Home

Conclusie van advocaat-generaal La Pergola van 15 oktober 1998.

Conclusie van advocaat-generaal La Pergola van 15 oktober 1998.

I - De feiten, de toepasselijke bepalingen en de prejudiciële vragen

1 Na zich al bij twee recente gelegenheden(1) te hebben uitgesproken over de uitlegging en de geldigheid van artikel 47, lid 1, sub g (sub e oud), van verordening (EEG) nr. 1408/71(2) (hierna: "verordening"), dient het Hof vandaag de geldigheid te beoordelen van een uitvoeringsbepaling van genoemd artikel 47, te weten punt 4 van afdeling D (Spanje) van bijlage VI bij de verordening.(3)

Het is wederom een Spaanse rechter die zich tot het Hof wendt, maar anders dan in de twee genoemde zaken(4), is het ditmaal een hoogste rechterlijke instantie. Bij beschikking van 17 maart 1997, ingekomen bij het Hof op 23 april daaraanvolgend, heeft het Tribunal Supremo, Sala de lo Social, het Hof de volgende vragen gesteld:

"1) Is de in bijlage VI, D, punt 4, bij verordening (EEG) nr. 1408/71, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1248/92, neergelegde berekeningsmethode in strijd met de artikelen 48 en 51 EG-Verdrag, wanneer deze methode voor de bepaling van het Spaanse theoretische pensioen uitgaat van de grondslagen op basis waarvan de werknemer gedurende de in aanmerking te nemen periode onmiddellijk voorafgaand aan de betaling van de laatste premie aan de Spaanse sociale zekerheid premies heeft betaald, en het daaruit voortvloeiende theoretische pensioen op dezelfde wijze wordt aangepast als overeenkomstig de Spaanse wetgeving een pensioen zou zijn aangepast, dat is ontstaan op het tijdstip waarop in Spanje de laatste premie werd betaald?

2) Dient, teneinde de gelijke behandeling van de migrerende werknemer voor de sociale zekerheid te waarborgen, de berekeningsgrondslag van het Spaanse pensioen te worden vastgesteld aan de hand van de grondslagen op basis waarvan de migrerende werknemer premie zou hebben betaald indien hij in Spanje was gebleven gedurende de vóór de intreding van de verzekerde gebeurtenis in aanmerking te nemen periode, die in de Spaanse wetgeving algemeen is vastgelegd?"

2 Voor een goed begrip van deze prejudiciële vragen ontkomt men er mijns inziens niet aan, een beknopte samenvatting te geven - meer nog dan van het voorwerp van het hoofdgeding - van de relevante bepalingen van nationaal en communautair recht, alsmede van 's Hofs arresten in de zaken Lafuente Nieto en Naranjo Arjona e.a.(5)

3 De Spaanse sociale zekerheid is gebaseerd op een distributief verzekeringsstelsel, dat wil zeggen gebaseerd op het risico: dit betekent dat het bedrag van de uitkeringen onafhankelijk is van de duur van de vervulde tijdvakken van verzekering. Met name moet het bedrag van het contributieve ouderdomspensioen (een uitkering die moet worden onderscheiden van het ouderdomsbijstandspensioen) voor werknemers worden berekend - wanneer de voorwaarden voor het ontstaan van het recht op de uitkering zijn vervuld(6) - op de zogenoemde "regelgrondslag" ("base reguladora") van de uitkering. Die grondslag bestaat uit het bedrag van de premies dat de betrokken werknemer in de 96 maanden onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van de verzekerde gebeurtenis(7) heeft betaald, gedeeld door een vooraf bepaald getal (112).(8) Wanneer voor de betrokken werknemer gedurende de volledige referentieperiode of een deel daarvan geen verplichting bestond socialezekerheidsbijdragen te betalen, worden de leemten in de toepasselijke grondslag vervangen door de jaarlijks vastgestelde wettelijke minimumbijdragen voor meerderjarige werknemers. Op die grondslag wordt ten slotte een percentage toegepast, dat varieert naargelang het aantal jaren dat de werknemer premies heeft betaald, en waarbij geldt, dat het bedrag van het pensioen dat uit de omschreven berekening volgt, in elk geval niet lager mag zijn dan het minimum (of, respectievelijk, hoger dan het maximum) dat jaarlijks door de Spaanse wetgever wordt bepaald.

4 Ik wijs er voorts op, dat in het kader van het omschreven berekeningsstelsel de bijdragen die zijn betaald in de 24 maanden onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van de verzekerde gebeurtenis, moeten worden berekend naar hun nominale waarde, terwijl de overige bijdragen - betrekking hebbende op de eerste 72 maanden van de totale periode van acht jaar - worden geactualiseerd op basis van de stijging van de door het Instituto Nacional de Estadística gepubliceerde consumentenprijsindex.(9)

5 De bepaling van de grondslag van ouderdomspensioenen (en uitkeringen wegens volledige blijvende invaliditeit als gevolg van een andere dan een beroepsziekte) in het kader van het systeem dat ik zojuist heb beschreven, blijkt minder eenvoudig toe te passen in het geval van migrerende werknemers die, na in Spanje tijdvakken van premiebetaling te hebben vervuld, hebben gewerkt (en premies hebben betaald) in een andere lidstaat in de acht jaar onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van de verzekerde gebeurtenis. Vóór 1 januari 1986, datum van toetreding van het Koninkrijk Spanje tot de Gemeenschap, werd de vaststelling van de grondslag van de aan dergelijke werknemers toekomende uitkeringen geregeld in bepalingen ad hoc in het kader van bilaterale of multilaterale verdragen, die successievelijk op het gebied van de sociale zekerheid door het Koninkrijk Spanje waren gesloten met bijna alle huidige lidstaten (met uitzondering van Denemarken, Ierland en Griekenland(10)) en in zijn interne recht waren geïncorporeerd. In dit kader is van bijzonder belang het Convenio entre la República Federal de Alemania y el Estado Español sobre Seguridad Social, ondertekend op 4 december 1973 en op 1 november 1977 in werking getreden(11) (hierna: "convenio"), en met name artikel 25, lid 1, sub b, daarvan met betrekking tot de berekening door de bevoegde Spaanse organen van het bedrag van het ouderdomspensioen (en eveneens, gezien de verwijzing in artikel 26, lid 1, van het invaliditeitspensioen). Deze bepaling, ten aanzien waarvan in bijlage III bij de verordening(12) geen bijzonder voorbehoud wordt gemaakt, bepaalt: "Wanneer het door de aanvrager voor de berekening van zijn premiegrondslag gekozen tijdvak van bijdragebetaling geheel of gedeeltelijk in de Bondsrepubliek is vervuld, zal het bevoegde Spaanse orgaan deze grondslag bepalen op basis van de bijdragen die gedurende dat volledige of gedeeltelijke tijdvak in Spanje van toepassing waren op werknemers van dezelfde beroepscategorie als de belanghebbende."

6 Het convenio en de andere door het Koninkrijk Spanje gesloten internationale verdragen inzake sociale zekerheid hebben, zoals ik al heb opgemerkt, sedert 1 januari 1986, toen de verordening in de Spaanse rechtsorde werd opgenomen, geen rechtsgevolg meer (met uitzondering van de bepalingen ten aanzien waarvan een uitdrukkelijk voorbehoud is gemaakt(13)). Krachtens artikel 6 treedt de verordening immers in beginsel(14) wat de persoonlijke en materiële werkingssfeer betreft, in de plaats van elk verdrag inzake sociale zekerheid dat uitsluitend voor twee of meer lidstaten verbindend is.

7 Wat artikel 47, lid 1, in het kader van de verordening betreft, vindt deze bepaling toepassing in alle gevallen waarin het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op een invaliditeitspensioen of ouderdomspensioen door een migrerend werknemer krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat afhangt van de toepassing van het in artikel 45 van de verordening neergelegde mechanisme van samentelling van alle tijdvakken van verzekering en van wonen, die de betrokken werknemer in de onderscheiden betrokken lidstaten heeft vervuld. Ter administratieve vereenvoudiging heeft de communautaire wetgever juist in artikel 47, lid 1, aanvullende bepalingen vastgesteld voor de berekening van het theoretische bedrag van de uitkering(15) en van het werkelijke proratabedrag ten aanzien waarvan elk van de betrokken socialezekerheidsorganen bevoegd is.

8 Ter gelegenheid van de toetreding van het Koninkrijk Spanje (en van de Portugese Republiek) tot de Gemeenschap(16) heeft de wetgever aan de alstoen geldende tekst van artikel 47, lid 1, van de verordening, onder letter e (thans letter g), een nieuwe bepaling toegevoegd, inhoudende, dat wanneer het orgaan dat de uitkering is verschuldigd, krachtens zijn nationale wetgeving bij de berekening van de uitkeringen moet uitgaan van een gemiddelde premie of bijdrage, het deze premie of bijdrage "uitsluitend vaststelt aan de hand van de tijdvakken van verzekering die krachtens de betrokken wetgeving zijn vervuld".

9 Meer in het bijzonder is het bevoegde Spaanse orgaan verplicht, de berekening van de theoretische uitkering uit te voeren "op basis van de werkelijke premies of bijdragen van de verzekerde gedurende de jaren onmiddellijk voorafgaande aan de betaling van de laatste premie of bijdrage aan de Spaanse sociale zekerheid". Bovendien moet het door middel van deze berekening verkregen bedrag van de theoretische uitkering worden verhoogd met het bedrag "van de verhogingen en aanpassingen, berekend voor de pensioenen van dezelfde aard voor elk jaar daarna en tot het jaar dat aan het intreden van de verzekerde gebeurtenis voorafgaat" (cursivering van mij). Dit zijn letterlijk de bepalingen die de wetgever in 1992 heeft ingevoerd door, ter fine van authentieke uitlegging(17), in afdeling D van bijlage VI bij de verordening een nieuw punt 4 in te voegen.

10 In het arrest Lafuente Nieto, dat betrekking had op de berekening van de socialezekerheidsuitkering voor een Spaanse werknemer die in Duitsland blijvend arbeidsongeschikt was geworden en die geen premies had betaald in de zin van de Spaanse wet gedurende het tijdvak dat nodig was om de gemiddelde premiegrondslag te berekenen(18), heeft het Hof twee belangrijke beginselen geformuleerd. Het preciseerde in de eerste plaats, dat artikel 47, lid 1, sub e (thans sub g), van de verordening juist betrekking heeft op een stelsel ter berekening van uitkeringen, dat gebaseerd is op een gemiddelde bijdrage, zoals in de Spaanse wetgeving voorzien (zie punten 16-29).(19)

Het Hof voegde hieraan toe, dat de onderhavige bepaling verenigbaar is met de artikelen 48 en 51 van het Verdrag doch correct moet worden uitgelegd, juist in het licht van de oogmerken van de onderhavige normen. Deze verplichten tot de bescherming van migrerende werknemers tegen elk nadelig effect bij de uitoefening van hun recht van vrij verkeer, zoals een eventuele vermindering van het bedrag van hun socialezekerheidsuitkeringen. Artikel 47, lid 1, sub e (thans sub g), van de verordening kan dus niet aldus worden uitgelegd - zelfs niet bij wijze van uitzondering - dat het toestaat ten nadele van de migrerende werknemers gebruik te maken van een berekeningsmethode gebaseerd op een minimumpremie, anders dan op een gemiddelde premie.(20) Bovendien kan volgens datzelfde arrest die berekening evenmin worden gebaseerd op het bedrag van de in het land van emigratie betaalde premies.(21) De basis van de referentiepremie moet nochtans steeds die zijn welke is voorzien in de nationale wetgeving die van toepassing zou zijn geweest wanneer de betrokkene verplicht was gebleven premies te betalen in de zin van de wetgeving van de tot uitkering verplichte lidstaat. Nochtans moet het aldus berekende theoretische uitkeringsbedrag naar behoren worden aangepast en verhoogd, alsof de betrokkene zijn werkzaamheden onder dezelfde voorwaarden in de betrokken lidstaat had voortgezet (zie punten 30-43).(22)

11 Na het arrest Lafuente Nieto heeft het Tribunal Supremo het Hof de hierboven vermelde vragen gesteld (zie punt 1). Grajera Rodríguez, verzoeker in het voorliggende hoofdgeding, heeft op 2 februari 1993 recht gekregen op een Spaans ouderdomspensioen na Spaanse (van 1953 tot 1961 en van 1967 tot 1969) en Duitse (van 1961 tot 1967 en van 1969 tot 1993) verzekeringstijdvakken te hebben vervuld. In de zin van de Spaanse wetgeving heeft hij derhalve geen premies betaald over het in de wetgeving genoemde tijdvak dat van toepassing is voor de berekening van zijn gemiddelde premiegrondslag (3 februari 1985 tot 2 februari 1993). Volgens de verwijzingsbeschikking is het hem door het INSS toegekende pensioen, een maandelijks bedrag van 5 141 PTA (met inbegrip van de van toepassing zijnde verhogingen), berekend uitgaande van een berekeningsgrondslag van 2 873 PTA, zijnde het totaal van de premiegrondslagen overeenkomende met de werkelijk door Grajera Rodríguez betaalde premies gedurende de 96 maanden onmiddellijk voorafgaande aan 30 juni 1969 (datum van de betaling van de laatste premie aan de Spaanse sociale zekerheid vóór zijn emigratie naar Duitsland) en door vervolgens het berekende bedrag te delen door 112. In de eerste instantie heeft de Juzgado de lo Social de Madrid Grajera Rodríguez in zijn beroep ontvangen en het INSS veroordeeld uit te gaan van een maandelijkse grondslag van 149 988 PTA, vermoedelijk berekend door toepassing van de maximale wettelijke jaarlijkse grondslagen voor ongeschoolde arbeiders in het tijdvak van 1 februari 1985 tot 31 januari 1993; en waarbij een rol heeft gespeeld dat het daadwerkelijk door verzoeker in Duitsland in de laatste acht jaar van zijn werkzaamheid ontvangen gemiddeld maandelijks loon veel hoger was (minstens meer dan het dubbele) dan de genoemde maximale Spaanse grondslagen. Na de vernietiging van het vonnis van de eerste instantie door het Tribunal Superior de Justicia de Madrid, dat in wezen de juistheid van de berekening van het INSS bevestigde, adieerde Grajera Rodríguez de verwijzende rechter met een cassatieberoep gebaseerd op de eenheid van de rechtspraak ("para la unificación de doctrina"), stellende dat het aangevallen arrest in strijd is met enkele andere arresten die recentelijk door andere Spaanse feitenrechters zijn gewezen, alsmede met het arrest dat op 27 maart 1995 door de verwijzende rechter zelf is gewezen.(23)

12 Het Tribunal Supremo erkent, dat het in casu door het INSS toegepaste criterium precies hetzelfde is als dat van bijlage VI, D, punt 4, bij de verordening, doch betoogt, dat de berekeningsmethode van de verordening tot resultaten kan leiden die niet verenigbaar zijn met de doelstellingen van de artikelen 48 en 51 van het Verdrag. De eenvoudige actualisering van de theoretische uitkering zou immers verhinderen, dat de migrerende werknemer op gelijke wijze wordt behandeld als de sedentaire, wanneer de betrokkene zijn loopbaan in een andere lidstaat heeft beëindigd en de tijdvakken van premiebetaling in Spanje lang geleden zijn vervuld. In vele gevallen waren de historische grondslagen van de door de werknemer in de loop van de in bijlage VI, D, punt 4, genoemde periode niet eens bekend.(24) Op grond daarvan, zo merkt het Tribunal Supremo op, is in het Spaanse stelsel slechts in de laatste jaren sprake van een duidelijke verhoging van het niveau van de sociale bescherming, en zulks wegens de verhoging van de lonen als gevolg van de algemene economische groei en van de geleidelijke toenadering tussen de premiegrondslagen en de reële lonen.(25) Volgens de verwijzende rechter heeft, anderzijds, de veelvoud van aanpassingscriteria (eenmalige en uniforme percentages, verhogingen van het vaste bedrag, gemengde verbeteringen) die op de pensioenen in de jaren zeventig en in de eerste helft van de jaren tachtig zijn toegepast, tot gevolg gehad, dat een "concentratie" van de sociale bescherming bij de minimumbedragen is ontstaan, met een duidelijke toenadering tussen de gemiddelde pensioenen en de minimumpensioenen.(26) Ten slotte zou de waarborg van de jaarlijkse aanpassing van de pensioenen aan de ontwikkeling van de consumptieprijsindex, ingevoerd door Ley 26/1985 - nadat de Spaanse wetgever in 1974 voor het eerst de algemene criteria voor de verhoging van de pensioenen had vastgesteld -, slechts gedeeltelijk zijn geweest en uitsluitend betrekking hebben gehad op pensioenrechten ontstaan na de inwerkingtreding van de nieuwe verordening.(27)

13 De verwijzingsbeschikking voegt hieraan toe, dat het geding in casu niet kan worden beslecht op basis van de door het Hof in het arrest Lafuente Nieto bevestigde beginselen. Dat arrest betrof de uitlegging en de geldigheid van artikel 47, lid 1, van de verordening in de vóór verordening nr. 1248/92 geldende versie(28) (zie punt 8 supra); het schreef bovendien voor, dat op het aan de betrokkene verschuldigde theoretische uitkeringsbedrag de wettelijke verhogingen en aanpassingen moesten worden toegepast "alsof de betrokkene zijn werkzaamheden onder dezelfde voorwaarden in de betrokken lidstaat had voortgezet". Volgens de verwijzende rechter kan echter het pensioen "niet worden verhoogd alsof de werknemer zijn werkzaamheden in Spanje had voortgezet, omdat deze wijze van actualisering, die eigen is aan de premiegrondslagen (zie hierboven, punt 4), niet op het pensioen kan worden toegepast".(29)

Zoals volgt uit de strekking van de tweede prejudiciële vraag, meent het Tribunal Supremo, in overeenstemming met de vaste rechtspraak ter zake(30), dat het, teneinde een volledige en op objectieve grondslagen berustende actualisering van de aan de betrokken werknemer toekomende uitkering te verwezenlijken, noodzakelijk is, dat de voor de vaststelling van de omstreden sociale uitkering in acht te nemen premiegrondslag, de gemiddelde grondslag tussen de maximale en de minimale grondslag is, als in de Spaanse bepalingen voorzien voor de relevante beroepsgroep en geldende voor de referentieperiode, dat wil zeggen de 96 maanden voorafgaande aan het intreden van de verzekerde gebeurtenis. "Gezien de praktische onmogelijkheid om de details van een verzekeringsloopbaan in Spanje te reconstrueren, geeft de gemiddelde grondslag [steeds volgens het Tribunal Supremo] een gewogen bedrag weer, dat is afgestemd op het loon van de gemiddelde werknemer van de desbetreffende beroepsgroep." Het is nochtans niet zijn bedoeling, zo preciseert de verwijzende rechter, het Hof de vraag te stellen, of de gemiddelde premiegrondslagen over de laatste acht jaar moeten worden gebruikt (en niet de werkelijke grondslagen voorafgaande aan de emigratie), want "de keuze van deze factor is een probleem van nationaal recht". De twijfel die door het Tribunal Supremo is uitgesproken met betrekking tot de geldigheid van bijlage VI, D, punt 4, bij de verordening, heeft betrekking op een ander probleem, te weten dit: is het - gegeven het feit dat in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof, de migrerende Spaanse werknemer het recht heeft op een sociale behandeling gelijk aan die waarop hij recht zou hebben indien hij zijn werkzaamheden op dezelfde voorwaarden in Spanje zou hebben voortgezet tot de dag waarop het verzekerd gebeuren is ingetreden - in overeenstemming met de in de artikelen 48 en 51 van het Verdrag aangegeven doelstellingen, een berekeningsstelsel toe te passen dat, zoals het Spaanse stelsel, is gebaseerd op historische premiegrondslagen en dat het pensioen slechts actualiseert in de mate waarin pensioenen van dezelfde aard, ontstaan op de datum van de betaling van de laatste premie voor de emigratie, worden verhoogd? De verwijzende rechter geeft duidelijk blijk van zijn voorkeur voor een ontkennende beantwoording, merkt op, dat in het actualiseringsstelsel voorzien in de omstreden bepaling, de positie van de migrerende werknemer op onvolledige en arbitraire wijze is gelijkgeschakeld met die van de sedentaire werknemer. Het is derhalve nauwelijks mogelijk, dat dit systeem compensatie kan bieden voor de vermindering van de uitkering die het noodzakelijk gevolg is van een berekening gebaseerd op ver terug liggende grondslagen.

14 Na de beëindiging van de schriftelijke behandeling in deze zaak heeft het Hof uitspraak gedaan in de zaak Naranjo Arjona e.a. Zoals men weet, herinnert dit arrest, door verwijzing naar letter e van artikel 47, lid 1, van de verordening (letter g geworden in de versie van verordening nr. 1248/92), aan de uitleggingsbeginselen van het arrest Lafuente Nieto, die ik hierboven, in punt 10, heb besproken. Het Hof heeft er overigens aan toegevoegd - en het betreft hier een voor de voorliggende zaak relevante stellingname -: "Mocht de toepassing van deze aldus uitgelegde bepaling voor de werknemers die reeds vóór de inwerkingtreding van de verordening in die lidstaat in een andere lidstaat in loondienst werkzaam waren, evenwel minder gunstig blijken te zijn dan de toepassing van een met laatstgenoemde lidstaat gesloten eerder verdrag, dan dient de bevoegde rechter bij wijze van uitzondering de regels van dat verdrag toe te passen."(31)

II - Juridisch onderzoek en antwoord op de gestelde prejudiciële vragen

15 Ik heb al de gelegenheid gehad te herinneren aan de rechtspraak van het Hof met betrekking tot de doelstelling van de artikelen 48 tot en met 51 van het Verdrag. Zoals het Hof herhaaldelijk heeft bevestigd, dragen deze bepalingen bij tot de vestiging van een zo volledig mogelijke vrijheid van het verkeer van communautaire werknemers en verzetten zij zich derhalve ertegen dat, als gevolg van emigratie naar een andere lidstaat, die werknemers de socialezekerheidsvoordelen verliezen die de nationale wetgeving hun toekent. Een dergelijke consequentie zou immers de communautaire werknemer ervan kunnen weerhouden, zijn fundamenteel recht van vrij verkeer uit te oefenen, en daarmee een belemmering voor dit vrije verkeer kunnen opleveren.(32) Bijgevolg heeft verordening nr. 1408/71, die is vastgesteld op basis van artikel 51 van het Verdrag, als voornaamste doel, in elke lidstaat de toepassing volgens eenvormige en gemeenschappelijke criteria te verzekeren van de socialezekerheidsregelingen ten aanzien van werknemers die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen. Daartoe bevat die verordening een geheel van regels, die vooral zijn gebaseerd op het verbod van discriminatie uit hoofde van nationaliteit en van woonplaats, en op behoud van de rechten die de werknemer heeft verworven krachtens de socialezekerheidsregelingen die op hem van toepassing zijn of zijn geweest.(33) Genoemd beginsel van gelijke behandeling impliceert voorts niet enkel het verbod van openlijke discriminaties, maar ook van alle verkapte vormen van discriminatie die, door toepassing van andere onderscheidingscriteria, in feite tot hetzelfde resultaat leiden.(34) Nochtans is het, steeds volgens vaste rechtspraak van het Hof, nodig dat, wil er sprake zijn van schending van het algemene gelijkheidsbeginsel, dezelfde regel wordt toegepast op verschillende situaties, of dat op vergelijkbare situaties verschillende regels worden toegepast, tenzij dat verschil objectief gerechtvaardigd is.(35)

16 Met betrekking tot het voorliggende geding staat vast, dat de bepaling van de verordening, inhoudende dat de grondslag van het Spaanse ouderdomspensioen moet worden vastgesteld alleen op grond van de tijdvakken van verzekering die inderdaad volgens de Spaanse wetgeving zijn vervuld - zonder er rekening mee te houden, of die tijdvakken recent of ver terug liggen - er van nature niet toe leidt, dat de migrerende werknemers anders worden behandeld dan de sedentaire.

Zoals reeds opgemerkt, houdt de verwijzingsbeschikking, zij het op een weifelende manier, toch rekening met de mogelijkheid, dat de twee categorieën van werknemers ongelijk worden behandeld. Beklemtoond moet worden, dat deze discriminatie, indien het bestaan daarvan werkelijk zou blijken, slechts op een gedeelte van de migrerende werknemers betrekking zou hebben, zij het waarschijnlijk op een overheersend gedeelte. Dat de laatste jaren van de verzekeringsloopbaan in het buitenland worden volbracht en dat in het land van emigratie (met name wanneer het Duitsland betreft, zoals vaak het geval is in bij de Spaanse rechters aangebrachte zaken) een loon wordt verkregen dat veel hoger ligt dan het gemiddelde Spaanse loon en ook veel hoger dan de voor de betrokken beroepsgroep geldende minimumpremiegrondslagen, schijnt immers veelvuldig voor te komen in het kader van de Spaanse emigratiestromen naar Europese landen.(36) Daardoor worden alle migrerende werknemers die buiten het Spaanse grondgebied de laatste jaren van hun loopbaan en van hun premieperiode hebben doorgebracht, door het communautaire stelsel voor de vaststelling van de premiegrondslagen en van het tijdvak van in acht te nemen betaling, mogelijkerwijs benadeeld, uiteraard naargelang zij het recht op het Spaanse ouderdomspensioen door de toepassing van het samentellingsmechanisme (zie punt 7 supra) hebben verworven. Dit is precies de situatie van de verzoeker in deze zaak. Volgens de rechtspraak van het Hof verdwijnt de eventuele discriminatie niet door het enkele feit dat zij geen betrekking heeft op andere migrerende werknemers, die zich wellicht in de tegengestelde situatie bevinden (de laatste acht jaar van premiebetaling vervuld in Spanje).(37)

17 Waarom stelt het Tribunal Supremo vragen aan het Hof over de verenigbaarheid van de toepassingsmodaliteiten van de Spaanse wetgeving inzake ouderdomspensioenen, neergelegd in afdeling D, punt 4, van bijlage VI bij de verordening, met de doelstelling van artikel 51 van het Verdrag? Het onderzoek naar de beweegredenen voor de verwijzingsbeschikking leidt, naar het mij voorkomt, tot het onderscheiden van een tweeledige redenering. De behandeling die door het stelsel van de verordening in combinatie met de bepalingen van de Spaanse wet is voorbehouden aan sedentaire werknemers, levert hun in feite een dubbel voordeel op. Zoals ik reeds enige malen tot uitdrukking heb gebracht, kan de premiegrondslag voor sedentaire werknemers, anders dan voor migrerende werknemers (of de meerderheid daarvan), worden berekend uitgaande van de premiegrondslagen (en derhalve van de werkelijke lonen) over de laatste acht jaar van hun werkzaamheden, onmiddellijk voorafgaande aan de pensioengerechtigde leeftijd. Bijgevolg zullen de gebezigde grondslagen in het algemeen kwantitatief de hoogste zijn van de gehele loopbaan van de betrokkene.

Bovendien zal de berekening van de uitkering niet te lijden hebben onder administratieve of statistische moeilijkheden, die onvermijdelijk dit werk compliceren in het geval van tientallen jaren geleden betaalde socialezekerheidspremies. Dit soort problemen schijnt daarentegen onbekend te zijn in de tegenwoordige fase van de ontwikkeling van het stelsel van Spaanse sociale zekerheid, ingeleid door de hervorming van 1979.(38) Nauwkeuriger gezegd, het rekening houden met meer recente bijdragen op grond van de berekening van de gemiddelde loongrondslag impliceert, dat het probleem van de onmogelijkheid van het vinden van betrouwbare gegevens met betrekking tot ver verwijderde premiegrondslagen zich niet voordoet, noch het probleem van de technische ingewikkeldheid die inherent is aan de actualisering van de pensioenen als gevolg van een berekening die dwingt tot een casuïstisch onderzoek van een serie normatieve voorschriften en administratiefrechtelijke beslissingen verspreid over een lange periode en vaak betrekking hebbende op uitkeringen van een verschillend type.(39) Anders gezegd, volgens de verwijzende rechter is het stelsel van actualisering, gebaseerd op de relevante bepaling van bijlage VI bij de verordening, niet slechts discriminerend in theorie, doch, nog belangrijker, ongeschikt om in de praktijk bevredigend te functioneren: niet alleen benadeelt het de migrerende werknemers, maar bovendien maakt het hen tot "het kind van de rekening".

18 Niet kan worden betwist, dat de problemen die op duidelijke wijze door het Tribunal Supremo aan de orde zijn gesteld, reëel en serieus zijn. Nochtans geloof ik niet, dat zij de geldigheid van punt 4 van bijlage VI, D, bij de verordening kunnen aantasten. Op dit punt kan ik instemmen met de analyse van de Commissie: volgens deze instelling kan de ongeldigheid van de door genoemde bepaling voorgeschreven actualiseringsmethode niet worden ingeroepen, omdat die bepaling in feite geen enkele bijzondere methode bepaalt. Deze uitlegging van de omstreden bepaling lijkt overigens te worden bevestigd door de arresten Lafuente Nieto en Naranjo Arjona e.a. Er zij aan herinnerd, dat volgens het Hof de premiegrondslag moet worden berekend op grond van de premies die de migrerend werknemer daadwerkelijk heeft betaald uit hoofde van alleen de toepasselijke nationale wetgeving. Anderzijds heeft het Hof voor recht verklaard, dat de toepassing van de verordening er in geen geval toe mag leiden, dat de waarde van de socialezekerheidsuitkeringen die aan de betrokkene toekomen op grond van het nationale recht van een lidstaat, wordt verminderd. Het Hof heeft derhalve niet meer gedaan dan een vertrekpunt en een aankomstpunt aangeven, die het bevoegde socialezekerheidsorgaan (en, in het geval van een procedure, de nationale rechter) voor ogen moet houden bij de toepassing van de communautaire regelgeving. Dit is echter een andere vraag dan die naar de keuze en het gebruik van de middelen van het nationale recht die het meest geschikt zijn om, uitgaande van het aangegeven vertrekpunt, de volledige actualisering van de aan de werknemer toekomende uitkering te bewerkstelligen. Welnu, het komt mij uitgesloten voor, dat deze handelingen niet zouden vallen onder de exclusieve bevoegdheid van de nationale rechter; de verwijzende rechter geeft er overigens duidelijk blijk van, dezelfde mening te zijn toegedaan wanneer hij verklaart, dat de keuze van het meest passende actualiseringselement een probleem is van het nationale recht (zie punt 13 supra).

Daaruit volgt mijns inziens, dat het eventueel ontbreken van betrouwbare objectieve gegevens inzake de oude premiegrondslagen(40) de toepassing van punt 4 van bijlage VI, D, bij de verordening niet kan beletten; was dat wel het geval, dan zou die bepaling volstrekt ongeldig zijn. Wanneer inderdaad blijkt dat betrouwbare gegevens ontbreken, dient men overigens de algemene bewijsvoorschriften toe te passen, die zijn voorgeschreven in het Spaanse recht aangaande de sociale zekerheid.(41) Men komt trouwens tot eenzelfde conclusie aangaande de technische ingewikkeldheid van de berekeningen die nodig zijn voor de actualisering van een pensioen, waarvan de waarde moet worden berekend alsof dit was ontstaan op het moment van emigratie naar een andere lidstaat. Wanneer de nationale rechter van oordeel is, dat hij onmogelijk kan overgaan tot de erkenning en de uitlegging van een stapel, gedeeltelijk op het persoonlijke en materiële vlak met elkaar in tegenspraak zijnde, gegevens die door de wetgever aan een periodieke vervaldatum zijn aangepast, zal hij de door artikel 51 van het Verdrag vastgestelde doelstelling, te weten het aan de werknemer waarborgen van de volledige koopkracht van de hem theoretisch toekomende uitkering, op andere wijze moeten verwezenlijken: de omstreden bepaling is derhalve vanuit de hier gehanteerde optiek wettig. Het is niet de taak van het Hof aanwijzingen te geven met betrekking tot de kern van de in abstracto door de rechtsorde van de betrokken lidstaat toegestane oplossingen. Ik heb dit reeds eerder beklemtoond. Ik merk slechts op, en doe dit terzijde, dat zowel de aanpassing van het pensioen aan het verloop van de consumentenprijsindex, geregistreerd na de betaling van de laatste premie aan het Spaanse orgaan van sociale zekerheid, als de actualisering en de vermeerdering van het bedrag van diezelfde premies destijds betaald onder toepassing van de betrokken wetgeving, gedefinieerd door het Hof in de motivering van het arrest Lafuente Nieto(42), kunnen worden geacht redelijke en door de nationale rechter voldoende gemakkelijk te hanteren maatstaven te zijn.

19 Het voorgaande vereist nochtans de volgende preciseringen. In zijn verwijzingsbeschikking herinnert het Tribunal Supremo ook aan de economische en sociale omstandigheden waaraan in een ver verleden de wetgeving in Spanje inzake het minimumloon en de premiegrondslagen, die niet in overeenstemming waren met de werkelijke lonen, beantwoordde. De verwijzende rechter heeft ook aandacht besteed aan de politiek van concentratie bij de minimumpensioenbedragen als gevolg van de periodieke waardevermeerderingen die door de Spaanse regeringen tot in 1985 zijn vastgesteld. In het licht van deze elementen kan niet uitgesloten worden, dat - zelfs na de volledige waardevermeerdering van het aan een werknemer toekomende pensioen "alsof hij zijn werkzaamheden in Spanje had voortgezet", in de hypothese van de nationale rechter in de gunstigste vormen en methoden van het nationale recht - de uitkering volgens de slotberekening een gering bedrag vertegenwoordigt. Het is welhaast overbodig te beklemtonen, dat deze mogelijkheid het gevolg is van bijzonderheden - en, zou men kunnen zeggen, van ideologische en politieke opvattingen - van de Spaanse socialezekerheidswetgeving uit een andere tijd; men kan daaraan dus geen enkele betekenis toekennen met betrekking tot de beoordeling van de geldigheid van bijlage VI, D, punt 4, bij de verordening. Deze laatste beoogt niet zozeer de harmonisatie als wel de coördinatie van de nationale wettelijke regelingen van de lidstaten inzake sociale zekerheid. De verordening heeft verschillende nationale stelsels naast elkaar laten bestaan, "die verschillende vorderingen doen ontstaan op onderscheiden organen tegenover welke de uitkeringsgerechtigde rechtstreeks aanspraken bezit, hetzij uitsluitend krachtens een nationale wettelijke regeling, hetzij krachtens de nationale regeling zo nodig aangevuld door het Gemeenschapsrecht".(43) Bijgevolg laat artikel 51 van het Verdrag de verschillen bestaan tussen de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten en daarom ook in de rechten van de personen die er werkzaam zijn.(44) Voor een werknemer die in een situatie verkeert als die van verzoeker in het hoofdgeding, is, anderzijds, de toepassing van de verordening zeker van voordeel, aangezien hij op grond van de Spaanse wetgeving alleen (thans abstraherende van de uitvoeringsbepalingen van het convenio; zie punt 22 infra), geen enkel recht op het omstreden pensioen zou hebben, aangezien hij niet een voldoende aantal tijdvakken van verzekering had vervuld.

20 Bezien wij thans een ander aspect op grond waarvan de verwijzende rechter er rekening mee houdt, dat de omstreden bepaling in strijd zou kunnen zijn met artikel 51 van het Verdrag. Het Tribunal Supremo herinnert eraan, dat het Hof in het arrest Lafuente Nieto heeft geoordeeld, dat de migrerend werknemer, rechthebbende op het pensioen, moet worden behandeld alsof hij zijn werkzaamheden onder dezelfde voorwaarden in zijn eigen lidstaat had voortgezet (zie voetnoot 10 supra); dit criterium beoogt te waarborgen, dat de behandeling van de migrerend werknemer met betrekking tot het pensioen in overeenstemming is met artikel 51. Anderzijds schrijft bijlage VI, D, bij de verordening voor, dat de berekening van de theoretische uitkering moet worden gebaseerd op de premies die de werknemer, alvorens te emigreren, aan het bevoegde socialezekerheidsorgaan heeft betaald. Het bedrag van die premies zal echter, ondanks zijn uiteindelijke actualisering, nooit aangepast zijn aan het loon dat de betrokkene ten tijde van het intreden van de verzekerde gebeurtenis ontving. De ongeldigheid van punt 4 van bijlage VI, D, bij de verordening zou daarom het gevolg zijn van het feit dat het door de communautaire wetgever gekozen middel niet is aangepast aan het beoogde doel.

Deze gedachtegang doet mij versteld staan. Met het criterium dat de werkzaamheden van de migrerend werknemer - met het oog op het hier aan de orde zijnde pensioen - moeten worden geacht zonder onderbreking in de lidstaat van herkomst te zijn verricht, heeft het Hof een formule - zo men wil een juridische fictie - gevonden om de doeltreffendheid van de sociale bescherming te waarborgen. En het is een formule waarmee klaarblijkelijk wordt beoogd het beginsel van de noodzakelijke actualisering van de uitkering, toekomende aan de werknemer die lang voor het intreden van de verzekerde gebeurtenis bijdragen heeft betaald aan het socialezekerheidsstelsel, in de praktijk te brengen. Het is nochtans nuttig te preciseren, dat deze fictie met een korreltje zout moet worden genomen. Degene die haar hanteert, moet niet de fundamentele kenmerken uit het oog verliezen van hetgeen men het contributieve type van financiering van de sociale zekerheid noemt, waarin het tenslotte de premiebijdragen der verzekerden zijn die het bedrag van het recht op de uitkeringen bepalen. Zoals de Spaanse regering het heeft omschreven, "een van de beginselen die door ons socialezekerheidsrecht wordt gehuldigd, is dat er een nauw verband bestaat tussen het bedrag [van de pensioenen van het contributieve type] met de premie-elementen en de evenredigheid, zodat de financiële uitkeringen een getrouw beeld vormen van de vooraf verrichte premie-inspanning; op deze wijze ontvangen degenen die premies van vergelijkbare omvang hebben betaald, eveneens uitkeringen van een vergelijkbaar bedrag".(45)

Op het criterium dat de migrerend werknemer moet worden behandeld alsof hij zijn werkzaamheden in zijn eigen lidstaat had voortgezet, kan evenwel geen beroep worden gedaan ter adstructie van het gepretendeerde recht op een pensioen van een bedrag dat is gebaseerd op het door de betrokkene (in het land van emigratie) laatstverdiende loon gedurende een tijdvak waarin hij niet verplicht was premies te betalen (en dit in werkelijkheid ook niet heeft gedaan) aan het met de uitkering belaste orgaan (van de staat van herkomst). Laten wij aannemen dat, ter voldoening aan een dergelijke aanspraak, de omstreden uitkering wordt vastgesteld op het rekenkundig gemiddelde van de hoogste en de laagste premiegrondslagen, waarin de Spaanse wet voor de relevante beroepsgroep in de acht jaar voorafgaande aan het intreden van de verzekerde gebeurtenis heeft voorzien. Dit is wat het Tribunal Supremo voorstelt te doen. Maar de migrerend werknemer zou door deze oplossing ten onrechte worden bevoordeeld ten opzichte van een hypothetische sedentaire werknemer van dezelfde beroepsgroep. De "honkvaste" werknemer en degene die in een andere lidstaat is gaan werken, zouden in dit geval beiden een pensioen ontvangen dat in verschillende verhouding staat tot het in de laatste jaren van de werkzaamheden ontvangen loon; welnu, alleen de sedentaire werknemer zou in de betrokken periode hebben bijgedragen tot de financiering van het socialezekerheidsstelsel ten laste waarvan de uitkering komt. Door aldus te redeneren, zou men bovenal en op ongerechtvaardigde wijze een dubbel effect toekennen aan de lonen die de migrerend werknemer in het buitenland heeft ontvangen: om in de onderhavige zaak een voorbeeld te geven, de in de laatste acht jaar van de werkzaamheden betaalde premies door een werknemer die zich in dezelfde situatie bevindt als Grajera Rodríguez, zouden zowel dienen voor de berekening van het Duitse(46) als van het Spaanse pensioen.

Ik ben van oordeel, dat de communautaire wetgever onder de door het Tribunal Supremo genoemde aspecten op juiste wijze gebruik heeft gemaakt van zijn beoordelingsvrijheid ten opzichte van de toepassing van het beginsel van vrij verkeer van werknemers. Rekening houdend met de beginselen van evenredigheid, van eerbiediging van het economisch en financieel evenwicht tussen de nationale socialezekerheidsstelsels en, bijgevolg, van de doeltreffendheid zelf van de sociale bescherming - beginselen die vooropstaan bij het functioneren van het door de verordening bepaalde stelsel -, dienen mijns inziens de gestelde prejudiciële vragen ontkennend te worden beantwoord.

21 Dit alles vormt echter nog geen uitputtend onderzoek van het onderhavige geval. Zoals volgt uit de rechtspraak van het Hof(47), blijft het, zelfs wanneer het de kritiek van de verzoeker in het hoofdgeding tegen de beweerdelijk ongeldige maatregel ongefundeerd acht, vrij om na te gaan, of de aangevallen handeling door andere elementen wordt gevitieerd, zonder in dit opzicht gebonden te zijn aan de verwijzingsbeschikking.

Met betrekking tot het voorliggende geding heb ik er al enige malen aan herinnerd, dat het Hof in de arresten Lafuente Nieto en Naranjo Arjona e.a. enige beschouwingen heeft gewijd aan het doel van het voorschrift van punt 4 van afdeling D van bijlage VI bij de verordening. Ik heb eveneens opgemerkt, dat ofschoon dit voorschrift in werking is getreden nadat de omstreden feiten van de twee genoemde zaken zich hadden voorgedaan - zodat de prejudiciële vragen in die twee zaken er geen betrekking op konden hebben - het Hof op dit voorschrift een beroep heeft gedaan ter adstructie van de uitlegging die het in de twee zaken heeft gegeven aan artikel 47, lid 1, sub e (thans sub g), van de verordening (zie voetnoot 17 supra).(48) Het Hof wenste te bevestigen, dat er moet zijn een effectieve en ononderbroken actualiseringsmaatstaf van de theoretische uitkering, zodat deze zo doeltreffend mogelijk beantwoordt aan de bedoeling de betrokkene te beschermen, alsof hij zijn werkzaamheden in de betrokken lidstaat had voortgezet. Alleen zo kunnen de modaliteiten van de verordening, die voorschrijven dat de gemiddelde premiegrondslag van de migrerend werknemer moet worden vastgesteld op basis van alleen de werkelijk betaalde premies aan het socialezekerheidsorgaan dat belast is met de uitkering, verenigbaar zijn met de beginselen van artikel 51 van het Verdrag.

Dit gezegd zijnde, moet mijns inziens onverenigbaar met artikel 51 worden geacht de bepaling van letter b van punt 4, die het intreden van de verzekerde gebeurtenis beperkt tot het voorafgaande jaar - zonder redelijk motief voorbijgaande aan juist het jaar waarin de gebeurtenis intreedt - zijnde de periode waarin actualisering van het pensioen van de migrerende werknemer plaatsvindt in situaties die gelijk zijn aan die van verzoeker in het voorliggende geding. Het resultaat daarvan, waarop ik de aandacht van het Hof vestig, vindt trouwens bevestiging in de nieuwe versie van de onderhavige bepaling, die de communautaire wetgever bij verordening nr. 1223/98(49) heeft ingevoerd juist om, "rekening houdend met het arrest van het Hof van Justitie (met name in de zaak ... Lafuente Nieto), het bepaalde in punt 4, onder b, in de rubriek $D. Spanje' in bijlage VI bij verordening (EEG) nr. 1408/71 [aan te passen] aan de interne bepalingen wanneer het basisbedrag van de pensioenen berekend wordt op grond van vroegere premies".(50) Met ingang van 1 juli 1998 stipuleert de tekst van bijlage VI, D, punt 4, sub b: "Het bedrag van het pensioen wordt verhoogd met het bedrag van de verhogingen en de aanpassingen die voor alle volgende jaren tot het jaar vóór het bereiken van de pensioenleeftijd voor gelijksoortige pensioenen berekend werden" (zie de artikelen 1, punt 8, sub b, en 3, lid 1). De tekst van de verordening die in casu moet worden toegepast, is de versie die voorafging aan de zojuist genoemde wijziging, en zij is mijns inziens derhalve gedeeltelijk ongeldig, in de door mij gepreciseerde zin.

22 Tot besluit van dit onderzoek, en in overeenstemming met 's Hofs arrest Naranjo Arjona e.a. (zie punt 14 supra), dient een laatste onderwerp te worden toegelicht. Het betreft het beginsel van het behoud van aan migrerende werknemers gewaarborgde voordelen door de gelijktijdige toepassing van het nationale recht en van tussen de lidstaten gesloten verdragen inzake sociale zekerheid, die vervolgens door een afwijkende en minder gunstige communautaire verordening zijn vervangen. Het valt immers niet uit te sluiten, dat in het hoofdgeding de berekening van de omstreden uitkering in concreto tot verschillende resultaten kan leiden, al naar gelang het berekeningssysteem van de verordening (zie artikel 47, lid 1, sub e, en bijlage VI, D, punt 4, in de uitlegging die ik aan het Hof in overweging heb gegeven) wordt toegepast dan wel het systeem van artikel 25, lid 1, sub b, van het convenio (zie punt 14 supra). Het staat dus aan de nationale rechter te onderzoeken - door vergelijking van de resultaten die afzonderlijk uit deze twee methodes voortvloeien - "of de toepassing van dit Verdrag voor de betrokken werknemers inderdaad meer of minder gunstig blijkt te zijn dan de toepassing van de verordening. In het eerste geval zullen bij wijze van uitzondering en overeenkomstig het in het arrest Rönfeldt (reeds aangehaald(51)) neergelegde beginsel, de regels van het verdrag [inzake de sociale zekerheid] moeten worden toegepast. In het andere geval zullen de regels van de verordening, zoals zij door het Hof zijn uitgelegd, moeten worden toegepast."(52)

III - Conclusie

Op grond van het voorgaande, geef ik het Hof in overweging, de door het Tribunal Supremo gestelde prejudiciële vragen te beantwoorden als volgt:

"1) Punt 4 van afdeling D van bijlage VI bij verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1248/92 van de Raad van 30 april 1992, is - in het gedeelte waarin is voorzien, dat in situaties als die van het hoofdgeding, het bedrag van de Spaanse theoretische uitkering, dat wordt berekend op basis van de door de werknemer werkelijk betaalde premies of bijdragen in de jaren onmiddellijk voorafgaande aan de betaling van de laatste premie of bijdrage in de zin van de relevante wetgeving, voor elk jaar moet worden aangepast, echter slechts tot het jaar voorafgaande aan het intreden van de verzekerde gebeurtenis - onverenigbaar met artikel 51 van het Verdrag en derhalve binnen de aangegeven grenzen ongeldig. Bij onderzoek van de gestelde vragen is niet gebleken van enig ander element waardoor de geldigheid van deze bepaling wordt aangetast.

2) Indien de toepassing van de onderhavige bepaling, in de gegeven uitlegging, voor de werknemer die reeds vóór de inwerkingtreding van de verordening in Spanje zijn werkzaamheden in loondienst in een andere lidstaat uitoefende, minder gunstig mocht blijken te zijn dan die van een voordien gesloten verdrag met laatstgenoemde staat, moet de nationale rechter bij wijze van uitzondering de bepalingen van dat verdrag toepassen."

(1) - Zie arresten van 12 september 1996, Lafuente Nieto (C-251/94, Jurispr. blz. I-4187), en 9 oktober 1997, Naranjo Arjona e.a. (C-31/96-C-33/96, Jurispr. blz. I-5501).

(2) - Verordening van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2), zoals gewijzigd en bijgewerkt bij, onder meer, verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB L 230, blz. 6); bij bijlage I, deel VIII, bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek en de aanpassing van de Verdragen (hierna: "Toetredingsakte"; PB 1985, L 302, blz. 23, 170); en bij verordening (EEG) nr. 1248/92 van de Raad (aangehaald in voetnoot 3 infra). De verordening heeft nog andere wijzigingen ondergaan, zelfs na de publicatie van een geconsolideerde versie in december 1992 (PB C 325, blz. 1).

(3) - Bijlage VI bij de verordening bevat bijzondere toepassingsmodaliteiten van de wetgevingen van bepaalde lidstaten. Punt 4, sub a, van afdeling D is ingevoerd bij verordening (EEG) nr. 1248/92 van de Raad van 30 april 1992 tot wijziging van verordening nr. 1408/71 en van verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71 (PB L 136, blz. 7, 24).

(4) - Daar waren het het Tribunal Superior de Justicia della Comunidad Autónoma del País Vasco (zaak Lafuente Nieto) en het Tribunal Superior de Justicia della Comunidad de Extremadura, Cáceres (zaak Naranjo Arjona e.a.).

(5) - De wettelijke voorschriften en de eerdere rechtspraak zijn gedetailleerder behandeld in mijn conclusies van 20 juni 1996 bij het arrest Lafuente Nieto (aangehaald in voetnoot 1, Jurispr. blz. I-4190, met name punten 4 en 11-18), en van 17 juni 1997 bij het arrest Naranjo Arjona e.a. (ook aangehaald in voetnoot 1, Jurispr. blz. I-5503, met name punten 6-12, 19-22, 27 en 28).

(6) - Zoals die met betrekking tot de minimumleeftijd (in het algemeen 65 jaar) en de minimumperiode van premiebetaling door de rechthebbende (vijftien jaar, waarvan minstens twee jaar moeten zijn begrepen in de acht jaar die onmiddellijk aan het ontstaan van het uitkeringsrecht voorafgaan).

(7) - In het kader van het algemene Spaanse stelsel wordt de premiegrondslag voor al hetgeen algemene risico's wordt genoemd, op basis waarvan de premiebijdrage van de werkgever en die van de werknemer wordt berekend onder toepassing van jaarlijks door de regering vastgestelde percentages (voor 1997 waren die percentages resp. 23,6 % en 4,7 %), gevormd door het totale loon (in welke vorm of onder welke benaming ook) dat een werknemer het recht had te ontvangen (of feitelijk ontvangt, wanneer het bedrag daarvan hoger is dan het toepasselijke maximum) in de loop van de referentiemaand. De over een langere periode dan een maand ontvangen bedragen worden verdeeld over de twaalf maanden van het jaar [Real Decreto Legislativo 1/1994, de 20 de junio, por el que se aprueba el texto refundido de la Ley General de la Seguridad Social, artikelen 105, lid 2, en 109, lid 1 (Boletín Oficial del Estado van 29 juni 1994, nr. 154, blz. 20658), en Real Decreto 2064/1995, de 22 de diciembre, por el que se aprueba el Regolamento General sobre Cotización y Liquidación de otros Derechos de la Seguridad Social, artikelen 8 en 23 (BOE van 25 januari 1996, nr. 22, blz. 2295)]. Deze materie is onlangs wettelijk gewijzigd, hetgeen echter voor de onderhavige conclusie niet relevant is [zie Ley 24/1997, de 15 de julio, de Consolidación y Racionalización del Sistema de Seguridad Social (BOE van 16 juli 1997, nr. 169, blz. 21781), Real Decreto 1426/1997, de 15 de septiembre, por el que se modifican determinados artículos de los Reglamentos Generales de Recaudación de los recursos del sistema de la Seguridad Social y sobre Cotización y Liquidación de otros recursos de la Seguridad Social (BOE van 30 september 1997, nr. 234, blz. 28443), en Real Decreto 1647/1997, del 31 de octubre, por el que se desarrollan determinados aspectos de la Ley 24/1997, de 15 de julio, de Consolidación y Racionalización del Sistema de Seguridad Social (BOE van 13 november 1997, nr. 272, blz. 33156)].

(8) - Deze deler is het product van de vermenigvuldiging van het aantal jaren van de wettelijke referentieperiode (8) met een factor 14, zijnde het aantal salariseenheden per jaar.

(9) - Zie Ley 26/1985, de 31 de julio, de medidas urgentes para la racionalización de la estructura de la acción protectora de la Seguridad Social, artikel 3 (BOE van 1 augustus 1985, nr. 183, blz. 1907); met geringe wijzigingen maakt deze bepaling thans deel uit van de artikelen 140, lid 4, 162, lid 1, en 163 van de Texto Refundido de la Ley General de la Seguridad Social (aangehaald in voetnoot 7). In het voor de inwerkingtreding van de Ley 26/1985 bestaande systeem was het daarentegen de werknemer die een ononderbroken periode van 24 maanden uitkoos uit de zeven jaar die aan de verwezenlijking van het risico voorafgingen; de grondslag van de uitkering werd vervolgens verkregen door het bedrag van de bijdragen van de betrokkene over die periode door 28 te delen [zie Decreto 1646/1972, de 23 de junio, para la aplicación de la Ley 24/1972, de 21 de junio, en materia de prestaciones del Régimen General de la Seguridad Social, artikel 7, lid 1 (BOE van 28 juni 1972)].

(10) - Zie voor de complete lijst van deze verdragen (bijgewerkt tot 12 maart 1997), Memento práctico Social 1997. Derecho laboral, seguridad social, Madrid, 1997, blz. 418 en 419.

(11) - Zie BOE van 28 oktober 1977, nr. 258, blz. 2295, en Bundesgesetzblatt 1977 II, blz. 687.

(12) - Zie, infra, voetnoten 13 en 14 en relevante delen van de tekst. Artikel 25, lid 1, sub b, van het convenio, aangehaald in de tekst, bepaalt in zijn oorspronkelijke versie: "Cuando todo o parte del período de cotización elegido por el solicitante para el cálculo de su base reguladora de prestaciones se hubiera cumplido en la República Federal, el Organismo competente español determinará dicha base reguladora sobre las bases de cotización vigentes en España, durante dicho período o fracción, para los trabajadores de la misma categoría profesional que la persona interesada." Het feit dat de tekst van de geciteerde bepaling aan de werknemer de keus laat van de premieperiode voor de berekening van zijn theoretische uitkering - een keuze die niet is voorzien in de in dit opzicht van kracht zijnde Spaanse wetgeving - moet uiteraard worden gezien in de context van het socialezekerheidsstelsel dat in Spanje van kracht was toen het convenio werd gesloten (zie voetnoot 9 supra).

(13) - Zie arrest van 7 juni 1973, Walder (82/72, Jurispr. blz. 599, punten 6 en 7).

(14) - Met uitzondering van - voor zover voor de onderhavige conclusie van belang - "internationale bepalingen welke deze verordening onverlet laat", genoemd in artikel 7 van de verordening, waarvan deel uitmaken de specifieke bepalingen van socialezekerheidsverdragen die "ongeacht het bepaalde in artikel 6 van toepassing blijven", als voorwerp van een duidelijk voorbehoud, genoemd in bijlage III bij genoemde verordening (zie artikel 7, lid 2, sub c).

(15) - Artikel 46, lid 2, van de verordening, welke bepaling van toepassing is in het geval waarin de door de wetgeving van een lidstaat vereiste voorwaarden voor het verkrijgen van een recht op uitkeringen slechts kunnen worden vervuld na toepassing van artikel 45, luidt als volgt: "a) Het bevoegde orgaan berekent het theoretische bedrag van de uitkering waarop de betrokkene aanspraak zou kunnen maken indien alle tijdvakken van verzekering welke zijn vervuld krachtens de wettelijke regelingen van de lidstaat waaraan hij onderworpen is geweest, in de betrokken staat en krachtens de op de datum van vaststelling van de uitkering door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling zouden zijn vervuld. Indien het bedrag van de uitkering volgens deze wettelijke regeling onafhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering, wordt dit bedrag beschouwd als het in deze alinea bedoelde theoretische bedrag."

(16) - Zie artikel 26 en bijlage I, hoofdstuk VIII, bij de Toetredingsakte, aangehaald in voetnoot 2.

(17) - Volgens het Hof beperken de nieuwe bepalingen die door bijlage VI, D, punt 4, bij verordening nr. 1248/92 zijn toegevoegd, er zich juist toe, de inhoud van artikel 47, lid 1, sub g, te preciseren, zonder evenwel die inhoud te wijzigen, en "hebben zij slechts tot doel, de verenigbaarheid van deze regel met de beginselen van artikel 51 van het Verdrag te verzekeren" [zie arresten Lafuente Nieto (punt 42) en Naranjo Arjona e.a. (punt 24), aangehaald in voetnoot 1]. De noodzaak de toepassingsmogelijkheden van artikel 47 van de verordening voor het Koninkrijk Spanje te preciseren, is trouwens letterlijk vermeld in de motivering van verordening nr. 1248/92 (zie de tweeëndertigste overweging van de considerans). Opgemerkt dient te worden, dat letter b van het aangehaalde punt 4 is gewijzigd door verordening (EG) nr. 1223/98 van de Raad van 4 juni 1998 tot wijziging van verordening nr. 1408/71 en van verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71 (PB L 168, blz. 1; zie punt 21 infra).

(18) - Lafuente Nieto was (tot 1969) werknemer in Spanje geweest en daarna (tot juli 1990) in Duitsland, waar hij volledig en blijvend arbeidsongeschikt werd. Verweerster, orgaan van sociale verzekering, had het bedrag van het omstreden pensioen vastgesteld met toepassing van het voorschrift voor de berekening van de minimumpremiegrondslag voor de jaren waarin verzoeker in Duitsland had gewerkt en premie betaald (dat wil zeggen de gehele referentieperiode voor de berekening van de premiegrondslag), van mening zijnde, dat hij gedurende die periode niet verplicht was socialezekerheidspremies te betalen (zie punt 3 supra). Volgens Lafuente Nieto echter had bij de vaststelling van het quotiënt dat de grondslag is voor de berekening van het Spaanse pensioen, rekening moeten worden gehouden met de premiegrondslagen die ten grondslag lagen aan de berekening van de in Duitsland betaalde premie gedurende de periode onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn invaliditeit, zonder dat deze nochtans het in Spanje voor dezelfde periode toepasselijke maximum mochten overschrijden, en met berekening van de minimumpremiegrondslag alleen voor de maanden waarin hij geen premies in Duitsland had betaald. Ik wijs er terzijde op, dat het feit dat de omstreden uitkering in de zaak Lafuente Nieto verschilt van die in de onderhavige zaak (Spaans ouderdomspensioen), die zaak in casu niet irrelevant maakt. Immers, krachtens artikel 40, lid 1, van de verordening dienen op arbeidsongeschikt geworden werknemers die - evenals bij Lafuente Nieto het geval was - achtereenvolgens onderworpen zijn geweest aan de wetgevingen van twee of meer lidstaten, waarvan ten minste één is gebaseerd op een verdelend stelsel (zoals het Spaanse) de bepalingen van titel III, hoofdstuk 3, van de verordening, houdende specifieke bepalingen voor ouderdoms- en overlijdenspensioenen, op overeenkomstige wijze te worden toegepast.

(19) - Het Hof verwierp daarmede het argument van verzoeker, dat het berekeningssysteem van de invaliditeitsuitkeringen van de Spaanse wet onder artikel 47, lid 1, sub b, van de verordening valt en van toepassing is, wanneer op grond van de nationale wetgeving: i) voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van het bedrag der verdiensten, der premies of bijdragen of der verhogingen en ii) de vervulde tijdvakken van verzekering en wonen in een andere lidstaat in de berekening moeten worden begrepen. Zoals het Hof terecht heeft opgemerkt, berust de berekening van de uitkering in het Spaanse socialeverzekeringsstelsel niet op het werkelijke bedrag der verdiensten, premies of verhogingen die ontvangen zijn gedurende alle vervulde tijdvakken van verzekering of wonen (zie arrest Lafuente Nieto, aangehaald in voetnoot 1, punt 21). Anderzijds verwierp het Hof het argument van de Commissie, dat de voorschriften van artikel 47, lid 1, sub e, van de verordening niet van toepassing zijn op de Spaanse wetgeving. De Commissie had beklemtoond, dat de onderhavige bepaling voorziet in bijzondere voorschriften die slechts gelden onder de aldaar uitdrukkelijk genoemde premissen, hetgeen de mogelijkheid onverlet laat dat socialeverzekeringsstelsels aan geen van die premissen voldoen (zie arrest van 29 november 1984, Weber, 181/83, Jurispr. blz. 4007); bovendien zou het Hof in het arrest van 9 augustus 1994, Reichling (C-406/93, Jurispr. blz. I-4061), voor recht hebben verklaard, dat artikel 46, lid 2, sub a, van de verordening (zie voetnoot 13 supra) vereist, dat voor de berekening van het theoretisch bedrag van de uitkering rekening moet worden gehouden met het loon dat de werknemer ontving op het moment van het intreden van de verzekerde gebeurtenis in een andere lidstaat. Dit betoog verwerpende, merkte het Hof op, dat, enerzijds, de omstandigheden waaronder deze regel in de verordening is ingevoegd, "erop wijzen, dat hij juist ziet op een stelsel voor de berekening van invaliditeitsuitkeringen als voorzien in de Spaanse wettelijke regeling, die inderdaad bepaalt dat, uitzonderingen daargelaten, voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van een gemiddelde bijdrage" (ibid., punt 23). Het Hof heeft, anderzijds, herinnerd aan de toevoegingen in bijlage VI bij de verordening door verordening nr. 1248/92 (zie punt 9 supra), om daarin de bevestiging te vinden - zelfs ofschoon deze in werking is getreden na de ten processe bedoelde feiten - van het feit dat de voorschriften van artikel 47, lid 1, "dat precies de berekening van het theoretische bedrag van de uitkering betreft (...) regels bevat die op de Spaanse wettelijke regeling slaan" (ibid., punt 28).

(20) - Zie voetnoot 18 supra.

(21) - Zoals ik heb opgemerkt in mijn conclusie van 17 juni 1997 (aangehaald in voetnoot 5, supra), punt 22: "Rekening moet worden gehouden met de salarisverschillen die nog tussen lidstaten (en dus in casu tussen Spanje en Duitsland) bestaan. Artikel 47, lid 1, sub e (thans sub g), van de verordening kan derhalve niet aldus worden uitgelegd, dat wanneer het bedrag van de socialezekerheidsuitkering moet worden bepaald in verhouding tot de verdiencapaciteit in het tijdvak onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van de verzekerde gebeurtenis, het theoretische bedrag wordt berekend op basis van de bijdragen of premies van de betrokkene gedurende de laatste 96 maanden van zijn werkzaamheid, ook al heeft hij die in een andere lidstaat uitgeoefend, waar het salaris hoger is dan in zijn land van herkomst. Aldus zou uiteindelijk de migrerende werknemer worden bevoordeeld ten opzichte van de sedentaire werknemer."

(22) - Anders gezegd, en in overeenstemming met de oplossing die ik heb voorgesteld in mijn conclusie van 20 juni 1996 (aangehaald in voetnoot 5 supra): punt 40 van het arrest bepaalt, dat het "bedrag van de krachtens de betrokken wettelijke regeling betaalde premies (...) moet worden geactualiseerd en aangepast zodat het overeenstemt met het bedrag dat de betrokkene daadwerkelijk zou hebben betaald indien hij zijn werkzaamheden onder dezelfde voorwaarden in de betrokken lidstaat zou hebben voortgezet" (cursivering van mij). Deze verklaring ligt in het verlengde van die in punt 39, inhoudende dat - om aan de migrerende werknemer, die zich in dezelfde situatie bevindt als Lafuente Nieto, een sociale uitkering te verzekeren van een bedrag dat niet lager ligt dan wat hij zou hebben ontvangen indien hij niet was geëmigreerd - zijn gemiddelde premiegrondslag moet zijn "dezelfde (...) als wanneer hij krachtens de betrokken wettelijke regeling premieplichtig was gebleven".

(23) - Sala 4a, Ar 2560.

(24) - Zie de circulaire van het INSS van 20 juli 1992 (aangehaald door A. Desdentado Bonete: "La Seguridad Social de los trabajadores migrantes de la Unión Europea en la unificación de doctrina" in Noticias de la Unión Europea, nr. 157, 1998, blz. 95, voetnoot 26), waarin het socialezekerheidsorgaan de maandelijkse grondslagen geldend voor de periode liggende tussen 1936 en de maand juni 1963 heeft vastgesteld, door de historische grondslagen van de betrokkenen, die niet meer over bewijsmiddelen beschikten, te vervangen en door verwijzing naar de tijdvakken van premiebetaling in de loop waarvan het van kracht zijnde stelsel grondslagen of bijdragen bepaalde van andere aard dan welke thans van toepassing zijn. De strekking van dit document (een exemplaar waarvan door verzoeker is gehecht aan zijn schriftelijke opmerkingen aan het Hof) doet enige twijfel rijzen aan de juistheid van de bevestigingen van de Spaanse regering, vervat in haar schriftelijke antwoorden van 10 juni 1998 op een van de nauwkeurige vragen die het Hof haar had gesteld op grond van artikel 21, tweede alinea, van 's Hofs Statuut-EG ("las bases de cotización reales de los trabajadores se conocen siempre, aún cuando correspondan a períodos muy lejanos").

(25) - In haar schriftelijke opmerkingen (zie voetnoot 24 supra) herinnert de Spaanse regering, evenals de verwijzende rechter, eraan, dat in het tijdvak 1944 tot 1958, dat gekenmerkt werd door een rigoureuze loonpolitiek die geen enkele ruimte liet aan de contractuele autonomie van de sociale partners, de sociale premies in overeenstemming waren met de per bedrijfssector en per beroepsgroep wettelijk vastgestelde lonen. Vervolgens verdween met ingang van de Ley de Convenios Colectivos van april 1958, de samenhang tussen de reële lonen en de premies, omdat ten aanzien van de eerste over verhogingen kon worden onderhandeld in het kader van een collectieve overeenkomst, terwijl de premies gebonden bleven aan de wettelijke minimumlonen. Door de hervorming van 1963, die heeft geleid tot de instelling van het interprofessioneel minimumloon, heeft de Spaanse wetgever - om de geleidelijke achteruitgang van de sociale bescherming, veroorzaakt door de discrepantie tussen de reële lonen en de lonen die voor de berekening van de premies golden, af te remmen - vaste uniforme grondslagen bepaalt, die waren "losgemaakt" van het werkelijke loon van de werknemer en onderworpen aan een periodieke herziening. In 1972 werd een gemengd systeem van getarifeerde en aanvullende individuele grondslagen (uitgedrukt in een percentage van de eerste) ingevoerd, om geleidelijk te komen tot een vaststelling van de premies op grondslag van het reële loon. En eerst in 1979 voorzag de Spaanse wet in het huidige stelsel van premies berekend naar het werkelijke algehele loon, met bepaling van minima en maxima. Zie ook M. A. Olea en J. L. Tortuero Plaza: Instituciones de Seguridad Social, Madrid, 1992 (13e herziene druk), blz. 449 en 450.

(26) - Zie Desdentado Bonete (aangehaald werk, voetnoot 24), blz. 95, voetnoot 29 (met verwijzingen naar L. E. de la Villa en A. Desdentado Bonete: Informe sobre la reforma del sistema español de la Seguridad Social, Madrid, 1983, blz. 94-98). Ik merk terloops op, dat de auteur de magistraat van het Tribunal Supremo is, die de verwijzingsbeschikking in het hoofdgeding heeft geredigeerd.

(27) - Ley 26/1985 bepaalt: "Las pensiones que se causen con aplicación de las modificaciones introducidas en la presente Ley, serán revalorizadas al comienzo de cada año, de acuerdo con el Indice de Precios al Consumo previsto para dicho año" (artikel 4); dit neemt niet weg dat "[l]as desviaciones que pudieran produrcirse, sobre las previsiones de inflación para cada año (...) serán tenidas en cuenta en el año siguiente para mejorar todas las pensiones del sistema que sean inferiores al salario mínimo interprofesional" (vijfde aanvullende bepaling). Aangaande de periodieke terugkeer van de verhogingen van de pensioenen, vastgesteld bij órdenes ministeriales vanaf 1956, is zij, na een onderbreking van acht jaar gezien de tweede (in 1964), tweejaarlijks toegepast in het tijdvak van 1964 tot 1970, en vervolgens jaarlijks (behalve in de jaren 1976 en 1978, toen de verhoging halfjaarlijks werd toegepast): zie A. Desdentado Bonete, B. Fernández Fernández en E. Gonzáles-Sancho López: La reforma de las pensiones de la Seguridad Social, Madrid, 1986, blz. 128.

(28) - Na de inwerkingtreding van verordening nr. 1248/92 van de Raad (aangehaald in voetnoot 3) is echter de bepaling van letter e van artikel 47, lid 1, letter g van hetzelfde lid geworden, zonder overigens te zijn gewijzigd.

(29) - Vrije vertaling (eveneens van de andere citaten in de tekst).

(30) - Zie met name het reeds in voetnoot 23 aangehaalde arrest, evenals het gedeelte van de tekst dat daarop betrekking heeft.

(31) - Verzoekers in de zaak Naranjo Arjona e.a. waren allen Spanjaarden die, na enige jaren in Spanje in loondienst te hebben gewerkt, naar Duitsland waren geëmigreerd, waar zij hun loopbaan hadden beëindigd. Aangezien betrokkenen hun recht op het vrije verkeer vóór 1 januari 1986 hadden uitgeoefend, heeft het Hof bevestigd, op dit punt mijn conclusie van 17 juni 1997 overnemende, dat werknemers in een gelijke situatie als die van Naranjo Arjona en Vicente Mateos, alsmede die van García Lázaro onderworpen waren aan de beginselen die het Hof had geformuleerd in de zaken Rönfeldt en Thévenon (zie arresten van 7 februari 1991, C-227/89, Jurispr. blz. I-323, en 9 november 1995, C-475/93, Jurispr. blz. I-3813). Volgens deze rechtspraak kan het communautaire socialezekerheidsstelsel niet worden aangewend om de aan de migrerende werknemer verschuldigde uitkeringen op grond van het interne recht van een lidstaat te verminderen, omdat indien dit mogelijk zou zijn, het doel van de bepalingen van het Verdrag aangaande het vrij verkeer van werknemers niet zou worden bereikt. Dit beginsel heeft eveneens betrekking op uitkeringen eventueel voortvloeiende uit bilaterale of multilaterale verdragen tussen lidstaten en in hun nationaal recht geïncorporeerd, wanneer de betrokken werknemer zijn recht op het vrij verkeer heeft uitgeoefend voor de communautaire regelgeving van kracht is geworden in de lidstaten die het relevante verdrag hebben getekend, en waarin hij premieperiodes heeft vervuld. Immers, het Hof oordeelde, dat het niet kan worden uitgesloten, dat uit de toepassing van de bepaling van artikel 25, lid 1, sub b, van het convenio (zie voetnoot 12 supra), gezien de situatie van verzoekers, een gunstiger behandeling zou kunnen voortvloeien dan die voorzien in de verordening, daaraan toevoegende, dat de beoordeling daarvan aan de nationale rechter staat.

(32) - Zie, onder meer, arrest van 20 september 1994, Drake (C-12/93, Jurispr. blz. I-4337, punt 22).

(33) - Zie arrest van 10 januari 1980, Jordens-Vosters (69/79, Jurispr. blz. 75, punt 11).

(34) - Zie, onder meer, arrest van 15 januari 1986, Pinna (41/84, Jurispr. blz. 1, punt 23).

(35) - Zie, onder meer, arrest van 8 oktober 1980, Überschär (810/79, Jurispr. blz. 2747, punt 16). Zie ook het recente arrest van 30 juni 1998, Brown (C-394/96, Jurispr. blz. I-4185, punt 30), aangaande de gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

(36) - Zie Desdentado Bonete (aangehaald werk, voetnoot 24), blz. 91, voetnoot 11.

(37) - Zie arrest van 7 juni 1988, Roviello (20/85, Jurispr. blz. 2805, punt 16).

(38) - Zie voetnoot 25 supra, en het relevante gedeelte van de tekst.

(39) - Zie Desdentado Bonete (aangehaald werk, voetnoot 24), blz. 95.

(40) - Als hoedanig uiteraard niet in aanmerking komen de "vervangende" gegevens, die door het INSS in 1992 zijn vastgelegd in zijn reeds aangehaalde circulaire (zie voetnoot 24 supra, en het gedeelte van de daarop betrekking hebbende tekst).

(41) - Ik wijs er bijvoorbeeld op, dat in schriftelijke antwoorden van de Spaanse regering (zie voetnoot 24 supra) wordt verwezen naar het persoonlijk werkboekje (cartilla del trabajador), dat de werknemers moesten invullen en bijhouden voor de vaststelling van de beroepsgroep waartoe zij behoorden (en derhalve, vóór 1963, voor de relevante uniforme premiegrondslag). In dat document moest worden opgenomen een chronologische opsomming van de werkgevers en van de beroepsgroep van de werknemer voor elke successieve betrekking. Bij verlies van de cartilla, aanvaardden de Spaanse sociale organen elk ander bewijsmiddel, zoals loonstrookjes en salariskwitanties. Met betrekking tot de bepaling van de voor elke beroepsgroep vastgestelde premiegrondslagen, die in 1963 door de wetgever zijn ingevoerd, betogen de Spaanse autoriteiten voorts, dat deze grondslagen jaarlijks in de BOE werden gepubliceerd.

(42) - Zie voetnoot 22 supra, en het gedeelte van de daarop betrekking hebbende tekst.

(43) - Zie, onder meer, arresten van 12 juni 1980, Laterza (733/79, Jurispr. blz. 1915, punt 8), en 7 juli 1994, McLachlan (C-146/93, Jurispr. blz. I-3229, punt 29).

(44) - Zie arrest van 27 september 1988, Lenoir (313/86, Jurispr. blz. 5391, punt 13).

(45) - Anderzijds kan men opmerken, dat de financiering van de Spaanse sociale zekerheid door het middel van een algemeen fiscaal stelsel, waarmede in 1990 circa 30 % van de kosten van de sociale zekerheid werden bestreden (in 1976 4 %), met ingang van 1986 hoofdzakelijk heeft gediend tot dekking van de kosten van de minimumpensioenen (van het niet-contributieve type) en van de uitkeringen ten laste van de ziekteverzekering (zie Commissie van de Europese Gemeenschappen, La protection sociale en Europe, Luxemburg, 1994, blz. 28).

(46) - Volgens de Duitse wetgeving, berust het bedrag van het ouderdomspensioen (Altersrente) op: i) de individuele berekeningsgrondslag (dat wil zeggen de verhouding tussen het jaarlijks inkomen van de betrokkene en de gemiddelde inkomens van alle verzekerden in het referentiejaar); ii) de algemene berekeningsgrondslag, wettelijk vastgesteld op basis van het gemiddeld jaarlijks inkomen van alle verzekerden en onderworpen aan een jaarlijkse aanpassing met het oog op de loonsverhogingen; iii) het aantal jaarlijks door de werknemer vervulde verzekeringstijdvakken [met inbegrip van eventuele vervangende tijdvakken (Ersatzzeiten, waarin geen premies behoeven te worden betaald, bijvoorbeeld het tijdvak van militaire dienst of dat van de opvoeding van kinderen), evenals eventuele onderbrekingstijdvakken (Ausfallzeiten) en aanvullende tijdvakken (Zurechnungszeiten), gedurende welke de verzekerde niet in staat was of in de onmogelijkheid verkeerde een beroep uit te oefenen], en iv) een vastgesteld deelbedrag. Zie D. Pieters: Social Security Law in the Fifteen Member States of the European Union, Antwerpen-Apeldoorn, 1997, blz. 118, en Administrative Commission of the European Communities on Social Security for Migrant Workers, Social security for migrant workers. Guide nr. 1. F.R. of Germany, Luxemburg, 1975, blz. 48 en 49.

(47) - Zie arresten van 10 januari 1973, Getreide-Import (41/72, Jurispr. blz. 1, punt 5), en 7 juli 1981, Rewe (158/80, Jurispr. blz. 1805, punten 19-27). Er is gesteld, dat deze oplossing wordt gerechtvaardigd door het karakter van openbare orde, dat de eerbiediging van het legaliteitsbeginsel met zich meebrengt en dat impliceert dat het Hof ambtshalve eventuele andere elementen kan onderzoeken die de geldigheid van de litigieuze handeling zouden kunnen aantasten, dan wel op de enkele grondslag van de stukken uit het dossier [zie J. Boulois: "Appréciation de validité (Renvoi en)" in C. Gavalda en R. Kovar: (dir.), Répertoire de droit communautaire Dalloz, Parijs, 1992-losbladige uitgave (april 1992), deel I, § 52]. Het Hof heeft eveneens verklaard: "Wanneer blijkt dat de door een rechterlijke instantie voorgelegde vragen eerder behoren tot het onderzoek van de geldigheid dan van de interpretatie van gemeenschapshandelingen, is het de taak van het Hof bedoelde rechter rechtstreeks van voorlichting te dienen zonder hem eerst te noodzaken zijn toevlucht te nemen tot zuiver dilatoire formaliteiten welke met de eigen aard der in artikel 177 geregelde procedures onverenigbaar zijn. Dat een zodanig streng formalisme wellicht denkbaar is in gedingen tussen partijen wier rechten over en weer aan strikte regels zijn onderworpen, doch dat zulks niet geldt op het zeer bijzondere gebied van de door artikel 177 ingestelde rechterlijke samenwerking, waarbij de nationale rechter en het Hof van Justitie - elk volgens hun eigen competentie - geroepen zijn om rechtstreeks en wederzijds bij te dragen tot het vinden van een beslissing waardoor de uniforme toepassing van het Gemeenschapsrecht in alle lidstaten wordt gewaarborgd" (zie arrest van 1 december 1965, Schwarze, 16/65, Jurispr. blz. 1081); zie ook arrest van 15 oktober 1980, Roquette Frères (145/79, Jurispr. blz. 2917, punt 7). Het Hof heeft derhalve niet geaarzeld een handeling waarvan hem slechts de uitlegging was verzocht, ambtshalve ongeldig te verklaren (zie arrest van 3 februari 1977, Strehl, 62/76, Jurispr. blz. 211, punten 10-18).

(48) - Zie arresten Lafuente Nieto, aangehaald in voetnoot 1, punten 41 en 42, en Naranjo Arjona e.a., eveneens aangehaald in voetnoot 1, punten 23 en 24.

(49) - Zie voetnoot 17 supra, en het gedeelte van de tekst dat daarop betrekking heeft.

(50) - Zie verordening nr. 1223/98 (aangehaald in voetnoot 17 supra), achtste overweging van de considerans.

(51) - Zie voetnoot 31 supra, en een gedeelte van de relevante tekst.

(52) - Zie arrest Naranjo Arjona e.a., aangehaald in voetnoot 1, punt 29.