Home

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 februari 1999.

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 februari 1999.

1 Bij beschikking van 30 oktober 1997, ingekomen bij het Hof op 10 november daaraanvolgend, heeft het Amtsgericht Nordhorn krachtens artikel 177 EG-Verdrag het Hof een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 30 en volgende EG-Verdrag.

2 Die vraag is gerezen in een strafzaak tegen A. van der Laan wegens overtreding van § 17, lid 1, punten 2, sub b, en 5, van het Lebensmittel- und Bedarfsgegenständegesetz (hierna: "LMBG"), doordat hij in Duitsland verschillende vleesproducten in de handel had gebracht.

De Duitse wetgeving

3 Ingevolge § 17, lid 1, punt 2, sub b, LMBG is het verboden "levensmiddelen waarvan de eigenschappen niet overeenstemmen met het handelsgebruik, waardoor de waarde ervan, in het bijzonder de voedings- of genotswaarde, of de bruikbaarheid, aanzienlijk geringer is, beroepsmatig in de handel te brengen zonder deugdelijke etikettering".

4 Verder is het ingevolge § 17, lid 1, punt 5, LMBG verboden "beroepsmatig levensmiddelen in de handel te brengen onder een misleidende benaming, vermelding of presentatie".

5 Blijkens § 33 LMBG is het Duitse Lebensmittelbuch een verzameling richtsnoeren waarin de productie, de eigenschappen en de overige kenmerken van levensmiddelen die van belang zijn voor de verhandelbaarheid, worden beschreven.

6 § 47 a, lid 1, LMBG bepaalt:

"In afwijking van § 47, lid 1, eerste volzin, kunnen producten in de zin van deze wet die rechtmatig worden vervaardigd en in de handel gebracht in een andere lidstaat van de Gemeenschap of in een ander land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of die afkomstig zijn uit een derde land en zich rechtmatig in het verkeer bevinden in een andere lidstaat van de Gemeenschap of in een ander land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, in de Bondsrepubliek Duitsland worden ingevoerd en in de handel gebracht, ook indien zij niet aan de alhier geldende voorschriften inzake levensmiddelen voldoen. De eerste volzin geldt niet voor producten die

1. niet beantwoorden aan de verbodsbepalingen van de §§ 8, 24 of 30, of

2. niet aan de overige ter bescherming van de gezondheid vastgestelde bepalingen voldoen, tenzij de verhandelbaarheid van de producten in de Bondsrepubliek Duitsland overeenkomstig lid 2 is erkend bij algemeen besluit van de bondsminister, bekendgemaakt in de Bundesanzeiger."

7 Wanneer dergelijke levensmiddelen van de bepalingen van het LMBG afwijken, moet dit volgens § 47 a, lid 4, LMBG op passende wijze worden aangegeven, voor zover zulks noodzakelijk is ter bescherming van de consument.

Het hoofdgeding

8 Bentheimer Fleischwarenvertriebs GmbH distribueert in Duitsland vleesproducten onder de naam "Lupack", "Bristol" en "Benti", die door de vennootschap naar Nederlands recht Van der Laan te Almelo in Nederland worden vervaardigd en aldaar rechtmatig in de handel worden gebracht. Op de producten is het volgende vermeld:

"Lupack:

Nederlandse geperste schouderham, bestaande uit stukken schouderham zonder spek of zwoerd. Product met 75 % varkensvlees.

Ingrediënten: varkensvlees, water, zoetstoffen, zout, stabilisator E 450 (a), antioxidant E 301, conserveringsmiddel E 250.

Bristol:

Vleesproduct: Nederlandse schouderham zonder spek of zwoerd.

Ingrediënten: varkensvlees, zout, zoetstoffen, stabilisator E 450 (a), antioxidant E 301, conserveringsmiddel E 250.

Benti:

Nederlandse geperste schouderham, bestaande uit stukken schouderham zonder spek of zwoerd. Product met 70 % varkensvlees.

Ingrediënten: varkensvlees, water, zout, zoetstoffen, stabilisator E 450 (a), antioxidant E 301, conserveringsmiddel E 250."

9 Bij beschikking van 13 september 1994 legde de Landkreis Grafschaft Bentheim (hierna: "Landkreis") A. van der Laan als directeur van de vennootschap Van der Laan een administratieve geldboete van 7 500 DM op, onder meer wegens overtreding van § 17, lid 1, punten 2, sub b, en 5, LMBG. Op vordering van de Staatsanwaltschaft Osnabrück werd vervolgens een strafzaak aanhangig gemaakt.

10 In die procedure stellen de Landkreis en de Staatsanwaltschaft Osnabrück in de eerste plaats, dat het product "Bristol" geen natuurlijk product is, maar "Kochpökelware" (gekookte vleeswaren), een product dat overeenkomstig de punten 2.19/2.3411 en volgende van de richtsnoeren voor vlees en vleesproducten van het Duitse Lebensmittelbuch had moeten worden voorzien van een etiket waarop was vermeld dat het "geperste schouderham, bestaande uit stukken schouderham" betrof.

11 In de tweede plaats zouden Lupack en Benti blijkens de daarop vermelde gegevens slechts 75 %, respectievelijk 70 % varkensvlees bevatten, terwijl volgens de handelsgebruiken Kochpökelware 100 % varkensvlees bevatten. De in geding zijnde producten wijken dus dermate van de handelsgebruiken af, dat een etikettering in de zin van § 17, lid 1, punt 2, sub b, LMBG niet meer mogelijk is.

12 In de derde plaats zou het vastgestelde gehalte aan toegevoegd water - tussen 3,7 % en 18 % bij Bristol en tussen 8,7 % en 10,6 % bij Lupack - te hoog zijn voor Kochpökelware.

13 In de vierde plaats zou in de onderzochte monsters een spiereiwitgehalte van 87,9 % tot 88,1 % (Bristol) en 87,9 % (Benti) zijn aangetroffen, dus ver onder het door het Lebensmittelbuch voorgeschreven minimumgehalte van 90 %.

14 In de laatste plaats zouden de vetvrije bestanddelen volgens het Lebensmittelbuch ten minste 19 % eiwit moeten bevatten, doch in de onderzochte monsters was bij het product Bristol een gehalte van 15 % tot 18,2 % vastgesteld, en bij het product Lupack een gehalte van 16,6 % tot 17,2 %. Daarmee weken deze aanzienlijk af van het voorgeschreven minimumpercentage.

15 Omdat hij betwijfelde, of de uitlegging en de toepassing die in casu aan § 17 LMBG en de richtsnoeren van het Lebensmittelbuch waren gegeven, strookten met de artikelen 30 en volgende van het Verdrag, heeft de verwijzende rechter de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de navolgende prejudiciële vraag gesteld:

"Is de toepassing die de Landkreis Grafschaft Bentheim respectievelijk de Staatsanwaltschaft Osnabrück in casu aan § 17, lid 1, punten 2, sub b, en 5, Lebensmittel- und Bedarfsgegenständegesetz, juncto punten 2.19/2.3411 en volgende van de richtsnoeren voor vlees en vleesproducten van het Duitse Lebensmittelbuch hebben gegeven, in strijd met de artikelen 30 en volgende EG-Verdrag, dat wil zeggen met het in die bepalingen neergelegde discriminatieverbod?"

De prejudiciële vraag

16 Met deze vraag wil de verwijzende rechter in wezen vernemen, of artikel 30 van het Verdrag zich verzet tegen een nationale regeling die het in de handel brengen van producten zoals die in het hoofdgeding, verbiedt om redenen in verband met de bescherming van de consument.

17 Om te beginnen dient eraan te worden herinnerd, dat volgens artikel 30 van het Verdrag kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking tussen de lidstaten verboden zijn.

18 Volgens vaste rechtspraak is elke maatregel die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren, als een maatregel van gelijke werking als kwantitatieve beperking te beschouwen (arrest van 11 juli 1974, Dassonville, 8/74, Jurispr. blz. 837, punt 5).

19 Voorts zij eraan herinnerd, dat volgens de Cassis de Dijon-rechtspraak (arrest van 20 februari 1979, Rewe-Zentral, 120/78, Jurispr. blz. 649) als door artikel 30 verboden maatregelen van gelijke werking zijn aan te merken belemmeringen van het vrije goederenverkeer die, bij gebreke van harmonisatie van de wettelijke regelingen, voortvloeien uit de toepassing op goederen uit andere lidstaten, waar zij rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel gebracht, van voorschriften betreffende de voorwaarden waaraan die goederen moeten voldoen (zoals voorschriften met betrekking tot hun benaming, hun vorm, hun afmetingen, hun gewicht, hun samenstelling, hun aanbiedingsvorm, hun etikettering of hun verpakking), ook indien die voorschriften zonder onderscheid op alle producten van toepassing zijn, wanneer die toepassing niet kan worden gerechtvaardigd door een doel van algemeen belang, dat zou moeten voorgaan boven de eisen van het vrije goederenverkeer (arresten van 24 november 1993, Keck en Mithouard, C-267/91 en C-268/91, Jurispr. blz. I-6097, punt 15, en 26 juni 1997, Familiapress, C-368/95, Jurispr. blz. I-3689, punt 8).

20 Vaststaat, dat het gemeenschapsrecht geen geharmoniseerde voorschriften omvat inzake de productie en verkoop van hamproducten zoals die in het hoofdgeding. Deze producten worden blijkens de stukken overigens rechtmatig in Nederland vervaardigd en in de handel gebracht.

21 Het verbod de producten in Duitsland in de handel te brengen is dus slechts toelaatbaar, indien het wordt gerechtvaardigd door een doel van algemeen belang.

22 Vaststaat, dat aan dit verbod geen overwegingen ter zake van de volksgezondheid ten grondslag liggen.

23 De Landkreis en de Staatsanwaltschaft Osnabrück voeren echter aan, dat § 17 LMBG de consument beoogt te beschermen.

24 Dienaangaande zij opgemerkt, dat de bescherming van de consument kan worden gewaarborgd door middelen die de invoer van in andere lidstaten rechtmatig vervaardigde en in de handel gebrachte producten niet belemmeren, met name door het aanbrengen van een passend etiket waarop de eigenschappen van het product zijn vermeld (arrest van 13 november 1990, Bonfait, C-269/89, Jurispr. blz. I-4169, punt 15).

25 De etikettering van levensmiddelen is geregeld in richtlijn 79/112/EEG van de Raad van 18 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede de daarvoor gemaakte reclame (PB 1979, L 33, blz. 1; hierna: "richtlijn"). Ten tijde van de feiten in het hoofdgeding gold deze richtlijn in de versie zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 91/72/EEG van de Commissie van 16 januari 1991 (PB L 42, blz. 27).

26 Artikel 2 van de richtlijn bepaalt:

"1. De etikettering en de wijze waarop deze is uitgevoerd:

a) mogen de koper niet kunnen misleiden, onder meer:

i) ten aanzien van de kenmerken van het levensmiddel, en met name van de aard, identiteit, hoedanigheden, samenstelling, hoeveelheid, houdbaarheid, oorsprong of herkomst, wijze van vervaardiging of verkrijging,

(...)"

27 Artikel 3 bepaalt:

"1. Op de etikettering van levensmiddelen moeten, onder de voorwaarden en onder voorbehoud van de afwijkende bepalingen als bedoeld in de artikelen 4 tot en met 14, uitsluitend de volgende gegevens worden vermeld:

1) de benaming waaronder het product wordt verkocht;

2) de lijst van ingrediënten;

(...)"

28 Artikel 5, lid 1, luidt:

"De verkoopbenaming van een levensmiddel is de benaming vermeld in de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die daarop van toepassing zijn; bij het ontbreken van dergelijke bepalingen, is de verkoopbenaming de benaming die in de lidstaat waarin het levensmiddel aan de eindverbruiker wordt verkocht, gebruikelijk is, dan wel een omschrijving van het levensmiddel en zo nodig van de wijze waarop dit kan worden gebruikt, die zo duidelijk is gesteld dat de koper de ware aard van het product kan begrijpen en het kan onderscheiden van soortgelijke producten waarmede het zou kunnen worden verward."

29 In artikel 6, lid 5, wordt bepaald:

"a) De lijst van ingrediënten bestaat uit de opsomming van alle ingrediënten van de levensmiddelen in dalende volgorde van gewicht waarin zij bij de bereiding van het levensmiddel worden gebruikt. Zij wordt voorafgegaan door een passende vermelding die het woord $ingrediënten' bevat.

Evenwel,

- toegevoegd water en vluchtige ingrediënten worden op de lijst vermeld naar gelang van hun aanwezigheid in gewicht in het eindproduct; de hoeveelheid water die als ingrediënt aan een levensmiddel is toegevoegd, wordt vastgesteld door van de totale hoeveelheid eindproduct de totale hoeveelheid aan andere gebruikte ingrediënten af te trekken. Deze hoeveelheid behoeft niet te worden meegerekend indien zij in gewicht niet meer bedraagt dan 5 % van het eindproduct (...)"

30 Ten slotte bepaalt artikel 15:

"1. De lidstaten mogen de handel in levensmiddelen die beantwoorden aan de voorschriften van deze richtlijn, niet verbieden door de toepassing van niet-geharmoniseerde nationale bepalingen inzake etikettering en presentatie van bepaalde levensmiddelen of van levensmiddelen in het algemeen.

2. Lid 1 is niet van toepassing op de niet-geharmoniseerde nationale bepalingen welke gerechtvaardigd zijn uit hoofde van:

- de bescherming van de volksgezondheid,

- het tegengaan van misleiding, mits deze bepalingen niet van dien aard zijn dat daarmee de toepassing van de in deze richtlijn vervatte definities en voorschriften wordt belemmerd,

- de bescherming van de industriële en commerciële eigendom, de aanduidingen van herkomst en oorsprong, alsmede het tegengaan van oneerlijke concurrentie."

De benaming van de producten

31 Ten aanzien van de verschillende overtredingen die Van der Laan ten laste zijn gelegd, moet in de eerste plaats worden vastgesteld, dat het mogelijk is dat de benaming op het product Bristol, te weten "vleesproduct: Nederlandse schouderham zonder spek of zwoerd", niet zo duidelijk is gesteld, dat de koper de ware aard van het product kan begrijpen, zoals artikel 5, lid 1, van de richtlijn verlangt.

32 Zoals de advocaat-generaal in de punten 39 tot en met 42 van zijn conclusie heeft opgemerkt, kan een dergelijke benaming immers de indruk wekken, dat het een natuurlijk product betreft dat uit één stuk schouderham bestaat, terwijl het in werkelijkheid om geperste schouderham gaat die uit verschillende stukken bestaat.

33 Mocht de verwijzende rechter vaststellen, dat dit twee verschillende producten zijn, en dat de benaming van het product Bristol de koper niet in staat stelt dit te onderscheiden van een product dat uit één stuk schouderham bestaat, dan is deze benaming niet in overeenstemming met artikel 5, lid 1, van de richtlijn en kan zij de consument misleiden in de zin van artikel 2 van de richtlijn.

De ingrediënten

34 Met betrekking tot de ingrediënten van de drie producten, meer bepaald het gehalte aan varkensvlees en water, dient te worden opgemerkt, dat de etiketten op de producten Lupack en Benti de consument exacte informatie over het vleesgehalte verschaffen, en hem laten weten, dat bij het product Lupack het watergehalte 5 tot 25 % van het gewicht van het eindproduct bedraagt en bij het product Benti 5 tot 30 %.

35 Een dergelijk etiket voldoet aan de eisen van de artikelen 3, lid 1, en 6, lid 5, sub a, van de richtlijn.

36 Daarentegen is het feit dat "water" niet in de lijst van ingrediënten van het product Bristol is vermeld, wel in strijd met die bepalingen, indien de hoeveelheid water meer dan 5 % van het gewicht van het eindproduct uitmaakt.

37 Een lidstaat kan evenwel niet stellen, dat een lijst van ingrediënten die in overeenstemming is met artikel 3 van de richtlijn, niettemin misleidend is in de zin van artikel 15, lid 2, van de richtlijn en de toepassing van niet-geharmoniseerde nationale bepalingen rechtvaardigt.

38 Zoals de advocaat-generaal in de punten 62 tot en met 66 van zijn conclusie heeft benadrukt, kan de toepassing van dergelijke bepalingen onder die omstandigheden immers de toepassing van de definities en voorschriften van de richtlijn belemmeren. Voorts zou dan sprake zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van goederen.

Het eiwitgehalte

39 Ten aanzien van het spiereiwitgehalte in Bristol en Benti en het eiwitgehalte van de vetvrije bestanddelen van Bristol en Lupack merkt de Commissie terecht op, dat het kenmerken betreft die niet zozeer betrekking hebben op de ingrediënten van het product, als wel op de kwaliteit. Vermelding daarvan op het etiket is niet in de richtlijn geregeld.

40 Desondanks moet worden onderzocht, of het etiket van de betrokken producten de koper op dit punt kan misleiden in de zin van artikel 2 van de richtlijn.

41 In navolging van de advocaat-generaal (punt 75 van de conclusie) moet worden vastgesteld dat, zo de Duitse consument al verwachtingen heeft omtrent het eiwitgehalte van de vetvrije bestanddelen of het spiereiwitgehalte, deze in geen geval dermate specifiek zijn, dat de consument, gelet op het verschil tussen de feitelijk vastgestelde percentages van 15 % en 87,9 % en de in het Duitse Lebensmittelbuch vereiste percentages van 19 % en 90 %, zou kunnen worden misleid.

42 De bescherming van de consument vormt bijgevolg geen rechtvaardiging voor een verbod op de verkoop van producten waarvan het eiwitgehalte van de vetvrije bestanddelen en het spiereiwitgehalte zo gering afwijkt van de bij de nationale bepalingen voorgeschreven percentages.

43 Derhalve moet op de gestelde vraag worden geantwoord, dat artikel 30 van het Verdrag zich verzet tegen een nationale regeling die het in de handel brengen van in een andere lidstaat rechtmatig vervaardigde en in de handel gebrachte producten verbiedt om redenen in verband met de bescherming van de consument, wanneer deze bescherming wordt gewaarborgd door middel van een etikettering die in overeenstemming is met de bepalingen van richtlijn 79/112, met name de bepalingen inzake de benaming waaronder het product wordt verkocht en de lijst van ingrediënten. Het gebruik van een verkoopbenaming waaruit de koper in de staat waar het wordt verkocht, niet de werkelijke aard van het product kan opmaken, is in strijd met de artikelen 2 en 5, lid 1, van richtlijn 79/112. Wanneer de hoeveelheid toegevoegd water in gewicht meer dan 5 % van het eindproduct uitmaakt, wordt artikel 3, lid 1, juncto artikel 6, lid 5, sub a, van richtlijn 79/112 geschonden, indien in de lijst van ingrediënten niet de vermelding "water" voorkomt.

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

uitspraak doende op de door het Amtsgericht Nordhorn bij beschikking van 30 oktober 1997 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Artikel 30 EG-Verdrag verzet zich tegen een nationale regeling die het in de handel brengen van in een andere lidstaat rechtmatig vervaardigde en in de handel gebrachte producten verbiedt om redenen in verband met de bescherming van de consument, wanneer deze bescherming wordt gewaarborgd door middel van een etikettering die in overeenstemming is met de bepalingen van richtlijn 79/112/EEG van de Raad van 18 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede de daarvoor gemaakte reclame, met name de bepalingen inzake de benaming waaronder het product wordt verkocht en de lijst van ingrediënten.

Het gebruik van een verkoopbenaming waaruit de koper in de staat waar het wordt verkocht, niet de werkelijke aard van het product kan opmaken, is in strijd met de artikelen 2 en 5, lid 1, van richtlijn 79/112.

Wanneer de hoeveelheid toegevoegd water in gewicht meer dan 5 % van het eindproduct uitmaakt, wordt artikel 3, lid 1, juncto artikel 6, lid 5, sub a, van richtlijn 79/112 geschonden, indien in de lijst van ingrediënten niet de vermelding "water" voorkomt.

1 Artikel 30 van het Verdrag verzet zich tegen een nationale regeling die het in de handel brengen van in een andere lidstaat rechtmatig vervaardigde en in de handel gebrachte producten verbiedt om redenen in verband met de bescherming van de consument, wanneer deze bescherming wordt gewaarborgd door middel van een etikettering die in overeenstemming is met de bepalingen van richtlijn 79/112 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede de daarvoor gemaakte reclame, met name de bepalingen inzake de benaming waaronder het product wordt verkocht en de lijst van ingrediënten.

2 Artikel 3, lid 1, van richtlijn 79/112 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede de daarvoor gemaakte reclame, schrijft voor dat bij levensmiddelen de benaming waaronder het product wordt verkocht en de lijst van ingrediënten op de etikettering moeten worden vermeld. Het gebruik van een verkoopbenaming waaruit de koper in de staat waar het wordt verkocht, niet de werkelijke aard van het product kan opmaken, is in strijd met de artikelen 2 en 5, lid 1, van richtlijn 79/112.

Wat de lijst van ingrediënten betreft: wanneer de hoeveelheid toegevoegd water in gewicht meer dan 5 % van het eindproduct uitmaakt, wordt artikel 3, lid 1, juncto artikel 6, lid 5, sub a, van richtlijn 79/112 geschonden, indien in de lijst van ingrediënten niet de vermelding "water" voorkomt.

1 Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Verbod tot in handel brengen van levensmiddelen om redenen in verband met bescherming van consument - Grenzen - Gebruik van etikettering in overeenstemming met richtlijn 79/112 voldoende om deze bescherming te waarborgen

(EG-Verdrag, art. 30; richtlijn 79/112 van de Raad)

2 Harmonisatie van wetgevingen - Etikettering en presentatie van levensmiddelen - Richtlijn 79/112 - Verplichting verkoopbenaming en lijst van ingrediënten te vermelden op etiket van producten

(Richtlijn 79/112 van de Raad, art. 2, 3, lid 1, 5, lid 1, en 6, lid 5, sub a)

Kosten

44 De kosten door de Griekse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

In zaak C-383/97,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Amtsgericht Nordhorn (Duitsland), in de aldaar dienende strafzaak tegen

A. van der Laan,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 30 EG-Verdrag,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Eerste kamer),

samengesteld als volgt: P. Jann (rapporteur), kamerpresident, D. A. O. Edward en M. Wathelet, rechters,

advocaat-generaal: J. Mischo

griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- de Landkreis Grafschaft Bentheim, vertegenwoordigd door H. Kammer, Kreisverwaltungsdirektor, als gemachtigde,

- A. van der Laan, vertegenwoordigd door J. Wübbena, advocaat te Oldenburg,

- de Griekse regering, vertegenwoordigd door D. Papageorgopoulos, juridisch adviseur bij de juridische dienst van de staat, en I.-K. Chalkias, assistent juridisch adviseur bij die dienst, als gemachtigden,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Schmidt, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van A. van der Laan, vertegenwoordigd door J. Wübbena; de Griekse regering, vertegenwoordigd door I.-K. Chalkias, en de Commissie, vertegenwoordigd door G. zur Hausen, juridisch adviseur, als gemachtigde, ter terechtzitting van 24 september 1998,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 22 oktober 1998,

het navolgende

Arrest