Home

Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 14 augustus 1998.

Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 14 augustus 1998.

De spoedeisendheid van een verzoek in kort geding moet worden getoetst aan de vraag, of een voorlopige beslissing noodzakelijk is ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade voor de partij die om de voorlopige maatregel verzoekt. De partij die om opschorting van de uitvoering van een bestreden beschikking verzoekt, moet het bewijs leveren, dat zij niet op de uitspraak in de hoofdzaak kan wachten zonder ernstige en onherstelbare schade te lijden.

In geval van de invoering, in het kader van de associatieregeling van de landen en gebieden overzee, van tariefcontingenten voor de invoer van bepaalde landbouwproducten met vrijdom van douanerechten, kan de rechter in kort geding, behoudens in een kennelijk urgente situatie, ten aanzien van de keuze van de meest geschikte maatregel ter voorkoming van verstoringen op de communautaire markt van de betrokken producten, niet zonder afbreuk te doen aan de discretionaire bevoegdheid van de Raad zijn oordeel in de plaats stellen van het oordeel van deze instelling. Het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging kan slechts worden toegewezen, indien de spoedeisendheid onbetwistbaar voorkomt.

Zuiver financiële schade kan, uitzonderlijke omstandigheden daargelaten, niet als onherstelbaar worden beschouwd, wanneer zij achteraf financieel kan worden vergoed, terwijl het bestaan van uitzonderlijke omstandigheden kan worden vastgesteld wanneer blijkt dat de belanghebbende zonder de gevorderde voorlopige maatregel in een situatie zou komen te verkeren die zijn bestaan zelf kan bedreigen of zijn marktaandeel onherstelbaar kan wijzigen.

Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Voorwaarden - Spoedeisendheid - Ernstige en onherstelbare schade - Beoordeling in geval van discretionaire bevoegdheid van gemeenschapsinstelling - Financiële schade

(EG-Verdrag, art. 185; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg, art. 104, lid 2)