Hof van Justitie EU 28-04-1999 ECLI:EU:C:1999:208
Hof van Justitie EU 28-04-1999 ECLI:EU:C:1999:208
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 28 april 1999
Uitspraak
Arrest van het Hof (Eerste kamer)
28 april 1999(*)
In zaak C-31/98,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Finanzgericht München (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen
P. Luksch
enHauptzollamt Weiden,
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: P. Jann (rapporteur), kamerpresident, D. A. O. Edward en L. Sevón, rechters,
advocaatgeneraal: P. Léger
griffier: R. Grass
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
-
Luksch, vertegenwoordigd door C. Theil, advocaat te München,
-
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K.-D. Borchardt, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,
-
gezien het rapport van de rechterrapporteur,
gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 10 december 1998,
het navolgende
Arrest
Bij beschikking van 22 januari 1998, ingekomen bij het Hof op 9 februari daaraanvolgend, heeft het Finanzgericht München krachtens artikel 177 EG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 1 van verordening (EG) nr. 1395/94 van de Commissie van 17 juni 1994 tot vaststelling van een minimumprijs bij invoer van zure kersen (PB L 152, blz. 31), alsook van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2551/93 van de Commissie van 10 augustus 1993 (PB L 241, blz. 1), en inzonderheid van aantekening 1 bij hoofdstuk 8 van de gecombineerde nomenclatuur (hierna: „GN”).
Die vragen zijn gerezen in een geding tussen P. Luksch en het Hauptzollamt Weiden over de betaling van een compenserende heffing die van Luksch wordt gevorderd, omdat hij de minimumprijs bij invoer van verschillende partijen zure kersen niet in acht zou hebben genomen.
De toepasselijke regeling
Artikel 1 van verordening nr. 1395/94 luidt:
„1.Bij invoer in de Gemeenschap van zure kersen geldt een minimumprijs die is vastgesteld op 40 ECU per 100 kg nettogewicht voor producten van GN-code 0809 20 20 en op 36 ECU per 100 kg nettogewicht voor producten van GN-code 0809 20 60.
2.Wanneer de prijs bij invoer lager is dan de in lid 1 bedoelde minimumprijs wordt een compenserende heffing toegepast die gelijk is aan het verschil tussen deze twee prijzen.”
Dienaangaande preciseren de eerste en de tweede overweging van de considerans:
„overwegende (...) dat, door het ontbreken van een beschermingssysteem aan de grens, de afzet van de communautaire productie zou kunnen worden verstoord door de concurrentie van derde landen die aanzienlijk lagere prijzen vragen dan de prijzen waarop de communautaire producten in de handel kunnen worden gebracht; (...)
overwegende dat het, gezien de korte periode waarin de afzet van de betrokken producten plaatsvindt, dienstig is nu reeds maatregelen vast te stellen om invoer tegen lage prijzen te voorkomen; dat toepassing van een minimumprijs bij invoer en compenserende heffingen op producten waarvoor deze prijs niet in acht wordt genomen, het meest geschikte systeem is om dit doel te bereiken”.
Verder bepaalt artikel 3, lid 2, van verordening.(EEG) nr. 2707/72 van de Raad van 19 december 1972 houdende omschrijving van de wijze van toepassing van vrijwaringsmaatregelen in de sector groenten en fruit (PB L 291, blz. 3), dat deze maatregelen slechts mogen worden getroffen voor zover en zolang dit strikt noodzakelijk is. Dienaangaande wordt in de vijfde overweging van de considerans van deze verordening gepreciseerd, „dat deze maatregelen op de omstandigheden afgestemd moeten worden, om te voorkomen dat zij andere dan de gewenste gevolgen hebben”.
Volgens de GN worden de in de periode van 1 mei tot en met 15 juli in de Gemeenschap geïmporteerde zure kersen onder postonderverdeling 0809 20 20 ingedeeld en de in de periode van 16 juli tot en met 30 april in de Gemeenschap geïmporteerde zure kersen onder postonderverdeling 0809 20 60.
Volgens aantekening 1 bij hoofdstuk 8 van de GN, dat het opschrift draagt: „Fruit; schillen van citrusvruchten en van meloenen”, worden „vruchten die niet eetbaar zijn”, niet onder dit hoofdstuk ingedeeld.
Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen
Blijkens de verwijzingsbeschikking heeft Luksch op 4 juli 1994 bij het Hauptzollamt Weiden drie partijen van in totaal 42 286 kg zure kersen, van oorsprong uit Roemenië, onder GN-code 0809 20 20 voor het vrije verkeer doen inklaren. Als prijs bij invoer werd een bedrag van 65 DM per 100 kg opgegeven. Aangezien die prijs dus iets lager was dan de bij artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1395/94 vastgestelde minimumprijs van 40 ECU per 100 kg, vorderde het Hauptzollamt 2 414,80 DM aan compenserende heffing.
Bij de levering van het product op 5 juli 1994 bleken de vruchten vergaand bedorven. De geadresseerde weigerde dan ook de goederen in ontvangst te nemen en Luksch droeg een deskundige op, de waar te onderzoeken. Deze bevestigde dat de vruchten kennelijk als gevolg van een opslag tegen een te hoge temperatuur sterk door schimmel en verrotting waren aangetast, en adviseerde de producten aan een distilleerderij te verkopen, waarbij hij een waardeverlies van 75 % vaststelde. Luksch volgde deze aanbeveling op en verkocht de kersen aan een distilleerderij tegen de prijs van 10 DM per 100 kg.
Wegens de vermindering van de invoerprijs bracht het Hauptzollamt bij wijzigingsaanslag van 8 februari 1995 de compenserende heffing op 34 726,86 DM. Na bezwaar van Luksch tegen deze aanslag heeft het Hauptzollamt de compenserende heffing bij beschikking van 22 mei 1995 opnieuw verhoogd, en wel tot 40 124,02 DM, om rekening te houden met de lagere vervoerskosten van de producten binnen de Gemeenschap.
Luksch ging tegen deze beschikking in beroep bij de verwijzende rechter, in hoofdzaak stellende dat de regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, niet van toepassing kan zijn op bedorven waar.
Aangezien de verwijzende rechter twijfelde of de minimumprijsregeling van toepassing is op de door Luksch ingevoerde producten, daar het doel van deze regeling, namelijk verstoringen op de gemeenschappelijke markt door invoer van abnormaal goedkope producten uit derde landen te voorkomen, niet in gevaar wordt gebracht door het aanwezig zijn van bedorven producten, heeft hij de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
Moet artikel 1 van verordening nr. 1395/94 van de Commissie van 17 juni 1994 aldus worden uitgelegd, dat de compenserende heffing ook geldt voor zure kersen die door schimmelvorming en beginnende gisting zodanig zijn bedorven, dat zij alleen voor distilleerderijen nog economisch nuttig bruikbaar zijn?
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
Moet bijlage I bij verordening nr. 2658/87, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2551/93 van 10 augustus 1993, in het bijzonder aantekening 1 bij hoofdstuk 8 van de gecombineerde nomenclatuur, aldus worden uitgelegd, dat de in de eerste vraag bedoelde goederen moeten worden ingedeeld onder postonderverdeling 0809 20 20, respectievelijk onder postonderverdeling 0809 20 60?”
De eerste vraag
Volgens Luksch en de Commissie kunnen de betrokken producten niet aan de compenserende heffing worden onderworpen. Volgens de consideransen van verordening (EEG) nr. 1035/72 van de Raad van 18 mei 1972 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (PB L 118, blz. 1) en verordening nr. 1395/94 levert namelijk alleen de noodzaak om verstoringen op de markt van de Gemeenschap als gevolg van aanbiedingen uit derde landen tegen abnormale prijzen te voorkomen, een grond op voor de toepassing van compenserende heffingen. Huns inziens concurreerden de in het hoofdgeding bedoelde producten niet met de gemeenschapsproductie, aangezien de lage prijs waartegen zij uiteindelijk zijn verkocht, alleen te wijten was aan het feit dat zij ongeschikt waren voor consumptie.
Zij stellen dat het Hof reeds in zijn arrest van 2 augustus 1993, Dinter (C-81/92, Jurispr. blz. I-4601, punt 19), heeft verklaard dat vrijwaringsmaatregelen slechts mogen worden getroffen, voor zover en zolang dit strikt noodzakelijk is, en de toepassing van een compenserende heffing bijgevolg onwettig is wanneer het beschermingsdoel van de vrijwaringsmaatregelen is bereikt. Deze verklaring dient te worden toegepast op de onderhavige zaak, waarin de verkoop van bedorven kersen aan een distilleerderij de markt van verse vruchten in de Gemeenschap niet heeft verstoord. Toepassing van de compenserende heffing in dergelijke omstandigheden is huns inziens in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Bovendien waren de producten volgens de Commissie reeds bedorven en dus sterk in waarde gedaald op het tijdstip waarop zij in het vrije verkeer werden gebracht: de relevante datum voor de toepassing van de compenserende heffing. Een wezenlijk element voor de toepassing van artikel 1 van verordening nr. 1395/94 ontbreekt dus, aangezien de door de importeur betaalde lage prijs niet het gevolg is van een prijsbeleid van een derde land, doch van een omstandigheid die volstrekt los staat van de oorsprong van deze producten.
Om te beginnen zij opgemerkt, dat bij verordening nr. 1395/94 blijkens de eerste overweging van haar considerans vrijwaringsmaatregelen worden ingevoerd ter bescherming van de gemeenschappelijke markt van zure kersen, die ernstig dreigt te worden verstoord door de invoer uit derde landen die aanzienlijk lagere prijzen vragen dan de prijzen waartegen de communautaire producten in de handel kunnen worden gebracht, waardoor de doelstellingen van artikel 39 EG-Verdrag in gevaar kunnen komen.
Zoals blijkt uit de tweede overweging van de considerans van verordening nr. 1395/94, moeten de vrijwaringsmaatregelen ertoe strekken om de afzet van ingevoerde producten tegen lage prijzen te voorkomen. Dit doel kan worden bereikt door de toepassing van een minimumprijs bij invoer in de Gemeenschap en van compenserende heffingen wanneer deze prijs niet in acht wordt genomen. Blijkens deze verordening wordt deze heffing in beginsel vastgesteld op basis van de aanvankelijk tussen partijen overeengekomen prijs.
Bijgevolg moet worden onderzocht, of de toepassing van de compenserende heffing in casu gerechtvaardigd was, ofschoon een verstoring van de gemeenschappelijke markt uitgesloten leek, aangezien de lage prijs waartegen de waar werd verkocht, hoofdzakelijk het gevolg was van een omstandigheid die volstrekt losstond van de oorsprong ervan, namelijk een zodanig bederf dat alleen een distilleerderij deze nog economisch nuttig kon gebruiken.
Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat in artikel 3, lid 2, van verordening nr. 2707/72 wordt gepreciseerd, dat vrijwaringsmaatregelen in de sector groenten en fruit slechts mogen worden getroffen, „voor zover en zolang dit strikt noodzakelijk is”. Zoals het Hof reeds heeft verklaard in het arrest Dinter (reeds aangehaald, punt 19), betreffende de betaling van een compenserende heffing wegens niet-inachtneming van de minimumprijs bij invoer van morellen, is de toepassing van een compenserende heffing dus onwettig, wanneer het beschermingsdoel van de vrijwaringsmaatregelen is bereikt. De toepassing van een dergelijke heffing is zeker niet gerechtvaardigd, wanneer de werking van de gemeenschappelijke markt niet kan worden verstoord door een lage prijs die het gevolg is van omstandigheden die losstaan van de oorsprong van de waar.
Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd, dat in omstandigheden zoals die van het hoofdgeding, slechts betaling van de compenserende heffing kan worden verlangd, indien en voor zover dit niet verder gaat dan strikt nodig is om het doel van verordening nr. 1395/94 te bereiken.
De verwijzende rechter dient met inachtneming van alle hiervoor aangegeven uitleggingselementen na te gaan, om welke redenen de prijs van de zure kersen op de datum van de aangifte tot inklaring door de importeur lager was dan de minimumprijs, en met name, of dit lage prijsniveau een gevolg was van omstandigheden die volstrekt losstaan van de wil van deze laatste en van de oorsprong van de producten.
Op de eerste vraag moet dus worden geantwoord, dat artikel 1 van verordening nr. 1395/94 aldus moet worden uitgelegd, dat ingeval zure kersen tegen een lage prijs in de Gemeenschap in het vrije verkeer zijn gebracht, geen compenserende heffing kan worden toegepast, wanneer dit lage prijsniveau het gevolg is van omstandigheden die losstaan van de wil van de importeur en van de oorsprong van de producten, zoals een sterk doch onvoorzien bederf van de vruchten.
De tweede vraag
Aangezien de tweede vraag alleen is gesteld voor het geval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, behoeft zij niet te worden beantwoord.
Kosten
De kosten door de Commissie wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
uitspraak doende op de door het Finanzgericht München bij beschikking van 22 januari 1998 gestelde vragen, verklaart voor recht:
Artikel 1 van verordening (EG) nr. 1395/94 van de Commissie van 17 juni 1994 tot vaststelling van een minimumprijs bij invoer van zure kersen, moet aldus worden uitgelegd, dat ingeval zure kersen tegen een lage prijs in de Gemeenschap in het vrije verkeer zijn gebracht, geen compenserende heffing kan worden toegepast, wanneer dit lage prijsniveau het gevolg is van omstandigheden die losstaan van de wil van de importeur en van de oorsprong van de producten, zoals een sterk doch onvoorzien bederf van de vruchten.
Jann
Edward
Sevón
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 28 april 1999.
De griffier
R. Grass
De president van de Eerste kamer
P. Jann