Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 16 juli 1998.
Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 16 juli 1998.
6 Krachtens artikel 168 A van het Verdrag en artikel 51 van 's Hofs Statuut kan een hogere voorziening slechts worden gebaseerd op middelen inzake schending van rechtsregels, met uitsluiting van iedere feitelijke beoordeling.
Wanneer het Gerecht de feiten heeft vastgesteld of heeft beoordeeld, is het Hof dus enkel bevoegd het hem bij artikel 168 A van het Verdrag opgedragen toezicht uit te oefenen over de juridische kwalificatie van die feiten en de rechtsgevolgen die het Gerecht daaraan heeft verbonden. Evenmin is het Hof in beginsel bevoegd de bewijzen te onderzoeken die het Gerecht tot staving van die feiten in aanmerking heeft genomen. Wanneer deze bewijzen regelmatig zijn verkregen en de algemene rechtsbeginselen en procedureregels inzake de bewijslast en de bewijsvoering zijn geëerbiedigd, staat het immers enkel aan het Gerecht te beoordelen, welke waarde aan de hem voorgelegde bewijsmiddelen moet worden gehecht.
7 Uit artikel 51, eerste alinea, van 's Hofs Statuut, juncto artikel 112, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, volgt dat een verzoekschrift in hogere voorziening duidelijk moet aangeven, tegen welke onderdelen van het arrest waarvan de vernietiging wordt gevorderd, het is gericht, en welke argumenten rechtens die vordering specifiek staven.
Een verzoekschrift in hogere voorziening dat slechts de reeds voor het Gerecht aangevoerde middelen en argumenten - met inbegrip van die welke waren gebaseerd op door het Gerecht uitdrukkelijk verworpen feiten - herhaalt of letterlijk overneemt, voldoet niet aan dit vereiste; een dergelijke hogere voorziening beoogt immers in werkelijkheid slechts een nieuw onderzoek van het bij het Gerecht ingediende verzoekschrift, iets waartoe het Hof op grond van artikel 49 van zijn Statuut niet bevoegd is.
8 Artikel 214 van het Verdrag, dat aan de leden en de personeelsleden van de instellingen van de Gemeenschap de verplichting oplegt, inlichtingen die naar hun aard onder de geheimhoudingsplicht vallen, niet openbaar te maken, vormt een algemeen beginsel dat eveneens geldt voor door natuurlijke personen verstrekte inlichtingen, indien die inlichtingen naar hun aard vertrouwelijk zijn.
Ingeval inlichtingen uit vrije wil worden verstrekt, doch met een verzoek om geheimhouding teneinde de anonimiteit van de informant te waarborgen, is de instelling die dergelijke inlichtingen aanvaardt, gehouden die voorwaarde in acht te nemen. Een procedure die wordt ingeleid op basis van inlichtingen waarvan de oorsprong niet wordt bekendgemaakt, is bovendien regelmatig wanneer de betrokkene daardoor niet wordt gehinderd, zijn standpunt kenbaar te maken over de toedracht of het belang van de meegedeelde feiten of stukken, of over de conclusies welke de Commissie daaraan verbindt.
9 In het kader van de tuchtregeling van de ambtenaren is de procedure voor de Commissie geen gerechtelijke, maar een administratieve procedure, en kan de Commissie niet als een "rechterlijke instantie" in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden worden aangemerkt.
10 Wanneer de ten laste van de ambtenaar aangenomen feiten zijn komen vast te staan, staat de keuze van de passende tuchtmaatregel aan het tot aanstelling bevoegd gezag, en kan de gemeenschapsrechter deze keuze slechts veroordelen in geval van kennelijke fout of misbruik van bevoegdheid.
1 Hogere voorziening - Middelen - Verkeerde beoordeling van feiten - Verkeerde beoordeling van regelmatig overgelegd bewijs - Niet-ontvankelijkheid
(EG-Verdrag, art. 168 A; 's Hofs Statuut-EG, art. 51)
2 Hogere voorziening - Middelen - Loutere herhaling van reeds voor Gerecht aangevoerde middelen en argumenten - Niet-ontvankelijkheid - Afwijzing
('s Hofs Statuut-EG, art. 49 en 51; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 112, lid 1, sub c)
3 Europese Gemeenschappen - Instellingen - Verplichtingen - Eerbiediging van geheimhoudingsplicht - Draagwijdte - Door derde verstrekte inlichtingen - Eerbiediging van anonimiteit van informant - Regelmatigheid van op basis van deze inlichtingen ingeleide tuchtprocedure - Voorwaarden
(EG-Verdrag, art. 214)
4 Ambtenaren - Tuchtregeling - Tuchtprocedure - Niet-toepasselijkheid van artikel 6 van Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
5 Ambtenaren - Tuchtregeling - Tuchtmaatregel - Beoordelingsbevoegdheid van tot aanstelling bevoegd gezag - Rechterlijke toetsing - Draagwijdte - Grenzen