Home

Hof van Justitie EU 10-06-1999 ECLI:EU:C:1999:299

Hof van Justitie EU 10-06-1999 ECLI:EU:C:1999:299

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
10 juni 1999

Conclusie van advocaat-generaal

S. Alber

van 10 juni 1999(*)

Bij verzoekschrift, neergelegd op 28 mei 1998, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof verzocht om vast te stellen, dat het Koninkrijk België, door bij artikel 3, §3, 2°, sub c en d, van het koninklijk besluit van 15 maart 1954 tot regeling van de luchtvaart, voor de registratie van luchtvaartuigen van communautaire ondernemers een verblijf of vestiging van één jaar in België te verlangen, de krachtens de artikelen 6 en 52 EG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

De mondelinge behandeling van deze zaak was reeds gesloten en de conclusie was op 4 maart 1999 genomen.

Bij beschikking van 26 maart 1999 heeft het Hof krachtens artikel 61 van zijn Reglement voor de procesvoering de heropening van de mondelinge behandeling bevolen.

De partijen hebben evenwel afgezien van een nieuwe mondelinge behandeling.

Aangezien er geen nieuwe juridische of feitelijke elementen zijn aangedragen, kan worden verwezen naar de uiteenzettingen in de conclusie van 4 maart 1999.

Conclusion

Mitsdien geef ik het Hof in overweging:

  1. vast te stellen, dat het Koninkrijk België, door bij artikel 3, § 3, 2°, sub c en d, van het koninklijk besluit van 15 maart 1954 tot regeling van de luchtvaart, voor de registratie van luchtvaartuigen van communautaire ondernemers een verblijf of vestiging van één jaar in België te verlangen, de krachtens de artikelen 6 en 52 EG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

  2. het Koninkrijk België in de kosten te verwijzen.