Home

Conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer van 18 maart 1999.

Conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer van 18 maart 1999.

1 Het Amtsgericht Köln (Duitsland) heeft krachtens artikel 177 EG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 6 van dit Verdrag en artikel 27 van bijlage VIII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen(1), in de versie van verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 2799/85(2) (hierna: "Ambtenarenstatuut").

I - De feiten van het hoofdgeding

2 Deze vragen zijn gerezen in een bij de verwijzende rechter aanhangig geschil tussen J. Johannes, verzoekster en haar voormalige echtgenoot, H. Johannes, verweerder. Verzoekster verlangt verrekening van de pensioenrechten van verweerder, naar evenredigheid van de duur van het huwelijk, overeenkomstig enkele bepalingen van Duits recht, namelijk §§ 1587 en volgende van het Bürgerliche Gesetzbuch (hierna: "BGB") en § 2 van het Gesetz zur Regelung von Härten im Versorgungsausgleich (wet tot regeling van onbillijkheden bij de verrekening van pensioenrechten).

3 De heer en mevrouw Johannes, beiden van Duitse nationaliteit, zijn op 18 april 1963 in de Verenigde Staten gehuwd. Op 16 oktober daaraanvolgend trad verweerder als tijdelijk functionaris in dienst van de Commissie van de Europese Economische Gemeenschap en op 1 januari 1964 werd hij aangesteld als ambtenaar.

4 Het huwelijk werd door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel op 28 april 1986 ontbonden volgens Belgisch recht, zijnde het recht van de laatste gemeenschappelijke woonplaats. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 28 oktober 1988 en op 21 april 1995 door het Ministerie van Justitie van de deelstaat Nordrhein-Westfalen erkend. De drie kinderen van het echtpaar bleven tijdens en na de echtscheidingsprocedure bij verweerder en kwamen te zijnen laste.

5 De nationale rechter verklaart in de verwijzingsbeschikking dat op de door mevrouw Johannes tegen haar ex-echtgenoot ingediende alimentatievordering nog niet definitief is beslist.

6 Sinds 1 juni 1996 ontvangt verweerder in verband met het bereiken van de 65-jarige leeftijd een ouderdomspensioen van de Europese Gemeenschappen.(3)

7 Partijen zijn het erover eens, dat de pensioenrechten die verweerder in Duitsland bij de Bundesversicherungsanstalt für Angestellte heeft verworven, onder de Duitse verrekeningsregeling bij echtscheiding vallen. Deze rechten berusten op verplichte premiebetalingen verricht vóór zijn aanstelling als ambtenaar van de Gemeenschap en op vrijwillige premiebetalingen daarna; de prejudiciële vragen hebben daarop geen betrekking.

8 Verzoekster vordert voorts verrekening van het door de Europese Gemeenschappen aan verweerder verschuldigde ouderdomspensioen. In een brief van 18 mei 1995 aan verweerder verklaart de Commissie echter, dat de gescheiden echtgenote volgens de geldende bepalingen van het Ambtenarenstatuut geen rechtstreeks recht heeft op het door een ambtenaar opgebouwde pensioenrecht.

II - De prejudiciële vragen

9 Voor een oplossing van de bij het Amtsgericht Köln - Familiengericht - opgeworpen communautairrechtelijke problemen heeft deze instantie de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

"1) Geeft het Ambtenarenstatuut, inzonderheid bijlage VIII - Pensioenregeling -, meer in het bijzonder artikel 27 daarvan, een volledige, uitputtende regeling van de pensioenaanspraken van de gescheiden echtgenoot van een ambtenaar, die verdergaande aanspraken naar nationaal recht (in casu de verbintenisrechtelijke pensioenverrekening naar Duits recht) uitsluit?

2) Is het verenigbaar met het Ambtenarenstatuut en met artikel 6 EG-Verdrag, dat het recht van een lidstaat (in casu Duitsland) op het gebied van de gevolgen van echtscheiding een ambtenaar sterker met een verbintenisrechtelijke aanspraak op pensioenverrekening belast, enkel op grond dat hij de Duitse nationaliteit bezit?"

III - Het gemeenschapsrecht

10 Artikel 6 van het Verdrag, waarvan de verwijzende rechter uitlegging verzoekt, luidt:

"Binnen de werkingssfeer van dit Verdrag en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.

(...)"

11 Hoofdstuk 3 van titel V van het Ambtenarenstatuut noemt de pensioenrechten waarop ambtenaren en in bepaalde gevallen hun gezinsleden aanspraak hebben. Bijlage VIII bij het Ambtenarenstatuut (hierna: "bijlage VIII") waarin de pensioenregeling is uitgewerkt, stelt in hoofdstuk 4 de regels voor het overlevingspensioen. Voor zover in casu van belang luidt artikel 27:

"De van echt gescheiden vrouw van een ambtenaar of gewezen ambtenaar heeft recht op het overlevingspensioen overeenkomstig dit hoofdstuk, mits zij bij het overlijden van haar vroegere echtgenoot aantoont voor eigen rekening ten laste van deze laatste recht te hebben op een alimentatie welke was vastgesteld bij rechterlijke uitspraak of door overeenkomst tussen de gewezen echtgenoten."

IV - De in de prejudiciële procedure ingediende opmerkingen

12 In deze procedure zijn binnen de in artikel 20 van 's Hofs Statuut-EG gestelde termijn schriftelijke opmerkingen ingediend door verweerder in het hoofdgeding, de Duitse regering en de Commissie. Verweerder en de Commissie hebben gepleit ter terechtzitting van 25 februari 1999.

13 Verweerder in het hoofdgeding betoogt, dat de pensioenregeling van het Ambtenarenstatuut een volledige, autonome regeling vormt, waarvan de wetgeving van de lidstaten niet kan afwijken; indien een afwijkende bepaling zou bestaan, zou deze buiten toepassing moeten blijven wegens de voorrang van het gemeenschapsrecht. Het gemeenschapsrecht laat niet toe, dat zijn doelstellingen worden ondergraven. Aangezien artikel 27 van bijlage VIII geen pensioenverrekening kent, maar alleen een overlevingspensioen voor de gescheiden echtgenoot, kan niet worden toegestaan dat het nationale recht leidt tot ditzelfde resultaat door ambtenaren tot verrekening van hun pensioenrechten te verplichten. Bovendien zou de toepassing van het Duitse recht leiden tot discriminatie op grond van nationaliteit.

14 Deze opvatting wordt niet gedeeld door de Duitse regering en de Commissie.

15 De Duitse regering wijst er wat het Duitse recht betreft op, dat de verrekening van de pensioenrechten uitgaat van de gedachte, dat deze rechten het resultaat zijn van een gezamenlijke inspanning. Het doel is, de echtgenoten in geval van echtscheiding te garanderen dat zij elk een gelijk deel van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten verkrijgen. Er wordt een balans opgesteld en er vindt vereffening plaats van alle door elk van beide echtgenoten opgebouwde rechten op ouderdoms- of invalididiteitspensioen. Er is geen reden om de uit hoofde van een internationale of supranationale pensioenregeling opgebouwde rechten daarvan uit te sluiten. De verrekening heeft geen rechtstreekse gevolgen voor de pensioenrechten, aangezien zij gebaseerd is op het verbintenissenrecht. Degene aan wie de verrekening ten goede komt, verkrijgt een vordering op zijn ex-echtgenoot, die hem een maandelijks bedrag moet betalen dat gelijk is aan de helft van het verschil in waarde van de te compenseren rechten.

Zelfs wanneer de internationale of supranationale socialezekerheidsregeling een specifieke uitkering kent voor de gescheiden echtgenoot, bijvoorbeeld een overlevingspensioen, dan is er niets op tegen, dat de op grond van deze regeling opgebouwde pensioenrechten bij de verrekening worden meegeteld. De bijzondere kenmerken van de pensioenverrekening verhinderen, dat voor de gewezen echtgenoot de te compenseren rechten en het recht op overlevingspensioen cumuleren: zolang de ambtenaar in leven is, is er voor het overlevingspensioen geen rechtsgrond en de vordering wegens pensioenverrekening vervalt in beginsel met het overlijden van de ambtenaar.

Ten slotte staat volgens de Duitse regering noch het Ambtebarenstatuut, noch artikel 6 van het Verdrag eraan in de weg, dat het conflictenrecht van een lidstaat de nationaliteit van de echtgenoten als maatstaf neemt om te bepalen welk recht op de gevolgen van een echtscheiding toepasselijk is.

16 De Commissie is van mening, dat artikel 27 van bijlage VIII geen invloed heeft op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling van de pensioenverrekening, aangezien de regelgeving op het gebied van het familierecht bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht nog steeds tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort. Artikel 27 van bijlage VIII moet dan ook aldus worden uitgelegd, dat dit geen invloed heeft op de economische rechten die in een echtscheidingsprocedure ontstaan tussen een actieve of gepensioneerde ambtenaar en zijn ex-echtgenoot.

Volgens de Commissie is artikel 6 van het Verdrag niet van toepasing op een situatie als de onderhavige, daar er geen enkel grensoverschrijdend element kan worden aangetoond.

V - De eerste prejudiciële vraag

17 De bedoeling van deze vraag is in wezen, of artikel 27 van bijlage VIII in de weg staat aan de vordering die de ex-echtgenote van een gepensioneerd ambtenaar van de Europese Gemeenschappen bij de rechter van een lidstaat indient tot de in het familierecht van die staat geregelde verrekening van pensioenrechten.

18 Ik wil allereerst duidelijk stellen, dat de bepaling van het gemeenschapsrecht waarvan de nationale rechter uitlegging verzoekt, niet op het geschil van toepassing is. Artikel 27 van bijlage VIII verleent recht op een overlevingspensioen aan de van echt gescheiden vrouw van een ambtenaar, mits zij bij het overlijden van haar vroegere echtgenoot recht had op alimentatie te zijnen laste. Volgens de verwijzingsbeschikking is verweerder echter niet overleden en is hij zijn ex-echtgenote geen alimentatie verschuldigd. Er lijkt mij dan ook geen aanleiding, deze bepaling uit te leggen.

19 Ik ben met de Duitse regering van mening, dat het in artikel 27 van bijlage VIII bedoelde overlevingspensioen een ander doel dient dan de pensioenverrekening. Het pensioen wordt immers pas betaald vanaf het overlijden van de ambtenaar en op voorwaarde dat de overlevende echtgenoot voordien recht had op alimentatie. Het mag niet meer bedragen dan de uitgekeerde alimentatie. Het recht op overlevingspensioen vervalt indien de overlevende echtgenoot hertrouwd is, en ingeval er bij het overlijden van de ambtenaar meer dan één gescheiden vrouw met recht op overlevingspensioen is, wordt het pensioen tussen hen verdeeld in verhouding tot de duur van het huwelijk.

De verrekening van de pensioenrechten daarentegen heeft tot doel, de tijdens het huwelijk opgebouwde rechten te verdelen. Zij bestaat in een aanspraak van de rechthebbende, die door de uitkeringsinstantie moet worden voldaan. Het recht ontstaat op het tijdstip dat zich voor de verrekeningsgerechtigde het ontstaansfeit van het recht op de verrekening voordoet, waardoor hij aanspraak kan maken op een evenredig deel van de gezamenlijk opgebouwde pensioenrechten. Daarvoor is niet vereist dat de verrekeningsgerechtigde behoeftig is. Het bedrag wordt niet vastgesteld aan de hand van de draagkracht van de andere echtgenoot. Of de verrekeningsgerechtigde in het huwelijk treedt, is op de verrekening niet van invloed en het recht heeft niet het karakter van alimentatie, maar is een compensatie van het feit dat een van de echtgenoten tijdens het huwelijk lagere pensioenrechten heeft opgebouwd.

20 Het Ambtenarenstatuut is vastgesteld in de vorm van een verordening. Overeenkomstig artikel 189, tweede alinea, EG-Verdrag heeft het dan ook een algemene strekking, is het verbindend in al zijn onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Het Hof leidt daaruit af, dat het Statuut, naast de werking die het binnen de communautaire administratie heeft, tevens de lidstaten bindt in al die opzichten waarin hun medewerking noodzakelijk is voor de toepassing ervan.(4)

21 Het Ambtenarenstatuut heeft als enig doel, de rechtsverhouding tussen de Europese instellingen en hun ambtenaren te regelen, door een aantal rechten en wederkerige verplichtingen in het leven te roepen en door bepaalde gezinsleden rechten toe te kennen die zij jegens de Europese Gemeenschappen geldend kunnen maken. Deze rechten hebben voor het merendeel een economisch karakter en bestaan bijvoorbeeld uit aansluiting bij de ziektekostenregeling, het wezenpensioen, het nabestaandenpensioen of het pensioen van artikel 27 van bijlage VIII voor de van echt gescheiden vrouw van een ambtenaar wier situatie aan bepaalde criteria voldoet.

In dit verband heeft het Hof verklaard, dat deze bepaling niet strekt tot voortzetting, in een andere vorm, van een uit het huwelijk of de echtscheiding voortvloeiende alimentatieplicht ten behoeve van de weduwe of de gescheiden vrouw, doch een recht doet ontstaan dat de betrokkene uitsluitend in haar hoedanigheid van weduwe of gescheiden en niet-hertrouwde vrouw rechtstreeks aan het Ambtenarenstatuut ontleent.(5)

22 Daarentegen regelt het Ambtenarenstatuut niet de rechten en verplichtingen voortvloeiend uit het familierecht of het privaatrecht, dat op de verhouding tussen een ambtenaar en zijn gezinsleden of derden van toepassing is.

23 Anders dan verzoeker stelt, is de pensioenregeling van het Ambtenarenstatuut geen uitputtende en volledige regeling, die in verband met de voorrang van het gemeenschapsrecht voorgaat op het nationale recht. Het Ambtenarenstatuut bevat immers geen bepalingen over de uit een echtscheiding voortvloeiende financiële rechten en verplichtingen van de ambtenaar jegens zijn ex-echtgenote en evenmin over de inhoud en de naleving van dergelijke familierechtelijke aanspraken.

24 Bovendien is de gemeenschapswetgever, zoals de Commissie terecht opmerkt, niet bevoegd tot de vaststelling van de rechten van echtgenoten in een echtscheidingsprocedure, waaronder de in het Duitse recht geregelde pensioenverrekening. De regeling van het privaatrecht en het familierecht blijft behoren tot de bevoegdheid van de lidstaten.

25 Het Gerecht van eerste aanleg heeft onlangs een arrest(6) gewezen in een zaak die als illustratie kan dienen voor de wijze waarop de in het Duitse recht neergelegde pensioenverrekening bij echtscheiding kan functioneren, wanneer een van de pensioenen door de Europese gemeenschappen wordt verstrekt. Het betrof een vordering van de voormalige echtgenote van een gepensioneerd ambtenaar van het Parlement tot voortzetting van haar verzekering uit hoofde van de ziektekostenregeling voor ambtenaren, ofschoon sinds de datum van het echtscheidingsvonnis meer dan een jaar verstreken was.(7)

26 In punt 3 van het arrest worden de volgende feiten gememoreerd: i) de Cour d'appel de Luxembourg had de echtscheiding tussen verzoekster en haar ex-echtgenoot uitgesproken; ii) zij hadden beiden de Duitse nationaliteit; iii) de echtgenoten waren overeenkomstig de bepalingen van het BGB volgens welke in geval van echtscheiding verevening van pensioenrechten moet plaatsvinden overeengekomen, het door de ex-echtgenoot van de Gemeenschap ontvangen ouderdomspensioen te delen; iv) de Juge de paix de Luxembourg had deze overeenkomst bekrachtigd.

27 In punt 65 van dit arrest verklaart het Gerecht, dat de Duitse bepaling volgens welke in geval van echtscheiding de door de echtgenoten verworven pensioenrechten moeten worden verdeeld, als enig doel heeft, dat de echtgenoot die niet zelf bijdragen aan een pensioenstelsel heeft betaald, een deel van de door de andere echtgenoot verworven pensioenrechten verkrijgt. Het voegt eraan toe, dat aan het bereiken van dit doel wordt meegewerkt door de gemeenschapsinstellingen, voor zover het Parlement ter uitvoering van het echtscheidingsvonnis een deel van het pensioen van de ambtenaar rechtstreeks aan de ex-echtgenoot uitkeert.

Ik leid uit deze constateringen af, dat de in het Duitse recht geregelde pensioenverrekening bij echtscheiding een bij de gemeenschapsinstellingen niet onbekend systeem is. In de praktijk betalen de instellingen een deel van het pensioen van de gepensioneerde ambtenaar uit aan degene die daarop recht heeft krachtens een rechterlijke uitspraak of een convenant tussen echtgenoten, zonder dat door deze uitbetaling een persoonlijk en rechtstreeks recht jegens de Europese Gemeenschappen ontstaat.

28 Op zijn beurt heeft het Hof in zijn beslissing in hogere voorziening van dat arrest(8) verklaard, dat verrekening van pensioenrechten, of deze nu voortvloeit uit een rechterlijke beslissing dan wel een convenant tussen echtgenoten, dan wel rechtstreeks uit de toepassing van de nationale wetgeving, niet tot gevolg kan hebben dat aan de ex-echtgenote van een ambtenaar een pensioenrecht wordt toegekend, daar dit recht afhankelijk is van de in het Ambtenarenstatuut vastgelegde voorwaarden.

29 Ik moet dus concluderen, dat noch artikel 27 van bijlage VIII, waarvan de uitlegging door de verwijzende rechter is verzocht, noch enige andere bepaling van het Ambtenarenstatuut, in de weg staat aan de vordering die de ex-echtgenote van een gepensioneerd ambtenaar van de Europese Gemeenschappen bij de rechter van een lidstaat indient tot de in het familierecht van die staat geregelde verrekening van pensioenrechten.

VI - De tweede prejudiciële vraag

30 Met deze vraag wenst de nationale rechter in wezen te vernemen, of artikel 6 van het Verdrag eraan in de weg staat, dat het conflictenrecht van een lidstaat de nationaliteit van de echtgenoten als maatstaf neemt om te bepalen welk recht op de gevolgen van een echtscheiding toepasselijk is, gezien het feit dat de toepassing van het familierecht van de lidstaat waarvan de gemeenschapsambtenaar onderdaan is, ongunstiger consequenties kan hebben dan wanneer hij onderdaan van een andere lidstaat zou zijn.

31 Verweerder verklaart in dit verband, dat van de vijftien lidstaten alleen de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk der Nederlanden de pensioenverrekening kennen, zodat de onder het recht van deze lidstaten vallende ambtenaren van Duitse en Nederlandse nationaliteit in een ongunstiger situatie verkeren dan ambtenaren die onderdaan zijn van een andere lidstaat.(9)

32 Volgens vaste rechtspraak heeft artikel 6 van het Verdrag alleen betrekking op situaties die door het gemeenschapsrecht worden geregeld en kan deze bepaling niet worden toegepast op activiteiten die daarmee geen enkele aanknoping hebben en waarvan alle elementen geheel in de interne sfeer van een enkele lidstaat liggen.(10)

33 Zoals de Commissie terecht opmerkt, voldoet de zaak die tot deze vraag aanleiding heeft gegeven, niet aan de criteria voor toepasselijkheid van artikel 6 van het Verdrag. In de eerste plaats immers behoort de vaststelling van het recht dat toepasselijk is op echtscheiding en de gevolgen daarvan, waartoe de pensioenverrekening valt te rekenen, tot de bevoegdheid van de nationale wetgever. In de tweede plaats kan artikel 6 van het Verdrag niet worden toegepast, daar er geen enkel grensoverschrijdend element is dat rechtvaardigt dat wordt nagegaan, of er sprake is van discriminatie op grond van nationaliteit. Het betreft de toepassing van Duits recht door een Duitse rechter op een in Duitsland erkend echtscheidingsvonnis waardoor een huwelijk tussen twee Duitsers is ontbonden.

Aangezien het bovendien gaat om een situatie die niets van doen heeft met de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht, is de rechter die het geschil moet beslechten niet op grond van het gemeenschapsrecht verplicht de nationale wetgeving conform het gemeenschapsrecht uit te leggen of deze wetgeving buiten toepassing te laten.(11)

34 Ik moet dan ook concluderen, dat artikel 6 van het Verdrag er niet aan in de weg staat, dat het conflictenrecht van een lidstaat de nationaliteit van de echtgenoten als maatstaf neemt om te bepalen welk recht op de gevolgen van een echtscheiding toepasselijk is.

VII - Conclusie

35 Gelet op deze overwegingen geef ik het Hof in overweging, de twee vragen van het Amtsgericht Köln aldus te beantwoorden:

"1) Noch artikel 27 van bijlage VIII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, in de versie van verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 2799/85 van de Raad van 27 september 1985 houdende wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, noch enige andere bepaling van dit Statuut, staat in de weg aan de vordering die de ex-echtgenote van een gepensioneerd ambtenaar van de Europese Gemeenschappen bij de rechter van een lidstaat indient tot de in het familierecht van die staat geregelde verrekening van pensioenrechten.

2) Artikel 6 EG-Verdrag staat er niet aan in de weg, dat het conflictenrecht van een lidstaat de nationaliteit van de echtgenoten als maatstaf neemt om te bepalen welk recht op de gevolgen van een echtscheiding toepasselijk is."

(1) - Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56, blz. 1).

(2) - Verordening van de Raad van 27 september 1985 houdende wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen (PB L 265, blz. 1).

(3) - Overeenkomstig artikel 40 van bijlage VIII van het Ambtenarenstatuut geschiedt de vaststelling van het ouderdomspensioen door de instelling waartoe de ambtenaar ten tijde van de beëindiging van de dienst behoorde en moet de instelling een gespecificeerde berekening overleggen aan de ambtenaar en zijn rechtverkrijgenden, alsook aan de Commissie, die belast is met het uitbetalen van de pensioenen. Artikel 45 bepaalt, dat de uitkeringen namens de Gemeenschappen worden verricht door de instellingen die de begrotingsautoriteiten daartoe hebben aangewezen.

(4) - Arresten van 20 oktober 1981, Commissie/België (137/80, Jurispr. blz. 2393, punt 8), en 7 mei 1987, Commissie/België (186/85, Jurispr. blz. 2029, punt 21).

(5) - Arrest van 17 mei 1972, Meinhardt/Commissie (24/71, Jurispr. blz. 269, punten 2 en 3).

(6) - Arrest van 16 april 1997, Kuchlenz-Winter/Commissie (T-66/95, Jurispr. blz. II-637).

(7) - Volgens artikel 72, lid 1 ter, van het Statuut kan de gescheiden echtgenoot van een ambtenaar gedurende een periode van maximaal één jaar aanspraak op ziektekostendekking blijven maken, wanneer hij aantoont, dat hij geen vergoedingen van een andere openbare ziektekostenverzekering kan krijgen. Deze periode loopt vanaf de datum dat de echtscheiding definitief is geworden.

(8) - Beschikking van het Hof van 8 oktober 1998, Kuchlenz-Winter/Commissie (C-228/97 P, Jurispr. blz. I-6047), waarbij de hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels ongegrond werd verklaard.

(9) - Ik ben het niet eens met verweerder, wanneer hij betoogt dat ambtenaren met de Duitse of de Nederlandse nationaliteit sowieso slechter af zijn dan onderdanen van andere lidstaten, doordat zij zich wegens hun nationaliteit gedwongen kunnen zien tot verrekening van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten. Ik geloof, dat de verrekening van de door beide echtgenoten opgebouwde pensioenrechten per saldo ook ten voordele kan werken van Duitse en Nederlandse ambtenaren, afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

(10) - Arresten van 27 oktober 1982, Morson en Jhanjan (35/82 en 36/82, Jurispr. blz. 3723, punt 16); 17 december 1987, Zaoui (147/87, Jurispr. blz. 5511, punt 15); 28 januari 1992, Steen (C-332/90, Jurispr. blz. I-341, punt 9); 22 september 1992, Petit (C-153/91, Jurispr. blz. I-4973, punt 8); 16 december 1992, Koua Poirrez (C-206/91, Jurispr. blz. I-6685, punt 11), en 5 juni 1997, Uecker en Jacquet (C-64/96 en C-65/96, Jurispr. blz. I-3171, punt 16).

(11) - Arrest van 16 juli 1998, ICI (C-264/96, Jurispr. blz. I-4695, punten 34 en 35).