Home

Conclusie van advocaat-generaal Léger van 17 december 1998.

Conclusie van advocaat-generaal Léger van 17 december 1998.

1 Het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk), dat zich moet buigen over een inbreuk op de Oostenrijkse wetgeving inzake het vervoer over de weg van dieren, stelt het Hof de vraag, of de communautaire bepalingen van primair recht inzake het beginsel van vrij verkeer van goederen(1) en van afgeleid recht inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer(2), zich ertegen verzetten, dat op nationaal niveau beperkingen worden opgelegd aan het vervoer van slachtvee: een temporele beperking met betrekking tot de vervoerduur, en een geografische beperking tot het nationale grondgebied en tot een maximumafstand.

De nationale regelgeving

2 Ingevolge § 5, leden 1 en 2, van het Tiertransportgesetz - Straße (wet veevervoer over de weg; hierna: "TGSt")(3) mag dit vervoer enkel plaatsvinden tot het dichtstbij gelegen, geschikte binnenlandse slachthuis, waarbij een totale reisduur van 6 uur en een afstand van 130 km, over de kortste route, niet wordt overschreden, behoudens bijzondere vergunning.

3 Voornoemde bepaling luidt als volgt:

"Het vervoer van vee over de weg moet over de kortste gebruikelijke verkeersroute plaatsvinden, die in veterinair opzicht onbezwaarlijk en volgens de vervoersvoorschriften en verkeersregels geoorloofd is. Van de chauffeur wordt een voorzichtige en zorgvuldige rijstijl gevergd, om vooral verwonding van het vervoerde vee te vermijden. Het laden en lossen dient behoedzaam te geschieden; verwonding van het vee moet worden vermeden.

Vervoer van slachtvee mag alleen plaatsvinden tot het dichtstbij gelegen, geschikte binnenlandse slachthuis; wanneer met naleving van de vervoersvoorschriften en verkeersregels een totale reisduur van 6 uur en een afstand van 130 km niet wordt overschreden, mag het vervoer zonder meer plaatsvinden. De daarbij werkelijk op de autosnelweg afgelegde kilometers worden bij de berekening van de afstand slechts voor de helft in aanmerking genomen."

4 In § 16, lid 3, punt 4, van dezelfde wet wordt bepaald:

"3) Eenieder (...)

4. die een veetransport uitvoert of laat uitvoeren in strijd met het bepaalde in § 5, leden 1 of 2, maakt zich schuldig aan een overtreding die wordt bestraft met een geldboete van 10 000 tot 50 000 ÖS."

De feiten en de procedure

5 W. Monsees, verdachte in het hoofdgeding, wordt vervolgd wegens overtreding van deze wetgeving. Op 23 augustus 1995 laadde de vrachtwagenchauffeur te Breitenwisch (Duitsland) 31 runderen in die waren bestemd om in Istanbul (Turkije) te worden geslacht. Hij zette zich om 11 uur achter het stuur en zette zijn reis voort totdat hij op 24 augustus 1995 om 10.15 uur door de douaneautoriteiten van de Oostenrijkse grenspost Arnoldstein werd gecontroleerd. Daarbij werd geconstateerd, dat het vervoer van het slachtvee niet was geëindigd bij het dichtstbij gelegen, geschikte slachthuis op Oostenrijks grondgebied, dat de totale vervoerduur 23 uur en 15 minuten zonder onderbreking bedroeg(4) en de afgelegde afstand in elk geval meer dan 300 km, zonder dat overeenkomstig het TGSt een vergunning was overgelegd voor het overschrijden van de duur en de afstand van de reisroute.

6 Bij Straferkenntnis (bestuursrechtelijke strafbeschikking) van het Bezirkshauptmannschaft Villach werd Monsees op 9 januari 1996 veroordeeld tot een geldboete en vervangende hechtenis. Het beroep dat hij hiertegen instelde bij de Unabhängige Verwaltungssenat für Kärnten werd op 26 juni 1996 verworpen, waarna Monsees in hoger beroep ging bij het Verwaltungsgerichtshof.

7 In wezen betoogt hij, dat het grensoverschrijdend karakter van het litigieuze vervoer zich tegen toepassing van de Oostenrijkse wettelijke regeling verzet, omdat anders "elk internationaal vervoer van vee afkomstig uit Duitsland en met oostelijke bestemming zou eindigen in het dichtstbij gelegen slachthuis van Salzburg".(5)

8 De aangezochte rechter stelt weliswaar vast, dat een dergelijke beperking van het handelsverkeer in beginsel inderdaad verboden is, doch is van oordeel dat zij krachtens artikel 36 van het Verdrag gerechtvaardigd kan zijn uit hoofde van de bescherming van de gezondheid en het leven van dieren, voor zover de litigieuze bepalingen niet in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. De verwijzende rechter uit dienaangaande enige twijfel, omdat de beoogde bescherming ook had kunnen worden verzekerd door minder vergaande middelen, zoals meer frequente rustpauzes of de verplichting om de dieren geregeld te voederen en te drenken.

9 Wat evenwel de bepalingen van afgeleid recht betreft waarop eveneens een beroep is gedaan, acht de verwijzende rechter richtlijn 95/29 in casu niet toepasselijk, omdat de termijn voor omzetting daarvan ten tijde van de feiten nog niet was verstreken.(6) Enkel richtlijn 91/628 zou in voorkomend geval relevant zijn, doch deze zou geen beperkingen voorschrijven op het gebied van het vervoer van dieren.

10 Het Verwaltungsgerichtshof heeft derhalve besloten, de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

"Moeten de artikelen 30 tot en met 36 EG-Verdrag (bepalingen inzake het vrije verkeer van goederen) en de overige bepalingen van het geldende gemeenschapsrecht aldus worden uitgelegd, dat zij zich ertegen verzetten, dat een lidstaat het vervoer van slachtvee beperkt in dier voege, dat vervoer van slachtvee slechts mag plaatsvinden tot het dichtstbij gelegen, geschikte binnenlandse slachthuis, en dit vervoer enkel dan zonder meer mag plaatsvinden, wanneer met inachtneming van de vervoersvoorschriften en de verkeersregels een totale reisduur van 6 uur en een afstand van 130 km niet worden overschreden, waarbij de werkelijk op de autosnelweg afgelegde kilometers bij de berekening van de afstand slechts voor de helft in aanmerking worden genomen?"

De relevante bepalingen van gemeenschapsrecht

11 Drie soorten regelingen kunnen in de omstandigheden van het onderhavige geval van belang zijn.

De artikelen 30 en volgende van het Verdrag

12 Het Verwaltungsgerichtshof verwijst in zijn vraag allereerst uitdrukkelijk naar artikel 30 van het Verdrag. Dit verbiedt zowel kwantitatieve invoerbeperkingen als maatregelen van gelijke werking "die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, [kunnen] belemmeren".(7)

13 In afwijking van deze bepaling kunnen bepaalde maatregelen die in strijd zijn met het beginsel van vrij verkeer van goederen, niettemin gerechtvaardigd zijn, hetzij uit hoofde van artikel 36, hetzij - voor maatregelen die zonder onderscheid gelden, zoals in casu het geval is - wanneer het gaat om dwingende vereisten van de nationale wetgeving, die "gericht [zijn] op de verwezenlijking van een doel van algemeen belang, dat zou moeten voorgaan bij de eisen van het vrije verkeer van goederen".(8) Volgens de verwijzende rechter kan een dergelijk dwingend vereiste bestaan in de tweevoudige wettige doelstelling, de gezondheid van de dieren te beschermen en de veiligheid van de weggebruikers te verzekeren(9), voor zover de met het oog op de inachtneming van dit dwingende vereiste vastgestelde nationale maatregelen evenredig waren aan het nagestreefde doel, hetgeen door hem wordt betwijfeld.(10) Artikel 36 heeft onder meer betrekking op "verboden of beperkingen van invoer, uitvoer of doorvoer, welke gerechtvaardigd zijn uit hoofde van bescherming van (...) de gezondheid en het leven van (...) dieren".

14 Verdachte in het hoofdgeding heeft zich voorts beroepen op bepalingen van afgeleid recht inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer.

Richtlijn 91/628

15 In de eerste plaats is richtlijn 91/628 aangehaald. In de considerans hiervan wordt verwezen naar het doel van bescherming en verzorging van dieren tijdens vervoer over lange afstanden. Ofschoon de richtlijn zelf geen enkele beperking voorschrijft met betrekking tot inzonderheid de duur van het vervoer over de weg van levende dieren (geregeld wordt enkel het aantal tussenpozen voor het drenken en voederen van het vee(11)), bepaalt artikel 13, lid 1, ervan het volgende:

"De Commissie legt vóór 1 juli 1992 een verslag voor dat is opgesteld op basis van een advies van het Wetenschappelijk Veterinair Comité, en eventueel vergezeld gaat van voorstellen, betreffende

- de vaststelling van maximumtijden gedurende welke bepaalde soorten dieren mogen worden vervoerd,

- de tussenpozen [voor het voederen en drenken van de dieren],

- de rustperiode [voor reizen die, van de plaats van vertrek tot de plaats van bestemming, meer dan 24 uur duren over de voorgenomen reisroute],

(...)"

Richtlijn 95/29

16 Op de grondslag van laatstgenoemde bepaling is richtlijn 95/29 vastgesteld tot wijziging van richtlijn 91/628, waarop in het hoofdgeding eveneens een beroep is gedaan.

17 In dit verband kan worden opgemerkt, dat deze richtlijn nu juist strekt ter voorkoming van maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen, die de lidstaten geneigd zouden kunnen zijn vast te stellen onder het mom van bijzondere verzorging van levende dieren tijdens het vervoer. Dit volgt met name uit de derde overweging van de considerans, die luidt:

"Overwegende dat lidstaten voorschriften hebben vastgesteld inzake tijden gedurende welke dieren mogen worden vervoerd, tussenpozen voor het voederen en drenken van de dieren, rustperioden, en beschikbare ruimte; dat deze voorschriften in bepaalde gevallen zeer gedetailleerd zijn en door sommige lidstaten worden aangewend om het intracommunautaire handelsverkeer in levende dieren te beperken; dat de personen die belast zijn met het vervoer van dieren over duidelijke criteria moeten beschikken aan de hand waarvan zij in de gehele Gemeenschap activiteiten kunnen ontplooien zonder in conflict te komen met verschillende nationale voorschriften."

18 Teneinde dit doel te bereiken "met behoud van voldoende bescherming voor de betrokken dieren", voorziet richtlijn 95/29 in "de harmonisatie van de reistijden, de tussenpozen voor het voederen en drenken, de rustperioden en de beschikbare ruimte voor bepaalde soorten dieren".(12)

19 Om deze reden is in artikel 3, lid 1, van richtlijn 91/628 een nieuw punt a bis ingevoegd, waarvan het tweede streepje de lidstaten verplicht erop toe te zien, dat de reis- en rusttijden en de tussenpozen voor het voederen en drenken voor bepaalde diersoorten voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 95/29.(13)

20 Bedoeld hoofdstuk bepaalt met name in de punten 1 en 2, dat de maximaal toegestane reistijd over de weg voor runderen 8 uur bedraagt.

Ingevolge punt 3 is een verlenging van die duur echter toegestaan, indien het voor het vervoer gebruikte voertuig aan bepaalde aanvullende voorwaarden voldoet.(14) In dat geval worden de tussenpozen voor het voederen en drenken, alsmede de reis- en rusttijden krachtens punt 4, sub d, verlengd. Zo moeten runderen "na een reistijd van 14 uur een voldoende rusttijd van ten minste 1 uur krijgen, waarin zij worden gedrenkt en zo nodig gevoederd. Na deze rusttijd kunnen zij opnieuw gedurende 14 uur worden vervoerd." Opgemerkt zij, dat deze reistijden ingevolge punt 8 nog met 2 uur mogen worden verlengd in het belang van de dieren, met name gelet op de nabijheid van de plaats van bestemming.

Tot slot mogen de lidstaten ingevolge punt 9 een speciale regeling vaststellen voor het vervoer van voor de slacht bestemde dieren dat volledig op hun grondgebied plaatsvindt, alwaar de afwijkende bepalingen niet kunnen worden toegepast. Zo kan een niet voor verlenging vatbare maximumvervoerduur van 8 uur worden vastgesteld voor vervoer van voor de slacht bestemde dieren, dat uitsluitend wordt verricht van een punt van vertrek tot aan een punt van bestemming die beide op het nationale grondgebied zijn gelegen, zulks "met inachtneming van de algemene verdragsbepalingen", zoals de vijfde overweging van de considerans van richtlijn 95/29 preciseert.

21 Gelijk de verwijzende rechter opmerkt, is deze richtlijn niettemin in beginsel ratione temporis niet van toepassing op de feiten van het onderhavige geding, aangezien de termijn voor uitvoering ervan ten tijde van die feiten nog niet was verstreken. De Commissie heeft evenwel terecht opgemerkt, dat de richtlijn ten tijde van de feiten reeds in werking was, "en de inhoud ervan dus in aanmerking kan worden genomen bij de juridische beoordeling".(15)

De Europese Overeenkomst inzake de bescherming van dieren tijdens internationaal vervoer

22 Tot slot verdient nog vermelding de Europese Overeenkomst inzake de bescherming van dieren tijdens internationaal vervoer(16), waarnaar in de derde overweging van de considerans van richtlijn 91/628 wordt verwezen. Deze overeenkomst, die is gesloten in het kader van de Raad van Europa van 13 december 1968, bevat - met name in artikel 6, punt 4 - voorschriften met betrekking tot de tussenpozen voor het voederen en drenken van runderen tijdens het vervoer, die overeenkomen met die van hoofdstuk I, deel A, punt 2, sub d, van de bijlage bij richtlijn 95/29.

23 Ofschoon de overeenkomst geen dwingende vervoerduur voorschrijft, bepaalt zij niettemin in artikel 14: "De dieren moeten zo snel mogelijk naar de plaats van bestemming worden vervoerd en oponthoud, in het bijzonder bij overladen en rangeren, moet tot een minimum worden beperkt."

Standpunt

24 Het staat vrijwel buiten twijfel, dat de nationale wettelijke regeling, door onder meer dwingend voor te schrijven dat elk internationaal vervoer van voor de slacht bestemde dieren moet eindigen bij het dichtstbij gelegen slachthuis op het nationale grondgebied, opdat de dieren daar worden geslacht, een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking vormt. Dit wordt in feite ook door geen van de interveniërende partijen betwist.(17) Verder kan er met verdachte in het hoofdgeding op worden gewezen(18), dat de bestreden regeling in werkelijkheid niet alleen de invoer, maar ook de uitvoer belet, dat wil zeggen, in casu elk internationaal vervoer vanuit Oostenrijk en zelfs elke doorvoer door Oostenrijk. Het is dan ook in strijd met zowel artikel 30 als artikel 34 van het Verdrag, dat ingevolge de nationale bepalingen elk vervoer van dit type moet eindigen bij het dichtstbij gelegen slachthuis op het nationale grondgebied.

25 Door het Hof is er echter, in het bijzonder in het arrest Hedley Lomas, aan herinnerd, dat "op grond van artikel 36 van het Verdrag beperkingen van het vrije verkeer van goederen in stand [kunnen] blijven, die zijn gerechtvaardigd uit hoofde van bescherming van de gezondheid en het leven van dieren, een door het gemeenschapsrecht erkend fundamenteel vereiste".(19)

26 Een rechtvaardiging krachtens artikel 36 is echter uitgesloten, wanneer "communautaire richtlijnen voorzien in harmonisatie van de maatregelen die nodig zijn om die specifieke doelstelling te verwezenlijken, welke met het beroep op artikel 36 zou worden nagestreefd".(20) In dat geval moeten namelijk passende controles worden uitgevoerd en beschermende maatregelen worden getroffen binnen het door de harmonisatierichtlijn afgebakende kader.

27 In casu moet derhalve nog worden onderzocht, of de ingeroepen bepalingen van afgeleid recht voorzien in harmonisatie van de maatregelen die nodig zijn ter bescherming van de gezondheid van voor de slacht bestemde runderen tijdens het vervoer, hetgeen een specifieke doelstelling van artikel 36 is.

28 Dit is duidelijk niet het geval met richtlijn 91/628, die, zoals gezegd, de lidstaten geen dwingende maatregelen voorschrijft. Het feit dat artikel 13 ervan spreekt over de latere vaststelling van een aanvullende wettelijke regeling, onderstreept bovendien, dat de richtlijn niet bedoeld is ter volledige harmonisatie van de ter zake geldende nationale regelingen. Artikel 13, lid 4, preciseert overigens het volgende: "In afwachting van de tenuitvoerlegging van de in de leden 1 en 2 bedoelde bepalingen zijn de nationale voorschriften ter zake van toepassing met inachtneming van de algemene bepalingen van het Verdrag."

29 Wat richtlijn 95/29 betreft zij opgemerkt, dat deze weliswaar met name de maximumduur voor het vervoer van runderen en de tussenpozen voor het voederen en drenken harmoniseert, doch dat de termijn voor uitvoering ervan, zoals gezegd, ten tijde van de feiten van het hoofdgeding nog niet was verstreken. Volgens het Hof zet een richtlijn de door artikel 36 van het Verdrag aan de lidstaten verleende bevoegdheid niet opzij, wanneer de termijn voor vaststelling van de bepalingen die nodig zijn om zich naar de richtlijn te voegen, nog niet is verstreken.(21) Zolang de termijn voor uitvoering van de richtlijn niet is verstreken, kunnen de lidstaten dus een beroep doen op artikel 36 van het Verdrag om maatregelen aan de hand van overwegingen van bescherming van de gezondheid en het leven van dieren te rechtvaardigen.

30 Opmerking verdient echter - ten overvloede, omdat dit in casu niet aan de orde is -, dat richtlijn 95/29, zelfs na afloop van de termijn voor uitvoering ervan, stellig niet in dier voege kan worden uitgelegd, dat zij een lidstaat machtigt, met betrekking tot internationale transporten een verplichte stop, op straffe van een sanctie, bij het dichtstbij gelegen binnenlandse slachthuis voor te schrijven, zoals de thans bestreden wettelijke regeling doet.(22) Weliswaar is een dergelijk dwingend voorschrift in deze richtlijn voorzien en uit hoofde daarvan toegestaan, doch het betreft hier een speciale regeling die enkel in het leven is geroepen voor binnenlands vervoer van voor de slacht bestemde dieren, waarbij het punt van vertrek en het punt van bestemming beide op het nationale grondgebied zijn gelegen, krachtens punt 9 van hoofdstuk VII van de bijlage. Uitsluitend voor dat vervoer kan een lidstaat een niet voor verlenging vatbare maximumvervoerduur van 8 uur vaststellen.

31 Nu geen van de in casu toepasselijke bepalingen van afgeleid recht de maatregelen harmoniseert die nodig zijn ter verwezenlijking van het specifieke doel dat met het beroep op artikel 36 wordt beoogd, beland ik dus wederom bij de vraag, of de Oostenrijkse wettelijke regeling - die in beginsel in strijd is met het beginsel van vrij verkeer van goederen - krachtens dit artikel kan worden gerechtvaardigd uit hoofde van de bescherming van de gezondheid en het leven van dieren.

32 Pas daarna moet in voorkomend geval worden nagegaan, of de vastgestelde maatregelen kunnen worden gerechtvaardigd door een dwingend vereiste. Volgens de rechtspraak immers moet eerst een afwijking krachtens artikel 36 van het Verdrag in overweging worden genomen en pas daarna een rechtvaardiging uit hoofde van een dwingend vereiste van algemeen belang.(23)

33 Maatregelen die in het kader van artikel 36 van het Verdrag zijn vastgesteld, zijn slechts gerechtvaardigd "wanneer de gebruikte middelen evenredig zijn aan het nagestreefde doel en de bescherming van de gezondheid niet even doeltreffend kan worden bereikt door middel van maatregelen die het intracommunautaire handelsverkeer minder beperken".(24) Met andere woorden, nationale maatregelen die op de grondslag van artikel 36 van het Verdrag zijn vastgesteld, zijn slechts gerechtvaardigd, voor zover zij de eisen van het vrije verkeer van goederen, zoals tot uitdrukking gebracht in het Verdrag en met name de laatste volzin van artikel 36, in acht nemen.(25)

34 Kan het doel van bescherming van voor de slacht bestemde dieren tijdens hun vervoer even doeltreffend worden bereikt door minder beperkende maatregelen?

35 Volgens vaste rechtspraak(26) moet de partij die zich op artikel 36 van het Verdrag beroept, aantonen dat de gezondheid van dieren wordt bedreigd.

36 Ik trek niet in twijfel, dat, zoals de Oostenrijkse regering onderstreept(27), de litigieuze bepalingen van het TGSt geschikt zijn ter verwezenlijking van het doel van bescherming van de gezondheid van slachtvee tijdens het vervoer. De beperking van de vervoerduur en van de afgelegde afstand draagt duidelijk tot dat doel bij, door in het bijzonder de met dergelijke transporten gepaard gaande toestanden van spanning en uitputting terug te dringen.

37 Het lijkt mij echter evenzo duidelijk, dat de nationale bepalingen ter verwezenlijking van dit doel niet op een adequate belangenafweging berusten. De toepassing van de Oostenrijkse wettelijke regeling op gevallen van internationaal vervoer leidt namelijk tot het merkwaardige resultaat, dat elk doorvervoer door Oostenrijk in feite wordt verhinderd, tenzij dit land tevens eindbestemming is. Elk vervoer van slachtvee, of het nu plaatsvindt vanuit Oostenrijk naar een andere lidstaat, dan wel alleen over Oostenrijks grondgebied als doorvoer van een internationaal transport tussen twee andere lidstaten, wordt in feite onmogelijk gemaakt door de verplichte beëindiging van het vervoer bij het dichtstbij gelegen slachthuis binnen de Oostenrijkse grenzen. Zelfs de invoer van slachtvee in Oostenrijk wordt wezenlijk belemmerd, omdat de eindbestemming niet vrijelijk kan worden gekozen. Bijgevolg wordt elk internationaal vervoer van slachtvee over de weg in Oostenrijk door de litigieuze bepalingen onmogelijk gemaakt.

38 Indien de redenering van de Oostenrijkse regering werd gevolgd, zou dus moeten worden erkend, dat er geen betere waarborg voor de bescherming van slachtvee tijdens internationale transporten bestaat dan ... het verbod van alle internationale transporten. Het succes van een dergelijke benadering is verzekerd. Ik vind haar echter nogal radicaal. Uiteraard kan ook worden betoogd, dat alleen bij vervoer van dood vee sprake is van goed veevervoer, zoals de Oostenrijkse regering lijkt te willen suggereren(28), doch ook hier betwijfel ik, of dit noodzakelijkerwijs de oplossing is die de bescherming van de gezondheid van dieren en de eisen van de interne markt het best met elkaar verenigt.

39 Bovendien is dit niet de benadering waarvoor, ter verzekering van dezelfde bescherming, is gekozen door de staten die partij zijn bij de in het kader van de Raad van Europa gesloten overeenkomst, reeds aangehaald, of door de communautaire wetgever.

40 Wat dit laatste punt betreft, zij eraan herinnerd, dat volgens richtlijn 91/628 de duur van diertransporten over lange afstanden zo veel mogelijk moet worden beperkt. Dezelfde gedachte is uitgewerkt in richtlijn 95/29. Teneinde een betere bescherming van de vervoerde dieren te verzekeren, is vooral de maximum vervoerduur geharmoniseerd.(29) Zo kan deze duur tot 30 uur worden verlengd, wanneer aan bepaalde voorwaarden met betrekking tot de inrichting van de vrachtwagen is voldaan. Deze doelstelling ligt deels ook ten grondslag aan de harmonisatie van de tussenpozen voor het voederen en drenken van de dieren, de rusttijden, de beschikbare ruimte en de normen waaraan de vervoermiddelen moeten voldoen voor het vervoer van bepaalde diersoorten.

41 Met betrekking tot de overeenkomst wil ik, zonder nader te onderzoeken of hier in casu een beroep op kan worden gedaan - hetgeen overigens amper tot discussie heeft geleid(30) -, slechts opmerken, dat de opstellers ervan andere middelen ter bescherming van de gezondheid en het leven van dieren hebben voorgesteld en aanvaard dan de ingrijpender middelen die de Oostenrijkse regering heeft ingevoerd of voorgesteld. Zoals gezegd(31), bevat zij voorschriften die in wezen gelijk zijn aan die welke in de bijlage bij richtlijn 95/29 zijn opgenomen.

42 Deze twee voorbeelden tonen duidelijk aan, hoe het doel van bescherming van de gezondheid en het leven van slachtvee tijdens het vervoer over de weg kan worden bereikt door andere middelen, die de eisen van het vrije verkeer beter in acht nemen dan de Oostenrijkse wettelijke regeling. Overigens miskent deze laatste uiteindelijk niet, welke maatregelen tot verwezenlijking van de beoogde doelstelling kunnen leiden zonder in strijd te zijn met de eisen van de gemeenschappelijke markt, daar zij beperkingen oplegt aan de duur van het vervoer.

43 Ik concludeer dan ook, dat de nationale bestreden maatregelen, die gelijkstaan aan kwantitatieve beperkingen van het handelsverkeer, niet kunnen worden gerechtvaardigd uit hoofde van de door artikel 36 van het Verdrag nagestreefde bescherming van de gezondheid en het leven van dieren.

44 Zoals ik al zei, is voor de nationale rechter, evenals voor het Hof, tevens een beroep gedaan op dwingende vereisten van algemeen belang die deze maatregelen zouden kunnen rechtvaardigen. Geen daarvan kan mijns inziens echter de geconstateerde belemmering van het vrije verkeer rechtvaardigen.

45 Immers, ook al kan de dubbele doelstelling van bescherming van de gezondheid van de dieren en van de veiligheid van de weggebruikers, waarop ter rechtvaardiging van de nationale maatregelen een beroep is gedaan, legitiem worden geacht, dit wil nog niet zeggen, dat het hier gaat om een "dwingend vereiste" waardoor de nationale wettelijke regeling in de omstandigheden van het onderhavige geval, in weerwil van de beperkende invloed ervan op het handelsverkeer, kan worden onttrokken aan het verbod van maatregelen van gelijke werking.

46 De reden hiervoor is wederom, dat de gebruikte middelen niet doeltreffend zijn ter bereiking van het gestelde doel. Zonder opnieuw in te gaan op het doel van bescherming van de dieren, dat reeds bij de bespreking van de toepassing van artikel 36 van het Verdrag aan de orde is gesteld, zij opgemerkt, dat de verkeersveiligheid - los van de vraag, of deze een dwingend vereiste kan opleveren in de zin van het arrest Cassis de Dijon(32) - had kunnen worden gewaarborgd op een wijze die het beginsel van vrij verkeer minder miskent. Dienaangaande volstaat de opmerking, dat de communautaire wetgever, de doelstelling van verkeersveiligheid in de richtlijnen betreffende de bescherming van dieren tijdens het vervoer heeft kunnen opnemen, zonder dat dit evenwel een onevenredige belemmering van het handelsverkeer rechtvaardigt. Dit streven komt bijvoorbeeld tot uiting in de verwijzing, in artikel 1, punt 3, tweede streepje, van richtlijn 95/29, naar verordening (EEG) nr. 3820/85(33), die nu juist vooral op grond van overwegingen van verkeersveiligheid is vastgesteld.(34)

47 Mitsdien ben ik van mening, dat de nationale litigieuze maatregelen, die gelijkstaan aan kwantitatieve beperkingen van het handelsverkeer, evenmin kunnen worden gerechtvaardigd met een beroep op dwingende vereisten van bescherming van de gezondheid van dieren en van de verkeersveiligheid.

Conclusie

48 Op grond van het voorgaande geef ik het Hof in overweging, de door het Verwaltungsgerichtshof gestelde prejudiciële vraag te beantwoorden als volgt:

"De artikelen 30 tot en met 36 EG-Verdrag moeten aldus worden uitgelegd, dat zij zich ertegen verzetten, dat een lidstaat het vervoer van voor de slacht bestemde levende dieren beperkt in dier voege, dat dergelijk vervoer slechts mag plaatsvinden tot het dichtstbij gelegen, geschikte binnenlandse slachthuis, in dier voege dat dit vervoer enkel dan zonder meer mag plaatsvinden, wanneer met inachtneming van de vervoersvoorschriften en de verkeersregels een totale reisduur van 6 uur en een afstand van 130 km niet worden overschreden, waarbij de werkelijk op de autosnelweg afgelegde kilometers bij de berekening van de afstand slechts voor de helft in aanmerking worden genomen."

(1) - Artikelen 30-36 EG-Verdrag.

(2) - Gedoeld wordt op de richtlijnen 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG (PB L 340, blz. 17), en 95/29/EG van de Raad van 29 juni 1995 tot wijziging van richtlijn 91/628 (PB L 148, blz. 52).

(3) - BGBl 1994/411.

(4) - Vaststaat enkel, dat de dieren op 24 augustus om 4.45 uur te Samerberg zijn gevoederd, zonder dat bekend is of hiervoor een stop noodzakelijk was.

(5) - Punt 4 van de motivering van de verwijzingsbeschikking.

(6) - De omzettingstermijn, vastgelegd in artikel 2 van de richtlijn, verstreek eerst op 31 december 1996. Bedoelde termijn kon zelfs tot 31 december 1997 worden verlengd om de bepalingen inzake de verlenging van de maximumreisduur toe te passen.

(7) - Arrest van 11 juli 1974, Dassonville (8/74, Jurispr. blz. 837, punt 5).

(8) - Arrest van 20 februari 1979, Rewe-Zentral, "Cassis de Dijon" (120/78, Jurispr. blz. 649, punt 14).

(9) - Blz. 4 van de Nederlandse vertaling van de verwijzingsbeschikking.

(10) - Zo merkt de verwijzende rechter op:"(...) als bezwaar [kan] worden aangevoerd, dat voor de verwezenlijking van het doel van dierenbescherming een maatregel als [de onderhavige] niet nodig is, en minder vergaande middelen, zoals meer rustpauzes, en geregeld drenken en voederen van de dieren en dergelijke, daarvoor voldoende zijn" (blz. 4 van de Nederlandse vertaling van de verwijzingsbeschikking).

(11) - Hoofdstuk I, deel A, punt 2, sub d, van de bijlage luidt als volgt: "Tijdens het vervoer moeten de dieren met passende tussenpozen worden gedrenkt en met geschikt voer worden gevoederd. Deze tussenpozen mogen niet langer zijn dan 24 uur, tenzij in specifieke gevallen een verlenging van die periode met maximaal 2 uur nodig is in het belang van de dieren, gezien met name de vervoerde soorten, de gebruikte vervoermiddelen en de nabijheid van de plaats van uitlading."

(12) - Vierde overweging van de considerans.

(13) - Artikel 1, punt 3, van richtlijn 95/29.

(14) - Deze voorwaarden zijn de volgende:

"- op de vloer van het voertuig bevindt zich voldoende strooisel;

- in het vervoermiddel is al naar gelang van de vervoerde diersoorten en de duur van de reis voldoende voeder aanwezig;

- er is rechtstreekse toegang tot de dieren;

- er is adequate ventilatie mogelijk die aan de (binnen- en buiten)temperatuur kan worden aangepast;

- er zijn verplaatsbare schotten om aparte afdelingen in te richten;

- het voertuig beschikt over een inrichting die tijdens haltes op voeder en water kan worden aangesloten;

- bij voertuigen voor het transport van varkens is voldoende water aan boord om de dieren tijdens de reis te drenken".

(15) - Onder II, punt 2, lid 3, van haar opmerkingen.

(16) - Serie Europese Verdragen, nr. 65.

(17) - Zie in deze zin blz. 10 van de opmerkingen van de Commissie in de Franse taal en onder 1, punt 2, van de opmerkingen van verdachte in het hoofdgeding in de Franse taal. De Oostenrijkse regering heeft haar opmerkingen vooral geconcentreerd op de rechtvaardigingsgronden die kunnen worden aangevoerd voor de belemmering van het vrije verkeer waartoe de toepassing van haar wetgeving in voorkomend geval zou leiden, zonder uitvoerig op dit laatste punt in te gaan. Voor het overige erkent zij, dat "het niet volledig uitgesloten lijkt, dat een maatregel, zoals die van § 5, lid 2, TGSt, kan worden aangemerkt als een maatregel van gelijke werking in de zin van artikel 30 van het Verdrag" (punt III.2 van haar opmerkingen).

(18) - Onder 1, punt 3, van zijn opmerkingen.

(19) - Arrest van 23 mei 1996 (C-5/94, Jurispr. blz. I-2553, punt 18). Zie ook arrest van 19 maart 1998, Compassion in World Farming (C-1/96, Jurispr. blz. I-1251, punt 47, hierna:"arrest Compassion").

(20) - Ibid. Zie ook arrest Compassion, reeds aangehaald, punt 47.

(21) - Arresten van 15 december 1976, Simmenthal (35/76, Jurispr. blz. 1871, punt 36), en 8 november 1979, Denkavit Futtermittel (251/78, Jurispr. blz. 3369, punten 18-21).

(22) - Zie in deze zin ook blz. 16 en 17 van de Franse vertaling van de opmerkingen van de Commissie.

(23) - Arrest van 25 juli 1991, Aragonesa de Publicidad Exterior en Publivía (C-1/90 en C-176/90, Jurispr. blz. I-4151, punt 16).

(24) - Arrest van 27 maart 1985, Denkavit Futtermittel (73/84, Jurispr. blz. 1013, punt 14).

(25) - Arresten van 10 juli 1984, Campus Oil e.a. (72/83, Jurispr. blz. 2727, punt 44), en 13 maart 1986, Mirepoix (54/85, Jurispr. blz. 1067, punt 13).

(26) - Arresten van 14 juli 1983, Sandoz (174/82, Jurispr. blz. 2445, punt 22), en 30 november 1983, Van Bennekom (227/82, Jurispr. blz. 3883, punt 40).

(27) - Punt III.3 van haar opmerkingen.

(28) - In punt III.5 van haar opmerkingen staat: "de alternatieve oplossing, om maar een voorbeeld te noemen, van koeltransporten zou een werkbare oplossing zijn die het onnodig lijden van dieren tijdens het vervoer kan doen verminderen".

(29) - Verwezen zij naar punt 20 van deze conclusie.

(30) - Vastgesteld moet worden, dat het Hof in de zaak Compassion, reeds aangehaald, in het kader van de beoordeling van de dwingende kracht van een soortgelijke overeenkomst heeft uitgemaakt, dat "de overeenkomst sinds de inwerkingtreding ervan deel uitmaakt van de communautaire rechtsorde" (punt 31). Het oordeelde echter eveneens, dat de specifieke overeenkomst waar het in die zaak om ging, geen voorschriften bevatte die de overeenkomstsluitende partijen en dus ook de Gemeenschap rechtens bonden (punten 32-37).

(31) - Punten 22 en 23 van de onderhavige conclusie.

(32) - Zoals bekend, is de lijst van door het Hof inzonderheid in punt 8 van het arrest Cassis de Dijon, reeds aangehaald, opgesomde rechtvaardigingsgronden - "de doeltreffendheid van de fiscale controles, de bescherming van de volksgezondheid, de eerlijkheid der handelstransacties en de bescherming van consumenten" - in geen geval limitatief.

(33) - Verordening van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 370, blz. 1).

(34) - Het drievoudige doel verkeersveiligheid, harmonisatie van de mededingingsvoorwaarden en sociale vooruitgang, dat door deze verordening wordt nagestreefd, volgt uit de eerste overweging van de considerans ervan.