Home

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 december 1997.

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 december 1997.

1 Bij op 16 mei 1997 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EG-Verdrag het Hof verzocht vast te stellen, dat het Koninkrijk België, door niet alle nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om te voldoen aan:

- richtlijn 93/72/EEG van de Commissie van 1 september 1993 tot negentiende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB 1993, L 258, blz. 29), en

- richtlijn 93/101/EG van de Commissie van 11 november 1993 tot twintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548 (PB 1994, L 13, blz. 1),

de krachtens deze richtlijnen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Op grond van artikel 2, lid 1, van de richtlijnen 93/72 en 93/101 moesten de Lid-Staten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 1 juli 1994 aan de eerste en uiterlijk op 1 januari 1995 aan de tweede richtlijn te voldoen, en dienden zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis te stellen.

3 Daar zij na het verstrijken van die termijnen van het Koninkrijk België geen mededeling of enige andere inlichting over maatregelen tot omzetting van de betrokken richtlijnen had ontvangen, maande de Commissie het Koninkrijk België overeenkomstig artikel 169 van het Verdrag aan - wat richtlijn 93/72 betreft op 20 januari 1995, en wat richtlijn 93/101 betreft op 2 augustus 1995 - binnen een termijn van twee maanden zijn opmerkingen te maken.

4 Met betrekking tot richtlijn 93/72 deelde de Belgische regering de Commissie bij brief van 22 maart 1995 mee, dat de omzettingsmaatregelen werden voorbereid.

5 Toen zij geen enkele mededeling over de vaststelling van die maatregelen ontving, zond de Commissie de Belgische regering op 26 juli 1996 een met redenen omkleed advies, waarin zij haar verzocht, binnen twee maanden na kennisgeving ervan aan dit advies te voldoen.

6 In antwoord op dit met redenen omkleed advies vestigden de Belgische autoriteiten bij brief van 18 september 1996 de aandacht van de Commissie op de vaststelling van het koninklijk besluit van 23 juni 1995 tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot regeling van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten met het oog op het op de markt brengen of het gebruik ervan. Met dit koninklijk besluit zou richtlijn 93/72 in Belgisch recht zijn omgezet.

7 Na te hebben vastgesteld, dat genoemd koninklijk besluit betrekking had op gevaarlijke preparaten, doch niet op gevaarlijke stoffen zoals bedoeld in richtlijn 93/72, verzocht de Commissie de Belgische regering bij brief van 29 januari 1997, haar opmerkingen hierover te maken. Deze brief werd niet beantwoord.

8 Met betrekking tot richtlijn 93/101 antwoordde de Belgische regering op 4 oktober 1995 op de aanmaningsbrief, dat deze richtlijn bij voormeld koninklijk besluit van 23 juni 1995 was opgenomen in de lijst van stoffen bedoeld in bijlage III, deel I, bij voormeld koninklijk besluit van 11 januari 1993.

9 Van mening dat die wettelijke regeling geen betrekking had op gevaarlijke stoffen, doch uitsluitend op gevaarlijke preparaten en dus geen volledige omzetting van richtlijn 93/101 vormde, zond de Commissie de Belgische regering op 12 juli 1996 een met redenen omkleed advies, waarin zij haar verzocht, binnen een termijn van twee maanden na kennisgeving ervan aan dit advies te voldoen. De Belgische regering heeft op dit advies niet geantwoord.

10 Onder deze omstandigheden heeft de Commissie besloten het onderhavige beroep in te stellen.

11 Het Koninkrijk België betwist niet, dat niet alle maatregelen die voor de omzetting van de richtlijnen nodig zijn, binnen de voorgeschreven termijnen zijn vastgesteld. Wat richtlijn 93/72 betreft, zet het uiteen, dat een ontwerp-koninklijk besluit door de betrokken ministers is ondertekend en weldra ter ondertekening aan de Koning zal worden voorgelegd. Met betrekking tot 93/101, stelt het, dat alleen het onderdeel "stoffen" nog moet worden omgezet.

12 Daar de volledige omzetting van de betrokken richtlijnen niet binnen de in die richtlijnen vastgestelde termijnen heeft plaatsgevonden, moet het beroep van de Commissie gegrond worden verklaard.

13 Mitsdien moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk België, door niet binnen de gestelde termijnen alle nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om te voldoen aan richtlijn 93/72 en richtlijn 93/101, de krachtens artikel 2, lid 1, van deze richtlijnen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet binnen de gestelde termijnen alle nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om te voldoen aan:

- richtlijn 93/27/EEG van de Commissie van 1 september 1993 tot negentiende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen, en

- richtlijn 93/101/EG van de Commissie van 11 november 1993 tot twintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548,

is het Koninkrijk België de krachtens artikel 2, lid 1, van deze richtlijnen op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.

Lid-Staten - Verplichtingen - Uitvoering van richtlijnen - Niet-betwiste niet-nakoming

(EG-Verdrag, art. 169)

Kosten

14 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, indien dit is gevorderd. Aangezien de Commissie zulks heeft gevorderd en het Koninkrijk België in het ongelijk is gesteld, moet het in de kosten worden verwezen.

In zaak C-190/97,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur G. zur Hausen als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk België, vertegenwoordigd door J. Devadder, adviseur-generaal bij de juridische dienst van het Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Belgische ambassade, Rue des Girondins 4,

verweerder,

betreffende een verzoek om vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet alle nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om te voldoen aan:

- richtlijn 93/72/EEG van de Commissie van 1 september 1993 tot negentiende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB 1993, L 258, blz. 29), en

- richtlijn 93/101/EG van de Commissie van 11 november 1993 tot twintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548 (PB 1994, L 13, blz. 1),

de krachtens deze richtlijnen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: C. Gulmann (rapporteur), kamerpresident, J. C. Moitinho de Almeida, D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet en L. Sevón, rechters,

advocaat-generaal: N. Fennelly

griffier: R. Grass

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 oktober 1997,

het navolgende

Arrest