worden aanvaard.
Wat de bewijzen van de uitgevoerde verificaties betreft, zij erop gewezen dat enkel en alleen een verwijzing naar de registers van de onderneming de processen-verbaal zinloos maakt en de efficiëntie van controles ondergraaft, in die zin dat een dergelijke handelwijze de controles bemoeilijkt van andere — nationale dan wel communautaire — autoriteiten dan die welke de inspectie hebben uitgevoerd.
Aangaande de hoeveelheid waarop de steunaanvraag betrekking heeft, dient erop te worden gewezen dat niet alleen het proces-verbaal van inspectie op dit punt zwijgt, maar dat de bevoegde autoriteiten zonder verdere uitleg hebben geconcludeerd dat er een vergissing is begaan en dus niet de moeite hebben genomen om na te gaan of in casu niet artikel 12, lid 6, van verordening nr. 2677/85 had moeten worden toegepast.
Bijgevolg was de Commissie terecht van mening dat de onregelmatigheid van de aanvraag had moeten leiden tot de intrekking van de erkenning en dat de steun in deze omstandigheden ten onrechte is ontvangen. Derhalve bestaat er geen aanleiding om de in dit verband toegepaste financiële correctie ter discussie te stellen.
Agroalimentaria Minerva
Volgens de vaststellingen van het EOGFL met betrekking tot de controle van deze onderneming door het agentschap, die zijn weergegeven in de tabel bij het controleverslag van 31 mei 1994(*) en in de door de Commissie aan de Spaanse autoriteiten verstuurde brief van 13 juni 1995(*), zijn met name de volgende onregelmatigheden aan het licht gebracht: de controles door het agentschap vestigen de aandacht op onverklaarbare verschillen tussen de aanwezige en de boekhoudkundige voorraden en tonen aan dat een steunaanvraag is ingediend voor een hoeveelheid die groter was dan die waarvoor dit recht op steun was erkend, om een reden die niet eenvoudig kan worden gelijkgesteld met een boekhoudkundige fout. De Commissie is van mening dat de steun in deze omstandigheden ten onrechte is ontvangen.
Het onderzoek van de documenten die zijn opgesteld bij de inspectie van het agentschap, met name het proces-verbaal van 21 juli 1992, bevestigt het bestaan van verschillen tussen de boekhoudkundige voorraad verpakkingen en de aanwezige voorraad. Zo zijn 1 320 van de 8 211 in het bedrijf getelde soortgelijke verpakkingen niet in de boekhouding opgenomen.(*) De inspecteur van het agentschap merkt op dat een vergissing mogelijk is.
De Spaanse regering betoogt dat de omvang van het verschil tussen de cijfers aantoont dat er geen sprake is van onregelmatigheden, aangezien er volgens haar voldoende overeenstemming bestaat. Zij voegt hieraan toe dat een verschil van 1 320 eenheden op een totale hoeveelheid van 130 000 destijds in het bedrijf opgeslagen verpakkingen afsteekt tegen de nagenoeg volledige overeenstemming die in andere gevallen is vastgesteld, hetgeen een vergissing aannemelijk maakt.
Er zij op gewezen dat uit de vier cijferreeksen betreffende de door de Spaanse inspecteurs vergeleken verpakkingen verschillen blijken van minstens meerdere honderden eenheden, die, zelfs gezien in verband met de vier litigieuze categorieën voorraden die tussen de 10 500 en 95 600 eenheden vertegenwoordigen, niet kunnen worden gezien als te verwaarlozen hoeveelheden. Vooral het cijfer van 1 320 eenheden op een totaal van 8 211 in de desbetreffende categorie vormt een aanzienlijk verschil dat moeilijk aan een eenvoudige vergissing kan worden toegeschreven.
Ter zake van de grief inzake de ten onrechte aangevraagde steun herinnert de Spaanse regering eraan, dat in het verslag van het agentschap een hoeveelheid van 3 069 kg olijfolie bij de steunaanvraag door de onderneming voor december 1991 is afgewezen, en dat deze vermindering heeft plaatsgevonden op grond van een boekhoudkundige vergissing door de onderneming. Aangezien door de onderneming geen enkele valse declaratie weloverwogen of ten gevolge van een ernstige nalatigheid was ingediend ter verkrijging van steun waarop geen recht bestond, is zij van mening dat een en ander niet volstond om de sanctie van artikel 12, lid 6, van verordening nr. 2677/85 toe te passen.
Bij gebreke van enig bewijs ter ondersteuning daarvan kan mijns inziens niet worden volstaan met het aanvoeren van een eenvoudige materiële fout in de boekhouding om de niet-toepassing van artikel 12, lid 6, van verordening nr. 2677/85 te rechtvaardigen.
Bijgevolg dient de door de Commissie toegepaste financiële correctie te worden goedgekeurd.
Sagarra Bascompte
Volgens de vaststellingen van het EOGFL met betrekking tot de controle van deze onderneming door het agentschap, die zijn weergegeven in de tabel bij het controleverslag van 31 mei 1994(*) en in de door de Commissie aan de Spaanse autoriteiten verstuurde brief van 13 juni 1995(*), zijn met name de volgende onregelmatigheden aan het licht gebracht: de inspecteurs van het agentschap hebben de boekhoudkundige voorraden niet kunnen controleren; zij hebben verschillen geconstateerd tussen de aanwezige en de geboekte voorraden verpakkingen; tijdens hun eerste bezoek is hun geen enkel handelsdocument getoond. Na een nieuw onderzoek ten kantore van het agentschap is geconcludeerd dat er tussen de voorraden, alsmede tussen de documenten en de registers overeenstemming bestaat, zonder dat een, naar opvatting van de Commissie, overtuigende verklaring is gegeven voor het verdwijnen van de oorspronkelijk geconstateerde onregelmatigheden. De Commissie is van mening dat de steun zonder een doeltreffende controle is uitbetaald.
Het onderzoek van de documenten die zijn opgesteld bij de inspectie van het agentschap, bevestigt al deze punten. De inspecteur van het agentschap heeft in zijn proces-verbaal van 19 januari 1993 vermeld dat hij bij gebreke van boekhoudkundige documenten niet in staat was de overeenstemming tussen de aanwezige goederen en de boekhoudkundige verwerking ervan te controleren.(*) Er zijn verschillen vastgesteld tussen de boekhoudkundige en de aanwezige voorraad verpakkingen.(*) Voorts is er geen enkele gegronde verklaring voor het feit dat het agentschap na het onderzoek van de boekhouding tot de conclusie is gekomen dat de gegevens overeenstemden.
De Spaanse regering stelt dat de voorraadboekhouding was bijgewerkt en dat de controleprocedure normaal is verlopen. Zij wijst erop dat de procedure is begonnen met een controle van de stukken, waarbij de inspecteur de hem door de onderneming voorgelegde boekhoudkundige documenten heeft onderzocht. Vervolgens is de onderneming zelf bezocht en zijn daarna op het kantoor van het agentschap de conclusies uit deze twee controlefases getrokken.
Verzoeker betoogt derhalve dat de verificaties van de boekhouding vóór de inspectie hebben plaatsgevonden. Hij voert hiervoor evenwel geen bewijs aan. Bij het dossier is namelijk geen enkel schriftelijk document gevoegd ten bewijze van deze voorafgaande controle en waarin de gevolgde procedure, alsmede de vaststellingen van de onderzoekers worden beschreven.
De Spaanse regering voegt hieraan toe dat bij de controle van de voorraad verpakkingen geen wezenlijke verschillen zijn vastgesteld.
Zij geeft evenwel geen enkel verklaring voor de door de inspecteurs genoteerde cijfers, waaruit een verschil blijkt van 8 000 eenheden in het ene en van 1 320 eenheden in het andere geval.(*)
Op grond van het voorafgaande is de door de Commissie toegepaste financiële correctie gerechtvaardigd.
Amador Rodríguez
Volgens de vaststellingen van het EOGFL met betrekking tot de controle van deze onderneming door het agentschap, die zijn weergegeven in de tabel bij het controleverslag van 31 mei 1994(*), zijn met name de volgende onregelmatigheden aan het licht gebracht: louter op grond van verklaringen van een vertegenwoordiger van de onderneming hebben de inspecteurs, zonder zelf een controle te hebben gehouden, bevestigd dat de verpakkingsinstallaties geen verandering hebben ondergaan; verpakkingen van 25 liter ontbreken; de verpakkingen van 1 en van 5 liter zijn niet gecontroleerd; er is geen informatie in het proces-verbaal te vinden over geleverde olijfolie. In de door de Commissie op 13 juni 1995 aan de Spaanse autoriteiten gerichte brief wordt opgemerkt, dat de steun zonder een doeltreffende controle is uitbetaald.(*)
Het onderzoek van de documenten die zijn opgesteld bij de inspectie van het agentschap, bevestigt al deze punten.
Het gedeelte van het proces-verbaal van inspectie van 10 december 1992 dat gewijd is aan de beschrijving van de verpakkingsinstallaties en de opslagplaatsen, bevat de vermelding „volgens de onderneming geen verandering sinds de laatste inspectie”.(*)
Uit dat document blijkt tevens dat er 21 verpakkingen van 25 liter minder in voorraad waren dan de 384 in de boekhouding getelde verpakkingen. Het procesverbaal van 26 januari 1993 maakt in het geheel geen melding van verpakkingen.(*)
In hun proces-verbaal van 10 december 1992 hebben de inspecteurs zeer duidelijk aangegeven, dat de verpakkingen van 1 en 5 liter niet konden worden geteld.(*)
De enige aantekening in het gedeelte van dit document dat bestemd is voor vaststellingen met betrekking tot geleverde olijfolie, is een verwijzing naar een bijlage en naar de hulpregisters.(*) Op die plaats is geen enkele algemene of gedetailleerde informatie over geleverde olijfolie te vinden.
De Spaanse regering betwist de tegen haar gerichte bezwaren.
Met betrekking tot het verwijt in verband met het ontbreken van veranderingen van de verpakkingsinstallaties van de onderneming, betoogt Spanje dat de kenmerken van de installaties bij het eerste bezoek aan een onderneming altijd in het verslag worden vermeld op basis van een eenvoudige visuele waarneming. Bij volgende bezoeken onderzoekt de inspecteur steeds de bestaande installaties en gaat hij na of er sprake is van veranderingen ten opzichte van de vorige situatie. Is dat het geval, dan vermeldt hij dat in het verslag. Zo niet, dan gaat hij bij een vertegenwoordiger van de onderneming na of er geen enkele bij het visuele onderzoek eventueel onopgemerkt gebleven verandering is doorgevoerd.
De uitleg van het Koninkrijk Spanje zou kunnen worden aanvaard, wanneer het systematische onderzoek van de installaties dat tijdens elke inspectie moet plaatsvinden, in het proces-verbaal werd beschreven. De aantekening van de inspecteur zegt hierover evenwel niets, hetgeen doet vermoeden dat geen enkele, zelfs geen eenvoudige visuele controle heeft plaatsgevonden en dat het bewijs dat de bedrijfsruimten of de installaties niet zijn veranderd, op de enkele verklaring van de gecontroleerde onderneming berust.
Verzoeker betoogt vervolgens dat de 21 ontbrekende verpakkingen niet voor de verkoop van de olijfolie bestemd waren, hetgeen verklaart waarom er geen rekening mee is gehouden. Hij brengt evenwel geen bewijs tot staving van zijn beweringen naar voren.
Wat het feit betreft dat de verpakkingen van 1 en 5 liter niet zijn gecontroleerd, betoogt het Koninkrijk Spanje dat deze bij wege van een schatting zijn gecontroleerd, waardoor kon worden vastgesteld dat er geen wezenlijk verschil was.
Deze uitleg ontslaat de onderneming in geen enkel opzicht van haar verantwoordelijkheid, aangezien is komen vast te staan dat deze verpakkingen niet volgens de gebruikelijke methode konden worden geteld. Evenmin kan hiermee de handelwijze van de inspecteurs worden gerechtvaardigd, die enkel hebben vastgesteld dat een controle onmogelijk was, zonder reden te vermelden of een beschrijving te geven van de alternatieve, uiteindelijk gebruikte controlemethode.
Tot slot betoogt de Spaanse regering dat er informatie bestaat over de geleverde olijfolie. Zij overlegt evenwel geen documenten die deze informatie bevatten.
Op grond van het voorafgaande is de door de Commissie toegepaste financiële correctie derhalve gerechtvaardigd.
Fernandez y Ruiz de Aguilar
Volgens de vaststellingen van het EOGFL met betrekking tot de controle van deze onderneming door het agentschap, die zijn weergegeven in de tabel bij het controleverslag van 31 mei 1994(*), zijn met name de volgende onregelmatigheden aan het licht gebracht: er bestaat geen enkele boekhouding van de voorraden verpakte olijfolie of van de verpakkingsvoorraden; de inspecteurs hebben vastgesteld dat er „niets te melden” was, hoewel het onmogelijk was de conformiteit te controleren. In de door de Commissie op 13 juni 1995 aan de Spaanse autoriteiten gerichte brief wordt opgemerkt dat de steun zonder een doeltreffende controle is uitbetaald.(*)
In tegenstelling tot hetgeen de Commissie beweert, blijkt uit het proces-verbaal van inspectie van 13 juli 1992 dat de voorraadboekhouding betreffende de voorraden verpakte olijfolie en de verpakkingsvoorraden voorhanden is en dat deze gecontroleerd is.(*)
Het gedeelte van het proces-verbaal dat is bestemd voor de controle van de overeenstemming tussen de boekhoudkundige en de feitelijke gegevens, vermeldt daarentegen geen enkele boeking voor de voorraden verpakte olijfolie en de voorraden verpakkingen, waardoor het onzeker is of deze controle wel heeft plaatsgevonden.(*)
De Spaanse regering brengt naar voren dat de inspecteur bij de controleprocedure de overeenstemming tussen de aanwezige en de boekhoudkundige voorraden weliswaar niet in zijn proces-verbaal heeft vermeld, maar dit naderhand wel in het door hem op het agentschapskantoor opgestelde rapport heeft gedaan. Spanje voegt hieraan toe dat het feit dat de inspecteur na afloop van de controleprocedure in zijn verslag vermeldt dat er „niets te melden” was, betekent dat alles in orde was en niet dat de noodzakelijke verificaties niet hebben plaatsgevonden.
Er kan hoe dan ook worden volstaan met de vaststelling dat het Koninkrijk Spanje geen enkel bewijs levert tot staving van de bewering dat uiteindelijk is gecontroleerd of er overeenstemming tussen de voorraden bestond.
Deze vaststelling volstaat als rechtvaardiging voor de door de Commissie tegen de Spaanse regering gerichte grief dat het betrokken verpakkingsbedrijf niet doeltreffend is gecontroleerd.
Uteco Jaén
Volgens de vaststellingen van het EOGFL met betrekking tot de controle van deze onderneming door het agentschap, die zijn weergegeven in de tabel bij het controleverslag van 31 mei 1994(*) en in de door de Commissie aan de Spaanse autoriteiten verstuurde brief van 13 juni 1995(*), zijn met name de volgende onregelmatigheden aan het licht gebracht: de inspecteurs hebben enkel op basis van een verklaring van de onderneming de machines, de vulinstallatie en het magazijn goedgekeurd zonder controles te verrichten; het is niet mogelijk geweest te controleren of de voorraden verpakte olijfolie overeenstemmen met de verpakkingsvoorraden; de steun is derhalve uitbetaald zonder dat er een doeltreffende controle was uitgevoerd.
Het onderzoek van de documenten die zijn opgesteld bij de inspectie van het agentschap, bevestigt al deze punten. In het gedeelte van het proces-verbaal van 23 juli 1992 dat gewijd is aan de beschrijving van de kenmerken van de verpakkingsinstallatie en de opslagplaats hebben de inspecteurs van het agentschap louter op grond van de verklaring van de vertegenwoordiger van de onderneming vermeld, dat deze machines en bedrijfsruimtes sinds de laatste inspectie geen verandering hadden ondergaan.(*)
Dit proces-verbaal bevat geen enkel boekhoudkundig gegeven met betrekking tot de voorraden verpakte olie en de voorraden verpakkingen, hetgeen de controle van de overeenstemming tussen de boekhoudkundige en de aanwezige voorraden bemoeilijkte.
Ter zake van de grief dat op basis van de verklaring van de vertegenwoordiger van de onderneming in het proces-verbaal is vermeld dat geen veranderingen hebben plaatsgevonden, verwijst het Koninkrijk Spanje naar de argumenten die het reeds met betrekking tot de onderneming Amador Rodríguez naar voren heeft gebracht.(*) Wat het ontbreken van voorraadgegevens betreft, betoogt Spanje dat de boekhoudkundige voorraad op het kantoor van het agentschap is gecontroleerd.
Er zij op gewezen dat geen enkel bewijs is aangevoerd dat deze bewering kan ondersteunen. Wat de eerste grief betreft, kan ik volstaan met te verwijzen naar mijn uiteenzettingen met betrekking tot de onderneming Amador Rodríguez, die eveneens in het onderhavige geval van toepassing zijn.(*)
De door de Commissie toegepaste financiële correctie dient derhalve te worden goedgekeurd.
Aragonesa de Aceite de Oliva
Volgens de vaststellingen van het EOGFL met betrekking tot de controle van deze onderneming door het agentschap, die zijn weergegeven in de tabel bij het controleverslag van 31 mei 1994(*) en in de door de Commissie aan de Spaanse autoriteiten verstuurde brief van 13 juni 1995(*), zijn met name de volgende onregelmatigheden aan het licht gebracht: de financiële boekhouding en de voorraadboekhouding zijn niet bijgewerkt; details over de ontvangen en geleverde hoeveelheden olijfolie ontbreken; tijdens de inspectie was geen enkel document betreffende de erkenning van de onderneming beschikbaar; het is niet mogelijk geweest om te controleren of de aanwezige voorraden overeenstemmen met de boekhoudkundige voorraden; de steun is derhalve uitbetaald zonder dat er een doeltreffende controle was uitgevoerd.
Het onderzoek van de documenten die zijn opgesteld bij de inspectie van het agentschap, bevestigt al deze punten.
Uit het proces-verbaal van 9 maart 1993 blijkt dat de voorraadboekhouding onvolledig is.(*) De vertegenwoordiger van de onderneming kon niet de door het bevoegde orgaan afgegeven erkenning overleggen.(*) De boekhoudkundige gegevens waren niet beschikbaar, waardoor de inspecteurs de overeenstemming tussen de boekhoudkundige en de aanwezige voorraad niet konden controleren.(*) Noch het proces-verbaal noch enig ander bij het dossier gevoegd document bevat gegevens over de ontvangen en geleverde hoeveelheden olijfolie.(*)
De Spaanse regering stelt dat de onnauwkeurigheden in de boekhouding verklaarbaar zijn uit het feit dat het bij Aragonesa de Aceite de Oliva gaat om een onlangs erkende onderneming, maar dat de boekhouding het evenwel mogelijk maakt de voorraadontwikkeling te volgen. Zij voegt hieraan toe dat het proces-verbaal de gecontroleerde hoeveelheden ontvangen en geleverde onverpakte olijfolie noemt, dat wil zeggen die welke in de door het agentschap onderzochte boekhoudkundige documenten zijn aangegeven. Voorts wijst zij erop dat in het proces-verbaal is gepreciseerd dat 100 % van de bewijsstukken voor de ontvangen en geleverde hoeveelheden zijn onderzocht. Tot slot is het overleggen van documenten betreffende de erkenning van de onderneming een zuiver formeel vereiste dat niets toevoegt aan de controleprocedure, gezien het feit dat het agentschap beschikt over een kopie van de door het bevoegde orgaan afgegeven erkenning.
Deze argumenten kunnen niet worden aanvaard. Ook al kunnen enkele van de vastgestelde onregelmatigheden door de overheidsdienst worden getolereerd, vanuit de zuiver pedagogische doelstelling om ervoor te zorgen dat de betrokken ondernemingen in de toekomst de wettelijke voorschriften beter naleven, het is mijns inziens onaanvaardbaar om geen wettelijke gevolgen te verbinden aan dergelijke onregelmatigheden, wanneer die, zoals in casu, zo talrijk zijn en alle bedrijfsactiviteiten betreffen.
Ook moet worden benadrukt dat het feit dat de onderneming pas onlangs is erkend niet kan rechtvaardigen dat het aantal, de aard en de data van de bewegingen van olijfolie tussen de onderneming en de externe handelaren, die een van de grondslagen zijn voor de raming van de steun, niet zijn gepreciseerd. Dat de Spaanse regering op basis van de in het proces-verbaal vermelde cijfers verklaart dat de controle van de handelsdocumenten volledig heeft plaatsgevonden, weegt niet op tegen het ontbreken van informatie met betrekking tot de overeenstemming tussen de boekhoudkundige en de aanwezige voorraad, die op generlei wijze is bewezen.
Bijgevolg ben ik van mening dat de Commissie de betwiste financiële correctie mag toepassen.
Martínez Henarejos
Volgens de vaststellingen van het EOGFL met betrekking tot de controle van deze onderneming door het agentschap, die zijn weergegeven in de tabel bij het controleverslag van 31 mei 1994(*) en in de door de Commissie aan de Spaanse autoriteiten verstuurde brief van 13 juni 1995(*), was de boekhouding van de voorraden onverpakte en verpakte olijfolie, alsmede van de voorraden verpakkingen op het moment van de inspectie van het agentschap niet bijgewerkt en heeft er ter plaatse geen controle kunnen plaatsvinden van de overeenstemming tussen de boekhoudkundige en de aanwezige voorraden. Uit deze twee soorten gegevens, die uiteindelijk van de onderneming verkregen zijn, bleken bijzonder veel verschillen, zij het van betrekkelijk belang. De steun is derhalve uitbetaald zonder dat een doeltreffende controle was uitgevoerd.
Het onderzoek van de documenten die zijn opgesteld bij de inspectie van het agentschap, bevestigt al deze punten. Uit het proces-verbaal van 6 oktober 1992 blijkt dat de boekhoudkundige gegevens van elk van de bovenbedoelde productcategorieën niet beschikbaar waren op de dag van de inspectie.(*) De daarna vastgestelde verschillen tussen de boekhoudkundige en de aanwezige voorraden deden zich bij de onverpakte olijfolie en de verpakkingen in alle gevallen voor, en bij de verpakte olie in bijna de helft van de gevallen.(*)
De Spaanse regering zet uiteen dat de afwijkingen van de voorraden die na de controle op het kantoor van het agentschap zijn vastgesteld, niet als ernstig kunnen worden beschouwd. Volgens haar zijn deze toe te schrijven aan het feit dat de onderneming haar olie verpakt in 16 verschillende soorten verpakkingen.
De door het Koninkrijk Spanje naar voren gebrachte argumenten kunnen geen rechtvaardiging vormen voor het nagenoeg voortdurende verschil, binnen de onderneming Martínez Henarejos, tussen de boekhouding en de aanwezige voorraden. Aanvaarding van een dergelijke marge zou betekenen dat het voeren van een door de regeling voorgeschreven, betrouwbare boekhouding van de voorraden van de onderneming van elk nut zou worden beroofd. Voorts legt de Spaanse regering niet uit waarom zij van mening is dat het aantal soorten verpakkingen in de weg staat aan het voeren van een geregelde boekhouding, aangezien de in de boekhouding getelde eenheden in beginsel dezelfde zijn als de aanwezige eenheden.
Uit het voorafgaande volgt dat de door de Commissie besloten financiële correctie gerechtvaardigd is.
Hispanoliva
Volgens de vaststellingen van het EOGFL met betrekking tot de controle van deze onderneming door het agentschap, die zijn weergegeven in de tabel bij het controleverslag van 31 mei 1994(*) en in de door de Commissie aan de Spaanse autoriteiten verstuurde brief van 13 juni 1995(*), zijn met name de volgende onregelmatigheden aan het licht gebracht: de installaties, de opslagplaats en de structuur van de onderneming zijn niet rechtstreeks gecontroleerd; de verpakkingen zijn evenmin gecontroleerd; de controle van de overeenstemming tussen de boekhoudkundige en de aanwezige voorraden verpakkingen heeft niet plaatsgevonden; er zijn geen details over de verificatie van de ontvangen en geleverde hoeveelheden olie. De steun is derhalve uitbetaald zonder dat een doeltreffende controle was uitgevoerd.
Het onderzoek van de documenten die zijn opgesteld bij de inspectie van het agentschap, bevestigt al deze punten. De inspecteurs van het agentschap hebben in het gedeelte van het proces-verbaal van 5 augustus 1992 dat gewijd is aan de beschrijving van de kenmerken van de verpakkingsinstallatie, de opslagplaats en de structuur van het bedrijf vermeld dat volgens de onderneming geen enkele verandering is opgetreden sinds de vorige inspectie.(*) Het gedeelte van het procesverbaal dat bestemd is voor de controle van de verpakkingen bevat een aantekening van de inspecteur dat de verpakkingen vanwege het grote aantal en de verschillende vormen ervan niet zijn gecontroleerd.(*) De tabel bij het proces-verbaal die bestemd is voor de controle van de overeenstemming tussen de boekhoudkundige en de aanwezige voorraad verpakkingen, is niet ingevuld door de inspecteurs.(*) Tot slot zijn ook de gedeelten van het proces-verbaal die bestemd zijn voor de ontvangen en geleverde hoeveelheden olijfolie niet ingevuld.(*)
De Spaanse regering herinnert aan de reeds beschreven methode(*) die door de inspecteurs wordt toegepast bij de controle van de installaties en de bedrijfsruimtes. Op grond van de reeds uiteengezette redenen ben ik niet van mening, dat deze methode een doeltreffende controle waarborgt.(*)
Verzoeker wijst erop dat de inspecteurs de aanwezige verpakkingen niet nauwkeurig hebben geteld, aangezien de gegevens van de voorraadboekhouding overeenstemden met de ten tijde van het onderzoek op het bedrijfsterrein daadwerkelijk aanwezige voorraden verpakte olijfolie.
Dit argument gaat voorbij aan het feit dat de lidstaten op grond van artikel 12, lid 1, van verordening nr. 2677/85 de overeenstemming moeten nagaan tussen de totale hoeveelheden onverpakte en verpakte olie, alsmede het lege verpakkingsmateriaal in het bedrijf en de gegevens van de voorraadboekhouding. Het kan derhalve niet worden aanvaard.
De door de Commissie in casu toegepaste financiële correctie kan bijgevolg niet ter discussie worden gesteld.
Hijos de Joaquín Seguí
Volgens de vaststellingen van het EOGFL met betrekking tot de controle van deze onderneming door het agentschap, die zijn weergegeven in de tabel bij het controleverslag van 31 mei 1994(*) en in de door de Commissie aan de Spaanse autoriteiten verstuurde brief van 13 juni 1995(*), zijn met name de volgende onregelmatigheden aan het licht gebracht: de factuurnummers zijn niet in de voorraadboekhouding opgenomen; er zijn vergissingen ontdekt bij de registratie van de kwaliteit van de olijfolie; de verpakkingsetiketten vermelden geen identificatienummers; er is geen overeenstemming tussen de boekhoudkundige en de aanwezige voorraden. De steun is derhalve uitbetaald zonder dat een doeltreffende controle was uitgevoerd.
Het onderzoek van de documenten die zijn opgesteld bij de inspectie van het agentschap, bevestigt al deze punten. Uit de aantekeningen van de inspecteur van het agentschap in het proces-verbaal van 6 mei 1992 blijkt dat in de voorraadboekhouding factuurnummers zijn weggelaten.(*) Volgens de inspecteur kwam de aanduiding van bepaalde hoeveelheden olie niet overeen met de werkelijke kwaliteit ervan.(*) De inspecteur van het agentschap heeft er duidelijk op gewezen dat de verpakkingsetiketten van fijne olijfolie geen identificatienummers vermeldden.(*) Tot slot bleek uit de vergelijking tussen de boekhoudkundige en de aanwezige voorraden dat in alle gevallen verschillen bestonden.(*)
De Spaanse regering voert aan dat de vastgestelde verschillen niet groot zijn, aangezien zij slechts betrekking hebben op 142 liter in totaal. Bovendien hebben de inspecteurs speciale verificaties verricht, dat wil zeggen dat zij de voor de commerciële transacties opgestelde facturen en ontvangstbewijzen hebben onderzocht, en hebben gecontroleerd of de voorgelegde handelsdocumenten in de belastingregisters waren ingeschreven.
Het door haar genoemde cijfer houdt geen rekening met alle bij de inspectie vastgestelde verschillen, aangezien bij de vergelijking van de boekhoudkundige met de reëel aanwezige voorraden onverpakte olie enerzijds en verpakkingsvoorraden anderzijds verschillen van meerdere honderden eenheden zijn ontdekt.(*) Voorts verduidelijkt de Spaanse regering niet de consequenties die zij trekt uit het feit dat de inspecteurs speciale verificaties hebben verricht, en geeft zij evenmin aan in welke mate deze omstandigheid haar aansprakelijkheid voor steunbetaling zonder doeltreffende controle kan beperken.
De door de Commissie besloten financiële correctie kan bijgevolg niet worden betwist.
Emiliano Vivas
Volgens de vaststellingen van het EOGFL met betrekking tot de controle van deze onderneming door het agentschap, die zijn weergegeven in de tabel bij het controleverslag van 31 mei 1994(*), zijn met name de volgende onregelmatigheden aan het licht gebracht: er zijn geen voorraden; het is niet mogelijk geweest om de verpakkingen te controleren; de financiële boekhouding vertoont ernstige lacunes. De steun is derhalve uitbetaald zonder dat een doeltreffende controle was uitgevoerd.
Het onderzoek van de documenten die zijn opgesteld bij de inspectie van het agentschap, bevestigt al deze punten. Noch het proces-verbaal van 21 december 1992 noch dat van 15 juli 1993 bevat cijfermateriaal over de voorraden onverpakte of verpakte olijfolie.(*) Uit eerstbedoeld document blijkt dat het niet mogelijk is geweest om de verpakkingen te controleren, omdat deze niet correct waren opgeslagen.(*) Een aantal facturen betreffende leveringen van olijfolie van de onderneming ontbreekt en is vervangen door leveringsbonnen; alleen deze leveringsbonnen zijn gecontroleerd.(*)
De Spaanse regering voert aan dat het ontbreken van voorraden olijfolie toe te schrijven is aan de geringe activiteit van de onderneming en niet als een afwijking kan worden beschouwd. Met betrekking tot de verpakkingen merkt zij op dat de inspecteur het aantal ervan heeft vastgesteld door middel van een steekproef, wat de overeenstemming tussen de aanwezige en de boekhoudkundige voorraden heeft uitgewezen. Tot slot wijst zij erop dat er facturen bestaan voor elke onderzochte partij olie die de onderneming heeft geleverd, met uitzondering van één partij, waarvoor een leveringsbon bestaat, aangezien de factuur wegens de vereiste termijn tussen de feitelijke levering en de facturering nog niet was uitgegaan.
Er zij op gewezen dat, ook al kan het ontbreken van voorraden niet als een afwijking worden beschouwd, het ontbreken van een doeltreffende controle daarentegen laakbaar is en in casu is aangetoond door de ontoereikende inspectie van de voorraden verpakkingen.(*) Voorts toont de Spaanse regering niet aan dat de controle van de leveringsbon te wijten is aan omstandigheden die verband houden met de factureringstermijn.
Bijgevolg bestaat er geen aanleiding de door de Commissie toegepaste financiële correctie ter discussie te stellen.
Uit het voorafgaande blijken mijns inziens veelvuldige schendingen door de betrokken ondernemingen van de regels betreffende de gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector oliën en vetten. Deze onregelmatigheden hebben niet geleid tot toereikende controlemaatregelen, zoals voorgeschreven in verordening nr. 729/70. Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van die verordening worden de financiële gevolgen van de onregelmatigheden of nalatigheden die aan de overheidsdiensten of organen van de lidstaten te wijten zijn, niet door de Gemeenschap gedragen.
Het middel ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel
Het Koninkrijk Spanje brengt naar voren dat het evenredigheidsbeginsel — een algemeen beginsel van communautair recht — vereist dat de gemeenschapsinstellingen bij de uitoefening van hun bevoegdheden niet de grenzen overschrijden van hetgeen noodzakelijk en geschikt is voor het bereiken van het nagestreefde doel.
Spanje is van mening dat de Commissie met beschikking 96/701 dit beginsel heeft geschonden, enerzijds door de intrekking te verlangen van de aan meerdere ondernemingen verleende erkenning en anderzijds door de keuze van de percentages als grondslag voor de bepaling van de financiële correctie.
De intrekking van de erkenning
De Spaanse regering betoogt dat er volgens de toepasselijke communautaire regeling twee soorten van intrekking bestaan: in de eerste plaats definitieve intrekking als gevolg van niet-naleving van de voorgeschreven erkenningsvoorwaarden; in de tweede plaats tijdelijke intrekking, wanneer steun is aangevraagd voor een hoeveelheid olijfolie die groter is dan de hoeveelheid waarvoor het recht op steun is erkend of wanneer de olijfolie niet beantwoordt aan de wettelijke definities.
Door de tijdelijke intrekking van de aan de ondernemingen Olivar de Segura en Agroalimentaria Minerva verleende erkenning te verlangen, heeft de Commissie gehandeld in strijd met de communautaire wetgeving en het evenredigheidsbeginsel geschonden.
De tijdelijke intrekking is geen automatisme, maar daarvoor moet zijn voldaan aan twee voorwaarden.
De hoeveelheid olie waarvoor ten onrechte steun is aangevraagd, moet aanzienlijk zijn, zoals artikel 12, lid 6, tweede alinea, van verordening nr. 2677/85 voorschrijft, dat vereist dat de ten onrechte aangevraagde steun ten minste 20 % meer bedraagt dan de gecontroleerde hoeveelheid waarvoor het recht op steun is erkend.
Voorts moet er bedrieglijke opzet worden aangetoond. Verzoeker haalt artikel 5, lid 2, van verordening nr. 2677/85 aan, waarin is bepaald dat intrekking plaatsvindt, wanneer wordt vastgesteld dat de olie door vermenging of door toepassing van een scheikundig procédé „met het doel de olie onrechtmatig voor de consumptiesteun in aanmerking te laten komen”, niet beantwoordt aan één van de bedoelde definities. Volgens verzoeker vloeit het vereiste van bedrieglijke opzet voort uit de formulering van deze bepaling.
De Spaanse regering betoogt derhalve dat de erkenning van de twee betrokken ondernemingen niet kan worden ingetrokken, aangezien de litigieuze hoeveelheden olie onbeduidend zijn en deze ondernemingen geen bedrieglijke opzet kan worden verweten. Verder is de betreffende steun niet aan deze ondernemingen uitbetaald.
De Commissie brengt naar voren dat het vereiste van een minimale overschrijding van 20 %, waarvan volgens artikel 12, lid 6, van verordening nr. 2677/85 de tijdelijke intrekking van de erkenning afhankelijk is, voortvloeit uit een verordening tot wijziging van laatstgenoemde verordening, die pas na het begrotingsjaar 1992 in werking is getreden. Volgens haar is deze voorwaarde derhalve in casu niet van toepassing.
Zij is van mening dat het niet juist is om van een vergissing te spreken, wanneer uit de steunaanvraag duidelijk een grotere hoeveelheid blijkt dan die waarvoor het recht op steun is erkend. Evenmin is het juist om de bedrieglijke opzet te ontkennen, wanneer analyses de aanwezigheid van trichloorethyleen hebben uitgewezen. De Commissie is van mening dat de directies van de ondernemingen hoe dan ook verantwoordelijk zijn voor de uiteindelijke samenstelling van hun producten en de kwalificatie van de producten die hen het recht op steun onder de bedoelde voorwaarden doet toekomen.
Het Koninkrijk Spanje betoogt dat het feit dat voor de tijdelijke intrekking een minimale overschrijding van de hoeveelheid wordt verlangd, noodzakelijk is wegens de evenredigheid die dient te bestaan tussen de gepleegde inbreuk en de opgelegde sanctie.
De redenering van de Commissie strookt niet met de verklaring die zij heeft laten opnemen in het verslag van de bijeenkomst van het beheerscomité voor oliën en vetten van 26 februari 1993, volgens welke „artikel 12, lid 6, van verordening nr. 2677/85 ziet op gevallen van onjuiste verklaringen die opzettelijk of door ernstige nalatigheid worden overgelegd; gevallen van materiële fouten vallen niet binnen de werkingssfeer van deze bepaling”.
Tot slot is het zijns inziens onbegrijpelijk dat op een steunaanvraag voor een weliswaar niet voor steun in aanmerking komende, maar te verwaarlozen hoeveelheid vóór de wijziging van 1993 de sanctie van de intrekking van de erkenning zou worden gesteld, terwijl een ná dat tijdstip ingediende identieke aanvraag deze gevolgen niet mee zou brengen.
Het door het Koninkrijk Spanje aangevoerde middel, dat is ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel, bestaat derhalve uit twee onderdelen.
Verzoeker betwist de door de Commissie aan hem opgelegde verplichting tot intrekking van de aan deze ondernemingen verleende erkenning, aangezien deze geen bedrieglijke opzet kan worden toegedicht (eerste onderdeel) en de overschrijding van de hoeveelheid olijfolie waarvoor steun aangevraagd is, gering is (tweede onderdeel).
Het vereiste van het aantonen van bedrieglijke opzet
Zowel uit artikel 3, lid 2, van verordening nr. 3089/78 als uit artikel 12, lid 6, van verordening nr. 2677/85 vloeit voort, dat de lidstaat besluit tot tijdelijke intrekking van de erkenning van een verpakkingsbedrijf dat steun heeft aangevraagd voor een grotere hoeveelheid olijfolie dan die waarvoor het recht op steun is erkend.
De formulering van deze bepalingen is volstrekt ondubbelzinnig ter zake van de verplichting van de lidstaten om tot intrekking van de erkenning te besluiten, zodra een steunaanvraag betrekking heeft op een grotere hoeveelheid dan is toegestaan.
Aldus bepaalt artikel 3, lid 2, van verordening nr. 3089/78 dat de lidstaat „besluit tot tijdelijke intrekking van de erkenning” en artikel 12, lid 6, van verordening nr. 2677/85 dat „de betrokken lidstaat de erkenning onverwijld [intrekt]”, zonder dat besluit afhankelijk te stellen van een andere voorwaarde dan de vaststelling van een grotere hoeveelheid olie dan is toegestaan.
De communautaire regeling schrijft derhalve niet voor dat eerst bedrieglijke opzet moet worden aangetoond van de ondernemer die de aanvraag heeft ingediend.
Artikel 5, lid 2, van verordening nr. 2677/85, dat de Spaanse regering aanvoert tot staving van haar redenering, is niet van toepassing op een steunaanvraag voor een te grote hoeveelheid. Dat artikel heeft namelijk betrekking op het geval van een tijdelijke intrekking van de erkenning wanneer de aard van de olie door vermenging of door toepassing van een scheikundig procédé wordt veranderd. Een dergelijke onregelmatigheid is evenwel niet aan de orde in de procedures betreffende de twee reeds genoemde ondernemingen.
De uitlegging die de Commissie tijdens de bijeenkomst van het beheerscomité voor oliën en vetten van 26 februari 1993 van artikel 12, lid 6, van verordening nr. 2677/85 heeft gegeven met betrekking tot het aantonen van bedrieglijke opzet of ernstige nalatigheid, is niet in tegenspraak met beschikking 96/701.
Uit de verklaring van de Commissie blijkt dat zij de betrokken bepaling aldus uitlegt dat materiële fouten niet binnen de werkingssfeer ervan vallen, en dat alle andere onregelmatigheden, al naargelang het geval, als opzettelijk of als ernstige nalatigheid moeten worden aangemerkt. Zoals ik reeds heb gezegd, hebben de Spaanse autoriteiten betoogd dat de in de aanvragen vermelde hoeveelheden die de toegestane hoeveelheden te boven gaan, voortkwamen uit onopzettelijke fouten van de verpakkingsbedrijven, zonder dat zij er evenwel in zijn geslaagd het bestaan van deze fouten te bewijzen of, a fortiori, aan te tonen dat het daarbij om zuiver materiële fouten ging.
Het vereiste van een minimale overschrijding van de hoeveelheid waarop de steunaanvraag is gebaseerd
Het beginsel volgens hetwelk een minimale overschrijding vereist is voor de intrekking van de erkenning, vloeit niet voort uit de formulering van artikel 12, lid 6, van verordening nr. 2677/85, in de versie van verordening (EEG) nr. 643/93(*), die door verzoeker is aangevoerd. Laatstgenoemde verordening is namelijk pas na het begrotingsjaar 1992 in werking getreden.(*)
Om redenen die verband houden zowel met de noodzaak om slechts tot die sancties te besluiten die strikt nodig zijn, als met de inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, kan natuurlijk worden aanvaard dat een nieuwe regel die het verlies van de erkenning afhankelijk stelt van een aanvullende voorwaarde — ook al is die regel pas na de litigieuze feiten in werking getreden —, ook op deze feiten van toepassing is.
Er zij evenwel aan herinnerd dat het onderhavige beroep is gericht tegen de financiële correctie die ten aanzien van een lidstaat is toegepast wegens de uitoefening van zijn verantwoordelijkheden op het gebied van de financiering van het gemeenschappelijke landbouwbeleid. Het geschil heeft derhalve betrekking op de doeltreffendheid van de controles die deze staat bij bepaalde ondernemers heeft uitgevoerd en niet op de maatregelen die hij, met name gezien de na de feiten vastgestelde wetgeving, had moeten nemen met betrekking tot de betrokken ondernemingen.
Zo bezien moet de regelmatigheid van de door het Koninkrijk Spanje uitgevoerde controles worden beoordeeld aan de hand van de regeling die van toepassing was ten tijde van de onderzoeken van het agentschap en van de gevolgen die door de Spaanse overheidsdiensten aan de vastgestelde onregelmatigheden verbonden werden, en niet in het licht van de latere wetgeving. Om te beoordelen of het Koninkrijk Spanje de regeling die op deze onregelmatigheden een sanctie stelt, heeft nageleefd en, in voorkomend geval, om vast te stellen dat deze niet hebben uitgemond in de toentertijd door de toepasselijke wetgeving voorgeschreven maatregelen, dient derhalve te worden uitgegaan van het tijdstip waarop de controles hebben plaatsgevonden.
Hoewel artikel 12, lid 6, van verordening nr. 2677/85 de lidstaat de mogelijkheid biedt de maatregel af te stemmen op de feiten die de verantwoordelijke onderneming worden verweten door, al naargelang van de ernst van de overtreding, de periode van intrekking van de erkenning op één tot vijf jaar vast te stellen, hebben de Spaanse autoriteiten eenvoudigweg de hoogte van de steun evenredig aan de omvang van de overschrijding verminderd. Het is aannemelijk dat een dergelijke maatregel afbreuk doet aan de afschrikkende werking van de door de communautaire wetgever in artikel 12 voorgeschreven maatregel.
Uit de voorafgaande overwegingen volgt dat de Commissie de ten aanzien van het Koninkrijk Spanje toegepaste financiële correcties mag baseren op het feit dat met betrekking tot de ondernemingen Olivar de Segura en Agroalimentaria Minerva niet tot een tijdelijke intrekking van de erkenning is besloten, hoewel deze ondernemingen steunaanvragen hadden ingediend voor een grotere hoeveelheid dan die waarvoor het recht op steun was erkend. Het feit dat de overschrijding minder dan 20 % bedraagt en de bedrieglijke opzet van de betrokken ondernemingen niet formeel is bewezen, doet in dat opzicht niet ter zake.
Het percentage van de financiële correcties
Volgens het Koninkrijk Spanje zijn de door de Commissie toegepaste financiële correcties ongerechtvaardigd en kennelijk onevenredig in verhouding tot de onbeduidendheid van de door de betrokken ondernemingen gemaakte fouten.
Door eerst een financiële correctie toe te passen van 50 % van de totale in 1992 uitbetaalde steun om deze vervolgens zes maanden later te beperken tot 100 % van de aan vier verpakkingsbedrijven toegekende steun en tot 10 % van de steun voor de negen andere bedrijven, heeft de Commissie blijk gegeven van incoherentie en duidelijk gemaakt geen enkel vooraf vastgesteld criterium te hebben gebruikt, zodat de financiële correctie geen enkel verband houdt met de inbreuk.
Bovendien heeft de Commissie zich niet gehouden aan de criteria die zij zelf heeft vastgesteld in haar mededeling van 3 juni 1993 aan het EOGFL-comité met betrekking tot de berekening van de financiële consequenties bij de voorbereiding van de beschikking tot goedkeuring van de EOGFL-rekeningen, afdeling Garantie, waarin zij drie categorieën van financiële correcties voorstelt, al naargelang de ernst van de vastgestelde lacunes.(*)
De Commissie antwoordt dat de toegepaste financiële correctie geen schending van het evenredigheidsbeginsel vormt.
Zij verduidelijkt dat de voor de bepaling van de litigieuze financiële correctie toegepaste criteria zijn vastgesteld tijdens contacten met de Spaanse autoriteiten die plaatsvonden na de inspecties van de diensten van de Commissie en tijdens bilaterale vergaderingen. Volgens de Commissie was het door deze contacten mogelijk een correctiemethode vast te stellen voor een beperkt aantal dossiers en rechtvaardigden zij een heroverweging van de eerdere conclusies en de aanvankelijk voorgestelde correctie.
Er zij op gewezen dat hoewel het verschil tussen de aanvankelijk door de Commissie voorgestelde en de uiteindelijk vastgestelde correctie met recht verbazing kan wekken, deze aanzienlijke beperking van de hoogte ervan niet tot gevolg heeft dat de bij beschikking 96/701 vastgestelde definitieve financiële correctie onwettig wordt.
Een beroep tot nietigverklaring wegens schending van het evenredigheidsbeginsel kan namelijk enkel worden gebaseerd op de uiteindelijk door de Commissie vastgestelde maatregel, omdat enkel deze de betrokken lidstaat bezwaart. De voorstellen voor financiële correcties, die naar hun aard veranderlijk zijn, kunnen derhalve niet worden aangevoerd ter ondersteuning van het argument dat het verschil tussen de voorstellen en de definitieve beschikking de incoherentie van de standpunten van de Commissie bewijst.
Bovendien is het besluit van de Commissie om het ontwerp van een financiële correctie van 50 % van de totale door het Koninkrijk Spanje uitbetaalde steun te laten varen, ten faveure van correcties die zijn berekend op basis van de aan dertien ondernemingen toegekende steun — met betrekking tot negen waarvan een correctie van 10 % van die steun werd toegepast — een maatregel die ontegenzeggelijk gunstiger is voor de Spaanse regering.
Bovenal heeft de verlaging van het correctieniveau plaatsgevonden ná de informatie-uitwisseling tussen het Koninkrijk Spanje en de Commissie, voordat beschikking 96/701 definitief werd vastgesteld. Door het Koninkrijk Spanje aldus in staat te stellen opmerkingen in te dienen over het controleverslag van 31 mei 1994 en over de aanvankelijk voorgestelde financiële correcties, heeft de Commissie voldaan aan het vereiste van hoor en wederhoor en heeft zij het dossier behandeld met het doel enkel tot die correcties te besluiten die strikt gerechtvaardigd waren.
Wat het onevenredige karakter van de financiële correcties betreft, zij herinnerd aan de vaste rechtspraak van het Hof volgens welke ingevolge artikel 3 van verordening nr. 729/70 de Commissie slechts bedragen die overeenkomstig de in de verschillende sectoren landbouwproducten opgestelde regels zijn betaald, ten laste van het EOGFL mag brengen, en alle overige betaalde bedragen, met name de bedragen waarvan de nationale autoriteiten ten onrechte hebben aangenomen dat zij deze in het kader van de gemeenschappelijke marktordening mochten betalen, ten laste van de lidstaten blijven.(*)
De Commissie moet dus aantonen dat de communautaire regels zijn geschonden, zoals ik in herinnering heb gebracht, maar de lidstaat dient in voorkomend geval te bewijzen dat de Commissie een vergissing heeft begaan met betrekking tot de daaraan te verbinden financiële consequenties.(*)
In casu vloeit uit deel III, A, 2, van onderhavige conclusie voort dat de Commissie heeft aangetoond dat het Koninkrijk Spanje verschillende communautaire landbouwvoorschriften heeft geschonden.
In het bijzonder kunnen de feiten die ten grondslag liggen aan de toepassing van een financiële correctie van 100 %, voor de gemeenschapsbegroting ernstige schade veroorzaken. De EOGFL-inspecties hebben namelijk, naast andere onregelmatigheden, aan het licht gebracht dat er sprake was van een verdenking van vervalsing van facturen, steunaanvragen voor hoeveelheden olijfolie die groter waren dan die waarvoor het recht op de steun was erkend en olie waarvan de samenstelling door vermenging of door toepassing van een scheikundig procédé met het doel onrechtmatig steun te verkrijgen, niet beantwoordde aan de wettelijke definities.
Daarmee is aangetoond dat mogelijkerwijs schade is geleden ten laste van de gemeenschapsbegroting. Zoals uit de vaste rechtspraak van het Hof dienaangaande volgt, kan niet meer van de Commissie worden verlangd, aangezien zij niet tot een stelselmatige controle kan overgaan en de beoordeling van de situatie op een bepaalde markt afhangt van de door de lidstaten verzamelde gegevens.(*)
Hieraan zij toegevoegd dat de hoogte van de financiële correctie mij niet buitensporig of onevenredig lijkt.
In de eerste plaats worden de door de Commissie vastgestelde percentages — die reiken van 10 % tot 100 % — bij de berekening van de totale financiële correctie slechts toegepast in verhouding tot de omvang van de steun die ten onrechte aan de voor de onregelmatigheden verantwoordelijke ondernemingen is uitbetaald. Er is derhalve geen sprake van een algemeen forfaitair karakter.
In de tweede plaats werd het hoogste percentage toegepast in gevallen waarin de in geding zijnde steun, om redenen verband houdend met de naleving van de voorwaarden voor de verlening van de erkenning of deze steun, niet had mogen worden toegekend. Het is derhalve niet ongewoon alle ten onrechte uitbetaalde bedragen in mindering te brengen op de totale aan het Koninkrijk Spanje terug te betalen som.
In de derde plaats heeft het percentage van 100 %, zoals bekend, betrekking op vier ondernemingen die verantwoordelijk zijn voor ernstige onregelmatigheden.
Tot slot bevestigt de toepassing van een lager percentage voor de minder zwaarwegende onregelmatigheden die bij de negen andere verpakkingsbedrijven aan het licht zijn gebracht, dat bij de berekening van de financiële correctie rekening is gehouden met de ernst van de feiten.
Wat het door de Spaanse regering aangevoerde argument betreft dat de Commissie zich niet heeft gehouden aan de in haar mededeling van 3 juni 1993 opgestelde criteria, zij er met nadruk op gewezen dat de Commissie in dat document niet uitsluit dat „alle uitgaven worden geweigerd en dat bijgevolg in uitzonderlijke omstandigheden een hoger correctiepercentage [dan 10 %] passend kan worden geacht”.(*) Het percentage van 10% is door de Commissie derhalve niet tot uiterste grens gemaakt.
Zoals uit de mededeling blijkt, dienen in het bijzonder de daarin door de Commissie vastgestelde correctiepercentages van 2%,5% en 10% te worden toegepast op het geheel van de uitgaven van een lidstaat waarvan de gebrekkige controlestelsels in twijfel worden getrokken.
In casu wordt niet betwist dat de door de Commissie toegepaste en met de Spaanse autoriteiten overeengekomen inspectiemethode inhield dat steekproefsgewijze dossiers werden onderzocht, hetgeen neerkomt op de controle van een bepaald aantal ondernemingen, teneinde op zichzelf staande onregelmatigheden aan het licht te brengen. De financiële correcties worden dus per bedrijf bepaald, hetgeen kan leiden tot de vaststelling dat in sommige gevallen niet is voldaan aan de voorwaarden voor steunbetaling, en de toepassing van maximale percentages kan rechtvaardigen.
Op grond van een en ander ben ik van mening dat de door de Commissie vastgestelde financiële correctie niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Zoals hierboven uiteengezet, heeft de Commissie in haar beschikking 96/701 evenmin de bepalingen betreffende de gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector oliën en vetten en de bepalingen betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid geschonden. In deze omstandigheden moet het beroep tot nietigverklaring worden verworpen.
Conclusie
Gelet op het voorafgaande, geef ik het Hof in overweging:
-
het beroep te verwerpen;
-
het Koninkrijk Spanje in de kosten te verwijzen.