Hof van Justitie EU 14-05-1998 ECLI:EU:C:1998:234
Hof van Justitie EU 14-05-1998 ECLI:EU:C:1998:234
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 14 mei 1998
Conclusie van advocaat-generaal
N. Fennelly
van 14 mei 1998(*)
1. Deze zaak betreft de tariefindeling van een als aansluitdoos aangeduid product en werpt dus de vraag op, wat onder het begrip „aansluitdoos of -kast” moet worden verstaan zoals dat in het gemeenschappelijk douanetarief wordt gebezigd. De nationale rechter wenst in het bijzonder te vernemen, of een dergelijke aansluitdoos als wezenlijk kenmerk moet hebben, dat er contactbevestigingen zijn voor het aansluiten van stroomkringen, dan wel of met een aardverbinding kan worden volstaan,
I — De toepasselijke bepalingen
2. Volgens de nationale rechter zijn de relevante bepalingen van het gemeenschappelijk douanetarief vervat in verordening (EG) nr. 1734/96 van de Commissie van 9 september 1996 tot wijziging van bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad(1) met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (gecombineerde nomenclatuur; hierna: „GN”).(2) De nationale rechter verwijst enerzijds naar tariefpost 7616 en anderzijds naar de posten 8535, 8536, 8537, 8538. Deze tariefposten luiden als volgt:
„7616
Andere werken van aluminium:
(...)
andere:
7616 91 00
— — metaaldoek, metaalgaas en traliewerk, van aluminium-draad
7616 99
— — andere:
7616 99 10
— — — gegoten
7616 99 90
— — andere
(...)
8535
Toestellen voor het inschakelen, uitschakelen, omschakelen, aansluiten of verdelen van of voor het beveiligen tegen elektrische stroom (bijvoorbeeld schakelaars, zekeringen, bliksemafleiders, overspanningsveiligheden, golfafvlakkers, contactdozen en contact stoppen(stekkers), aansluitdozen en -kasten), voor een spanning van meer dan 1 000 V:
(...)
8536
Toestellen voor het inschakelen, uitschakelen, omschakelen, aansluiten of verdelen van of voor het beveiligen tegen elektrische stroom (bijvoorbeeld schakelaars, relais, zekeringen, golfafvlakkers, contactdozen en contactstoppen (stekkers), lamp- en buishouders, aansluitdozen en -kasten), voor een spanning van niet meer dan 1 000 V:
(...)
8536 90
— andere toestellen:
(...)
8536 90 85
—— andere
8537
Borden, panelen, kasten en dergelijke, voorzien van twee of meer toestellen bedoeld bij post 8535 of 8536, voor elektrische bediening of voor het verdelen van elektrische stroom, ook indien voorzien van instrumenten of toestellen bedoeld bij hoofdstuk 90, alsmede toestellen voor numerieke besturing, andere dan de schakelapparaten bedoeld bij post 8517:
(...)
8538
Delen waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor
de toestellen bedoeld bij post 8535, 8536 of 8537:
8538 10 00
— borden, panelen, kasten en dergelijke artikelen bedoeld bij post 8537, niet voorzien van hun toestellen
8538 90
— andere:
(...)”
3. Verder wordt verwezen naar de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur (hierna: „algemene regels”). In de GN 1997 luidden deze regels, voor zover van belang, als volgt:
„Voor de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur gelden de volgende bepalingen.
1. De tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en — voor zover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen — de navolgende regels.
2.
De vermelding van een goed in een post heeft eveneens betrekking op dat goed in niet-complete of in niet-afgewerkte staat, voor zover dit de essentiële kenmerken van het complete of het afgewerkte goed vertoont. Deze vermelding heeft eveneens betrekking op een compleet of een afgewerkt goed of een op grond van de voorgaande volzin als zodanig aan te merken goed, indien het wordt aangeboden in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat.
Onder een in een post vermelde stof wordt niet alleen verstaan die stof in zuivere staat, doch ook vermengd of verbonden met andere stoffen. Evenzo worden onder werken van een genoemde stof niet alleen verstaan die werken die geheel uit die stof bestaan, doch ook werken die gedeeltelijk uit die stof bestaan. De vorenbedoelde mengsels en samengestelde werken worden ingedeeld met inachtneming van de onder 3 vermelde beginselen.
3. Indien goederen met toepassing van het bepaalde onder 2 b, of om enige andere reden vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, geschiedt de indeling als volgt:
de post met de meest specifieke omschrijving heeft voorrang boven posten met een meer algemene strekking. Indien echter twee of meer posten elk afzonderlijk slechts betrekking hebben op een gedeelte van de stoffen of bestanddelen waaruit een mengsel of een goed is samengesteld of op een gedeelte van de artikelen, in het geval van goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, worden die posten, met betrekking tot bedoelde mengsels en goederen, aangemerkt als even specifiek, zelfs indien een van de andere posten daarvan een volledigere of nauwkeurigere omschrijving geeft;
mengsels, werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen, zomede goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van het bepaalde onder 3 a, worden ingedeeld naar de stof of naar het goed waaraan de mengsels, de werken, de stellen of de assortimenten hun wezenlijk karakter ontlenen, indien dit kan worden bepaald;
in de gevallen waarin de indeling aan de hand van het bepaalde onder 3 a en 3 b niet mogelijk is, wordt van de verschillende in aanmerking komende posten, de post toegepast die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst.
(...)”
4. In punt III, sub C, van de toelichtingen bij het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen van de Internationale Douaneraad (hierna: „toelichtingen GS”)(3) wordt specifiek ingegaan op het begrip „aansluitdozen en -kasten” dat in post 8536 wordt genoemd.(4) Punt III, sub C, luidt als volgt:
„Aansluitdozen en -kasten: dozen enz. die aan de binnenzijde voorzien zijn van aansluitklemmen of van andere contactbevestigingen voor de aansluiting van elektrische draden. Dozen enz. die niet voorzien zijn van aansluitklemmen en dergelijke contacten, maar die enkel dienen als beschermende omhulling of voor het bijeenhouden van isolerende vulmassa, waarin de onafhankelijk van de doos tot stand gebrachte verbinding wordt gebed, worden ingedeeld naar de grondstof waaruit zij zijn vervaardigd.”
5. De toelichtingen GS die betrekking hebben op de algemene regels komt in deze zaak een bijzondere betekenis toe. Ten aanzien van regel 2 a zijn de punten I en II van belang. Deze luiden als volgt:
Het eerste deel van regel 2 a verruimt de draagwijdte van de posten waarin een bepaald artikel genoemd is, zodat zij niet alleen het complete artikel, maar ook het niet complete of niet afgewerkte artikel omvatten, mits het in de staat waarin het wordt aangeboden, de wezenlijke kenmerken van het complete of afgewerkte artikel vertoont.
Het bepaalde in deze regel is eveneens van toepassing op artikelen in voorwerpsvorm, tenzij deze in een bepaalde post zijn genoemd. Als artikelen in voorwerpsvorm worden aangemerkt, artikelen die als zodanig niet voor gebruik geschikt zijn, doch waarvan de vorm of het profiel die van het afgewerkte voorwerp of artikel benadert en die, behoudens in uitzonderlijke gevallen, alleen gebruikt kunnen worden voor het vervaardigen van dat voorwerp of dat artikel.”
II — De feitelijke en procedurele context
A — De feiten en de prejudiciële vragen
6. Blijkens de stukken heeft verzoekster in het hoofdgeding (ROSE Elektrotechnik GmbH & Co. KG; hierna: „verzoekster”) op 3 maart 1995 ingevolge verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek(5) verzocht om een bindende tariefinlichting met betrekking tot de indeling van een als aansluitdoos(6) aangeduid product. Het gaat om een rechthoekige houder (lengte circa 21,7 cm, hoogte circa 8 cm en breedte circa 11,7 cm) met een gelakt gespuitgiet aluminium deksel (aluminium-siliciumlegering met overwegend aluminium). In het deksel, waarin een kunststof dichting is aangebracht, bevinden zich vier stalen montageschrocven. Het product is bedoeld om daarin aansluitklcmmcn (klem menstroken) van verschillende typen en afmetingen aan te brengen, en heeft naast de gaten voor de montageschrocven een aantal bevestigingsgaten. Verder zijn in het product vier gaten met schroefdraad voor aardschroeven van verkoperd staal aangebracht. Deze vier aardschroeven bevinden zich los verpakt in het product. Verdere aansluitingsmogelijkheden zijn er niet.
7. Verzoekster wenste het product te doen indelen onder postonderverdeling 8536 90 85 van de GN. Hiertoe voerde zij aan, dat het product door haar klanten hoofdzakelijk werd gebruikt op plaatsen waar de elektrische verbindingen een schokbeveiliging en/of vochtbestendigheid vergden. De producten zouden overeenkomstig de wensen van de klant door haar van extra gaten en verschillende typen klemmenstroken worden voorzien. Voorts beriep zij zich op een latere bindende tariefinlichting van de Nederlandse douane te Arnhem van 28 juli 1995, op grond waarvan op verzoek van een gelieerde onderneming een soortgelijk product onder postonderverdeling 8538 10 00 was ingedeeld.(7)
8. De Oberfinanzdirektion Köln (hierna: „verweerster”) wees verzoeksters verzoek uiteindelijk af en deelde het product bij bindende tariefinlichting van 11 juli 1996 in onder postonderverdeling 7616 99 10 van de GN. Verweerster baseerde deze indeling in hoofdzaak op de omstandigheid, dat het product niet van contactbevestigingen was voorzien, doch uitsluitend diende ter bescherming/isolatie tegen omgevingsinvloeden van een anderszins tot stand gebrachte aansluiting.
9. Verzoekster stelde op 5 augustus 1996 beroep in bij het Finanzgericht Düsseldorf; dit geeft een bondige uiteenzetting van de standpunten van partijen en van de twijfels die voor de rechterlijke instantie aanleiding waren om het Hof de volgende vragen te stellen(8):
Moet het gemeenschappelijk douanetarief, in de versie van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 1734/96 van de Commissie van 9 september 1996 tot wijziging van bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (gecombineerde nomenclatuur 1997) aldus worden uitgelegd, dat een als aansluitdoos aangeduid product, bestaande uit een rechthoekige houder met gelakt gespuitgiet aluminium deksel (aluminium-siliciumlegering met overwegend aluminium), met vier stalen montageschroeven en vier aardschroeven van verkoperd staal (die zich los verpakt in het product bevinden en in de daarvoor bestemde gaten met schroefdraad moeten worden aangebracht), moet worden ingedeeld onder tariefpost 8538?
Ingeval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: moet het gemeenschappelijk douanetarief (gecombineerde nomenclatuur 1997) aldus worden uitgelegd, dat een dergelijk product ingevolge regel 2 a, eerste volzin, van de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, onder post 8536 moet worden ingedeeld?”
B — De procedure voor de nationale rechter
10. Verzoekster stelt zich op het standpunt, dat indeling onder post 7616 uitgesloten is, omdat onder post 8536 van de GN specifiek aansluitdozen worden genoemd.(9) Post 8536 verlangt haars inziens niet, dat het product stroomkringen sluit of kan sluiten in technische zin; wel zou beslissend zijn, of er een voorziening voor een elektrische verbinding aanwezig is. Dat is bij dit product het geval, aangezien bij storing een aardverbinding tot stand komt. Overeenkomstig algemene regel 2 a kan het product worden geacht de essentiële kenmerken van een aansluitdoos te bezitten, aangezien voor de vervaardiging van een volledige aansluitdoos enkel nog vereist is, dat klemmenstroken of -blokken worden toegevoegd en dat het voor de desbetreffende industriële toepassing benodigde aantal boorgaten wordt aangebracht.
11. Verweerster voert aan, dat uit punt III, sub C, van de toelichtingen GS bij post 8536 blijkt, dat slechts producten die dienen om stroomkringen aan te sluiten, onder die post kunnen worden ingedeeld.(10) Het product moet daartoe met een voorziening voor de totstandbrenging van een elektrische aansluiting zijn uitgerust; er moeten dus klemmenstroken of -blokken zijn ingebouwd. Dat een stroomkring kan worden geaard, is niet voldoende, aangezien alleen een verbinding tussen een clektriciteitsbron en een verbruiker een stroomkring is in de zin van post 8536.
12. De verwijzende rechter acht verweersters uitlegging van de posten 8536 en 8538 met betrekking tot het begrip aansluitdoos „onduidelijk”. Naar zijn oordcel staat vast, dat het in geding zijnde product niet compleet is. Toch kan het niet onder post 8538 worden ingedeeld als deel dat is bestemd voor een bij post 8536 bedoeld toestel, aangezien het, afgezien van de ontbrekende klemmen, naar de uiterlijke vorm een aansluitdoos is. Het product zou overeenkomstig algemene regel 2 a kunnen worden geacht de essentiële kenmerken te bezitten van een aansluitdoos in de zin van post 8536. De bewoordingen van die post zijn echter onduidelijk waar het gaat om de vermeende eis, dat er een voorziening voor het aansluiten van stroomkringen moet zijn. Gelet op de toelichtingen GS bij algemene regel 2 a en bij post 8536 wenst de verwijzende rechter met name meer duidelijkheid te verkrijgen omtrent de vraag, of de bijgeleverde aardschroeven reeds in het product moeten zijn aangebracht om het als niet-complete aansluitdoos in de zin van genoemde post te kunnen aanmerken, en of er hiertoe tevens een voorziening voor het aansluiten van een stroomkring moet zijn.
III — Bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen
13. Slechts verzoekster, verweerster en de Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Aangezien geen van hen een hiertoe strekkend verzoek heeft gedaan, heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.
14. Verzoekster betwist het door de nationale rechter gehanteerde begrip „stroomkring”. Haars inziens is het onjuist om ervan uit te gaan, dat zelfs een met klemmen uitgeruste aansluitdoos automatisch een stroomkring aansluit of onderbreekt wanneer zij niet met een elektrisch apparaat is verbonden, Verder laat een aardleiding weliswaar niet permanent stroom door, doch dit geldt tevens voor andere soorten geleiders, zoals foto-elektrische cellen en alarm- of verlichtingssystemen. Juist omdat een aardleiding in geval van nood stroom naar de aarde leidt, betreft het dus een elektrische aansluiting.
15. Verweerster betoogt, dat het betrokken product om de door de nationale rechter uiteengezette redenen niet in het kader van post 8538 kan worden aangemerkt als deel dat uitsluitend of hoofdzakelijk is bestemd voor toestellen als bedoeld bij de posten 8535, 8536 of 8537. Ten aanzien van de vraag, of het product kan worden geacht de wezenlijke kenmerken van een complete aansluitdoos te bezitten, stelt zij onder verwijzing naar punt III, sub C, van de toelichtingen GS bij post 8536, dat het wezenlijke kenmerk van een aansluitdoos is, dat er klemmen aanwezig zijn waarmee elektrische draden kunnen worden aangesloten. De door verzoekster ingevoerde producten kunnen daartoe pas worden gebruikt nadat de afnemers extra assemblagehandelingen hebben verricht. Daarom kan het product niet als aansluitdoos in voorwerpsvorm worden aangemerkt in de zin van punt II van de toelichtingen GS bij algemene regel 2 a.
16. De Commissie merkt ten aanzien van de eerste vraag om te beginnen op, dat het product duidelijk niet kan worden aangemerkt als deel bestemd voor toestellen bedoeld bij de posten 8535 of 8537, aangezien post 8535 toestellen voor een spanning van meer dan 1 000 V betreft en post 8537 betrekking heeft op toestellen voor elektrische bediening of voor het verdelen van elektrische stroom. Aangezien geen van de betrokkenen dit betwist, laat ik deze posten verder buiten beschouwing.
17. Ten aanzien van post 8536 stelt zij, dat de betrokken aansluitdoos aldaar niet in de beschrijving voorkomt. Volgens punt III, sub C, van de toelichtingen GS bij post 8536 is het wezenlijke kenmerk van een aansluitdoos, dat zij de onderscheiden delen van een stroomkring moet verbinden. Daar het betrokken product enkel dient als aardingsbeveiliging voor stroomkringen, kan het haars inziens niet als aansluitdoos, noch als deel daarvan in de zin van post 8538 worden aangemerkt. Ook in het kader van de tweede vraag kan het niet worden geacht de wezenlijke kenmerken van een aansluitdoos te bezitten. De Commissie concludeert dan ook, dat in casu algemene regel 3 b van toepassing is en dat het product derhalve moet worden ingedeeld naar de stof of het bestanddeel waaraan het zijn wezenlijke kenmerk ontleent, te weten — onder voorbehoud van bevestiging door de nationale rechter — aluminium. De Commissie wil het product bijgevolg indelen onder postonderverdeling 7616 99 10.(11)
IV — Standpuntbepaling
18. Het Hof heeft onlangs in verschillende zaken nogmaals zijn standpunt inzake tarief indelingen geformuleerd.(12) Zo verklaarde het in de zaak Rank Xerox „dat (...) in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in beginsel moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de post van het gemeenschappelijk douanetarief en in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven. Het is eveneens vaste rechtspraak, dat bij de uitlegging van het gemeenschappelijk douanetarief zowel de aantekeningen bij de hoofdstukken hiervan als de toelichtingen bij de nomenclatuur van de Internationale Douaneraad belangrijke middelen vormen ter verzekering van een uniforme toepassing van dit tarief en derhalve als waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging ervan kunnen worden beschouwd.”(13)
Dit standpunt behoort derhalve ook op de onderhavige zaak te worden toegepast,
19. Post 7616 staat in hoofdstuk 76 van de GN („Aluminium en werken van aluminium”), dat deel uitmaakt van afdeling XV („Onedele metalen en werken daarvan”). Volgens aantekening 1, sub f, omvat die afdeling niet de in afdeling XVI bedoelde artikelen, die in die aantekening worden omschreven als „machines, toestellen en elektronisch materieel”. Aangezien hoofdstuk 85 onder afdeling XVI valt, zal ik eerst onderzoeken, of het product onder een van de daarvoor in aanmerking komende posten van dat hoofdstuk kan worden ingedeeld. Derhalve moet eerst worden nagegaan, of post 8538, waarop de eerste vraag betrekking heeft, in casu de juiste post is.
A — De eerste vraag
20. Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of een product als beschreven in de verwijzingsbeschikking, als voor een „aansluitdoos” bestemd „deel” onder post 8538 kan worden ingedeeld. Blijkens de verwijzingsbeschikking acht de nationale rechter indeling onder die post niet mogelijk. Zijn twijfels zijn mijns inziens gegrond.
21. Aantekening 2, sub a, bij afdeling XVI bepaalt, dat „delen die als zodanig onder een van de posten van de hoofdstukken 84 of 85 (...) kunnen worden ingedeeld, onder die posten ingedeeld blijven”, terwijl volgens aantekening 2, sub b, bij deze afdeling „delen, andere dan die bedoeld onder a hiervoor, waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor een bepaalde machine (...) worden ingedeeld onder de post waaronder die machine of die machines vallen, of onder een der posten (...) of 8538, naar gelang van het geval”. Dit uitgangspunt wordt bevestigd door de bewoordingen van post 8538 zelf, waar wederom als criterium geldt, dat de delen uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd moeten zijn voor de toestellen bedoeld bij, onder meer, post 8536. Nog duidelijker zijn de toelichtingen GS. Volgens punt II („Delen”) van de algemene opmerkingen bij afdeling XVI worden delen van de toestellen bedoeld bij de posten 8535, 8536 en 8537 ingedeeld onderpost 8538 (zie II, sub ij), tenzij „de delen als zodanig onder een van de posten van [dat] hoofdstuk kunnen worden ingedeeld; bedoelde delen volgen hun eigen tarifering, ook indien zij speciaal voor een bepaalde machine bestemd zijn”. Dit laatste geldt voor (zie 5, II, sub 12) „toestellen voor het inschakelen, omschakelen, enz. van elektrische stroom (aansluitdozen en -kasten, schakelaars, zekeringen, enz.), bedoeld bij de posten 85.35 en 85.36”.
22. Gelet op de bovenstaande hulpmiddelen voor de interpretatie, acht ik het voorlopige standpunt van de verwijzende rechter, dat het product niet als „deel” in de zin van post 8538 kan worden aangemerkt, omdat het, ook in de toestand waarin het wordt ingevoerd, een artikel is dat onder post 8536 kan worden ingedeeld, juist. Met andere woorden, het product kan niet als deel van een „aansluitdoos” worden aangemerkt, omdat het reeds de uiterlijke schijn van een complete aansluitdoos heeft. Of deze uiterlijke schijn overeenkomt met de werkelijkheid, vormt de kern van de tweede vraag. Derhalve geef ik het Hof in overweging, de eerste vraag ontkennend te beantwoorden.
B — De tweede vraag
23. Ten aanzien van het wezenlijke karakter van een „aansluitdoos” lopen de standpunten uiteen. Uit de precieze bewoordingen van algemene regel 2 a blijkt, dat een artikel pas onder een bepaalde post of postonderverdeling kan worden ingedeeld „voor zover dit de essentiële kenmerken van het complete of het afgewerkte goed vertoont”. De nationale rechter verwijst naar de toelichtingen GS bij algemene regel 2 a, waarin in punt II wordt gesteld, dat algemene regel 2 a eveneens van toepassing is op „artikelen in voorwerpsvorm, tenzij deze in een bepaalde post zijn genoemd”. Volgens de nationale rechter is dit niet het geval bij aansluitdozen (in voorwerpsvorm). Onder „in voorwerpsvorm” wordt verstaan „artikelen die als zodanig niet voor gebruik geschikt zijn, doch waarvan de vorm of het profiel die van het afgewerkte voorwerp of artikel benadert en die, behoudens in uitzonderlijke gevallen, alleen gebruikt kunnen worden voor het vervaardigen van dat voorwerp of dat artikel”. Naast zijn twijfels met betrekking tot het basiskenmerk van een (complete) aansluitdoos, vraagt de verwijzende rechter zich in wezen af, of een product als in het hoofdgeding, waarvan de aardschroeven niet zijn gemonteerd, als niet-complete aansluitdoos dan wel als aansluitdoos in voorwerpsvorm kan worden aangemerkt.
24. Om te beginnen moet worden vastgesteld, wat onder „aansluitdoos” in de zin van post 8536 moet worden verstaan. Mocht verzoeksters standpunt, dat een aansluitdoos niet noodzakelijkerwijs permanent (in plaats van slechts tijdelijk) met een voorziening voor het aansluiten van een stroomkring behoeft te zijn uitgerust om onder deze post te kunnen worden ingedeeld, juist zijn, dan hoeft het Hof niet meer te beoordelen, of een artikel dat slechts bij gelegenheid stroom naar de aarde geleidt en waarvan de aardschroeven bovendien los zijn verpakt, overeenkomstig algemene regel 2 a niettemin als product met de essentiële kenmerken van een complete aansluitdoos kan worden aangemerkt. Diende enkel van de bewoordingen van de post te worden uitgegaan, dan zou ik zonder al te veel aarzeling in overweging geven, een dergelijk product, dat in wezen dient ter beveiliging van stroomkringen, onder deze post in te delen. De tekst van post 8536 (aangehaald in punt 2 supra) leent zich uitstekend voor een disjunctieve interpretatie: de tussen haakjes genoemde voorbeelden, waaronder aansluitdozen en -kasten, kunnen ieder afzonderlijk onder de beschrijving „toestellen voor het inschakelen, uitschakelen, omschakelen, aansluiten of verdelen van of voor het beveiligen tegen elektrische stroom” vallen (cursivering van mij).(14) Een aansluitdoos zoals die in casu dient ter beveiliging van stroomkringen. Bij zorgvuldige lezing van de toelichtingen GS komt men evenwel tot een andere uitlegging.
25. Verzoekster heeft niet uitdrukkelijk gesteld, dat het betrokken product alleen aan de hand van de bewoordingen van post 8536 kan worden ingedeeld, Uit algemene regel 1 (aangehaald in punt 3 supra) blijkt weliswaar onmiskenbaar, dat voor de indeling primair de „bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken” bepalend zijn, doch tevens staat vast, dat de afzonderlijke tariefposten moeten worden uitgelegd met inachtneming van de desbetreffende toelichtingen GS. Blijkens de derde overweging van de considerans van verordening nr. 2658/87 moet de gecombineerde nomenclatuur worden „vastgesteld op basis van het geharmoniseerde systeem”, dat in het verdrag van 1983 is vastgelegd. Artikel 3, lid 1, sub a-ii, van het verdrag van 1983, dat namens de Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 87/369 van de Raad, bepaalt, dat elke verdragsluitende partij zich ertoe verbindt „de algemene regels voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem, alsmede alle aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken en de aanvullende aantekeningen op de onderverdelingen toe te passen en de draagwijdte van de afdelingen, hoofdstukken, posten of onderverdelingen van het geharmoniseerde systeem niet te wijzigen”.(15) De draagwijdte van het begrip „aansluitdoos” in de zin van post 8536 kan dus niet met voorbijgaan aan de toelichtingen GS worden uitgelegd.
26. Het desbetreffende punt van de toelichtingen GS geeft duidelijk aan, dat aansluitdozen primair dienen tot het verbinden van stroomkringen. Om te beginnen worden zij enkel genoemd in samenhang met toestellen voor het aansluiten of verdelen van elektrische stroom. Volgens de algemene beschrijving in punt III van de toelichtingen GS bij post 8536 gaat het om apparatuur „voor de onderlinge verbinding van de verschillende gedeelten van een stroomketen”, waarvan onder meer „aansluitdozen en -kasten” worden genoemd. Vervolgens blijkt onmiskenbaar uit punt III, sub C (aangehaald in punt 4 supra), dat aansluitdozen bedoeld zijn voor het aansluiten van elektrische draden. Het beveiligen van stroomkringen is niet voldoende. Bijgevolg moet worden vastgesteld, wat voor verbinding wordt bedoeld: alleen het sluiten van stroomkringen of ook aardverbindingen.
27. Uitgaande van de bewoordingen van de toelichtingen GS kan een product dat voornamelijk een beveiligingsfunctie vervult doordat het in geval van nood stroom naar de aarde geleidt, niet worden ingedeeld als product dat een stroomkring kan aansluiten. Ik ben het met verweerster eens, dat voor deze uitlegging steun kan worden gevonden in de door de nationale rechter aangehaalde reactie van het Zentralverband Elektrotechnik- und Elektronikindustrie eV (hierna: „ZVEI”) van 4 augustus 1995 op een verzoek van verweerster. Volgens het ZVEI kan de aarding van een stroomkring — door middel van schroeven van verkoperd staal en boorgaten met schroefdraad zoals bij het product in casu — niet als het sluiten of verbinden van een stroomkring worden aangemerkt. Aangezien in de toelichtingen GS naar een technisch aspect wordt verwezen (namelijk het aansluiten van stroomkringen) heeft de verwijzende rechter goede grond om de opvattingen van een organisatie als het ZVEI in aanmerking te nemen, mits hij overtuigd is van de onpartijdigheid ervan.(16) Uit het feit dat in de toelichtingen GS naar de aanwezigheid van aansluitklemmen of andere contactbevestigingen voor het aansluiten van elektrische draden wordt verwezen, blijkt bovendien, althans voor zover het post 8536 betreft, dat een als aansluitdoos in te delen product een stroomkring moet kunnen sluiten of verbinden. Door louter beveiligende dozen, dat wil zeggen dozen die feitelijk slechts met of voor een reeds bestaande verbinding worden gebruikt, van het begrip „aansluitdoos” uit te sluiten, ontzenuwt men immers verzoeksters standpunt, dat er zonder aarding geen sprake kan zijn van een „onafhankelijk tot stand gebrachte verbinding” in de zin van de toelichtingen GS. Ten slotte acht ik verzoeksters verwijzing naar alledaagse stroomkringen zoals alarm- en verlichtingssystemen, die alleen indien nodig stroom moeten doorlaten, niet overtuigend. Dergelijke stroomkringen zijn weliswaar niet permanent in bedrijf, doch om te kunnen functioneren zodra zij worden geactiveerd (bijvoorbeeld door het licht aan te doen) moeten zij net zolang verbonden kunnen blijven totdat zij later weer worden gedesactiveerd.
28. Gelezen in samenhang met de toelichtingen GS moet het begrip „aansluitdozen of -kasten” in post 8536 mijns inziens dan ook aldus worden uitgelegd, dat het enkel dozen omvat die, wanneer zij zijn gemonteerd, stroomkringen kunnen aansluiten. Onder deze post vallen bijgevolg geen producten die, wanneer zij zijn gemonteerd, slechts een anderszins aangesloten stroomkring kunnen aarden.
29. Dat een product zoals dat in casu niet onder post 8536 kan worden ingedeeld, betekent echter nog niet dat de tweede vraag reeds volledig is beantwoord. De nationale rechter verwijst immers ook naar algemene regel 2 a. Hij wenst in wezen te vernemen, of een dergelijk product overeenkomstig deze regel kan worden geacht de „essentiële kenmerken” van een aansluitdoos te bezitten. Met andere woorden, betekent het feit dat het door verzoekster ingevoerde product enkel nog van aansluitklcmmen of andere contactbevestigingen — die verzoekster ook levert — moet worden voorzien om het als aansluitdoos te doen functioneren in de zin van post 8536, dat het ingevolge algemene regel 2 a als niet-complete aansluitdoos onder deze post zou kunnen vallen?
30. Verweerster en de Commissie stellen, dat „aansluitdozen of -kasten” in de zin van post 8536 als voornaamste kenmerk hebben dat zij stroomkringen aansluiten, zodat het onderhavige product niet aan algemene regel 2 a de essentiële kenmerken van een complete of afgewerkte aansluitdoos kan ontlenen. Dit standpunt deel ik niet. Zoals de nationale rechter terecht opmerkt, wordt in punt II van de toelichtingen GS bij die algemene regel verwezen naar het begrip „in voorwerpsvorm”. Omdat noch in post 8536, noch in enige andere post sprake is van aansluitdozen in voorwerpsvorm of niet-complete aansluitdozcn, lijkt dit punt van de toelichtingen van toepassing. De kern van de definitie van een „artikel in voorwerpsvorm” (zie punt 5 supra) is de verwijzing naar een niet-compleet artikel „waarvan de vorm of het profiel die van het afgewerkte voorwerp of artikel benadert” en die feitelijk „alleen gebruikt kan worden voor het vervaardigen van dat voorwerp of dat artikel”. Onverminderd het recht van de verwijzende rechter om ter zake de nodige feitelijke vaststellingen te verrichten, komt het mij voor, dat een product zoals verzoekster heeft ingevoerd — waarvan de nationale rechter een voorbeeld heeft meegezonden met het dossier — een artikel is waarvan de vorm of het profiel die van een afgewerkte aansluitdoos benadert. Bovendien lijkt het product, althans niet zonder zeer ingrijpende aanpassingen, niet anders dan als aansluitdoos te kunnen worden gebruikt. In elk geval is niet gebleken, en zeker niet uit de door verweerster bij het Hof ingediende stukken, dat de door verzoekster ingevoerde producten uiteindelijk anders dan als aansluitdoos zullen worden gebruikt. Verder kan ook de omstandigheid dat de aardschroeven niet zijn gemonteerd, doch los worden bijgeleverd, op zich niet doorslaggevend zijn. Alle aansluitdozen moeten immers worden gemonteerd, ongeacht of het een nieuwe of een bestaande stroomkring betreft. Dat de afnemer van een product zoals ingevoerd door verzoekster, behalve aansluitklemmen of andere contactbevestigingen ook nog de aardschroeven moet monteren om het vervolgens te gebruiken voor het aansluiten van een stroomkring, kan mijns inziens niet van invloed zijn op de tariefindeling.
31. Tenzij de nationale rechter mocht vaststellen, dat het in geding zijnde product, behoudens in uitzonderlijke gevallen, voor andere doeleinden kan worden gebruikt dan voor het vervaardigen van een afgewerkte aansluitdoos, ben ik van mening, dat het overeenkomstig het begrip „artikel in voorwerps-vorm” in de toelichtingen GS als niet-complete aansluitdoos met de essentiële kenmerken van complete „aansluitdozen of -kasten” in de zin van post 8536 moet worden aangemerkt. Ik stel daarom voor, de tweede vraag bevestigend te beantwoorden en het product onder postonderverdeling 8536 90 85 in te delen.
32. Mocht het Hof dit voorstel niet overnemen en aan het begrip niet-complete aansluitdoos of aansluitdoos in voorwerpsvorm bijvoorbeeld de eis verbinden, dat de aansluitklemmen of andere contactbevestigingen gemonteerd zijn, dan adviseer ik niet de door verweerster en de Commissie voorgestelde alternatieve tariefindeling te aanvaarden. Aangezien het betrokken product uit een aantal verschillende stoffen is vervaardigd (waaronder aluminium en silicium, een kunststof dichting en aardschroeven van verkoperd staal), is algemene regel 2 b van toepassing, voorzover aldaar is bepaald, dat het product dan overeenkomstig algemene regel 3 moet worden ingedeeld. Ik ben met de Commissie van mening, dat algemene regel 3 a niet van toepassing is, omdat er twee of meer posten zijn die slechts betrekking hebben op een gedeelte van de stoffen of bestanddelen waaruit het product bestaat; anders gezegd, de bestanddelen van silicium, koper, staal en kunststof kunnen niet onder hoofdstuk 76 van de GN worden ingedeeld alsof het aluminium betrof. Dit betekent, dat vervolgens algemene regel 3 b moet worden toegepast. De Commissie betoogt, onder voorbehoud van de bevindingen van de nationale rechter, dat het aluminium overheerst en dat het product daaraan zijn wezenlijke karakter ontleent, zodat het onder postonderverdeling 7616 99 10 behoort te worden ingedeeld. Bij dat voorstel kan ik mij niet aansluiten.
33. De relevante toelichtingen GS zijn de punten VII en VIII met betrekking tot algemene regel 3. Deze bepalen in de eerste plaats, dat de toepassing van het criterium van het wezenlijke karakter niet absoluut is, en in de tweede plaats, dat de factor die dit karakter bepaalt, van geval tot geval verschilt. Hoewel de Commissie terecht het gewicht van het aluminium als mogelijk doorslaggevend kenmerk aanmerkt, gaat zij voorbij aan „de betekenis van die stof, gelet op het gebruik van de goederen” (zie punt VIII). Onverminderd het recht van de nationale rechter om tot een andere vaststelling te komen, lijkt vrijwel vast te staan, dat producten als het thans in geding zijnde artikel ofwel als dozen met een beveiligende functie, ofwel — na het aanbrengen van de desbetreffende contactbevestigingen — als aansluitdozen voor het aansluiten van stroomkringen worden gebruikt. Dat het huis van het product overwegend uit aluminium bestaat, kan, zolang de nationale rechter niet het tegendeel heeft vastgesteld, nauwelijks van belang zijn. Naar analogie van het criterium dat het Hof in het arrest Sportex ten aanzien van algemene regel 3 b heeft geformuleerd, zou dit product het wezenlijke karakter van een niet-complete aansluitdoos behouden, ongeacht of het uit een overwegend uit aluminium bestaande legering werd vervaardigd.(17)
34. Nu algemene regel 3 b niet van toepassing blijkt te zijn, dient algemene regel 3 c toepassing te vinden. Dit is een echte vangnetbepaling die eenvoudigweg voorschrijft (zie punt 3 supra), dat bij de indeling „van de verschillende in aanmerking komende posten, de post [wordt] toegepast die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst” (cursivering van mij). Om de in de punten 20 tot en met 22 supra genoemde redenen, acht ik indeling onder post 8538, die onder meer delen van aansluitdozen en -kasten betreft, niet juist. Om bij de bewoordingen van regel 3 e aan te sluiten: post 8538 komt niet in dezelfde mate in aanmerking als post 8536. Een product als omschreven in de verwijzingsbeschikking moet naar mijn mening dan ook worden ingedeeld onder postonderverdeling 8536 90 85.
V — Conclusie
35. Gelet op het bovenstaande geef ik het Hof in overweging, de vragen van het Finanzgericht Düsseldorf te beantwoorden als volgt:
Bijlage I bij verordening (EG) nr. 1734/96 van de Commissie van 9 september 1996 tot wijziging van bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, moet aldus worden uitgelegd, dat een als aansluitdoos aangeduid product, bestaande uit een rechthoekige houder met een gelakt gespuitgiet aluminium deksel (aluminium-siliciumlegering met overwegend aluminium) met vier stalen montageschroeven en vier aardschroeven van verkoperd staal (die zich los verpakt in het product bevinden en in de daarvoor bestemde gaten met schroefdraad moeten worden aangebracht) niet onder post 8538 kan worden ingedeeld.
Bijlage I bij verordening nr. 1734/96 moet aldus worden uitgelegd, dat een dergelijk product overeenkomstig regel 2 a, eerste volzin, van de algemene regels voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem onder postonderverdeling 8536 90 85 moet worden ingedeeld.”