Home

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 december 1999.

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 december 1999.

1 Bij beschikking van 12 maart 1998, ingekomen bij het Hof op 17 maart daaraanvolgend, heeft het Østre Landsret het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 17, lid 2, van verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (PB L 351, blz. 1).

2 Die vraag is gerezen in een geding tussen DAT-SCHAUB amba (hierna: "DAT-SCHAUB") en Ministeriet for Fødevarer, Landbrug og Fiskeri (het Deense Ministerie voor Voedingszaken, Landbouw en Visserij; hierna: "ministerie"), over de weigering van het ministerie om DAT-SCHAUB uitvoerrestituties te verlenen voor rundvlees, bestemd voor uitvoer naar de Verenigde Arabische Emiraten, dat na aldaar zonder vervulling van inklaringsformaliteiten een be- of verwerking te hebben ondergaan, is uitgevoerd naar andere landen die partij zijn bij het Handvest van de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten (hierna: "GCC-landen").

De toepasselijke bepalingen

3 Verordening nr. 3665/87 bevat gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor het stelsel van restituties bij uitvoer zoals dat onder meer is geregeld in verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (PB L 148, blz. 24).

4 Volgens artikel 3, lid 5, eerste alinea, sub a, van verordening nr. 3665/87 moet op het document dat bij de uitvoer wordt gebruikt om een restitutie te verkrijgen, onder meer de omschrijving van de producten volgens de voor de restituties gebruikte nomenclatuur worden vermeld.

5 Volgens artikel 5, lid 1, van genoemde verordening geldt in een aantal aldaar genoemde gevallen voor de betaling van de al dan niet gedifferentieerde restitutie niet alleen de voorwaarde, dat het product het douanegebied van de Gemeenschap heeft verlaten, maar ook dat het product binnen twaalf maanden na de datum waarop de aangifte ten uitvoer is aanvaard, in een derde land en, in voorkomend geval, in een bepaald derde land is ingevoerd, tenzij het tijdens het vervoer als gevolg van overmacht verloren is gegaan.

6 De artikelen 16 tot en met 18 van die verordening, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 354/90 van de Commissie van 9 februari 1990 tot wijziging van verordening nr. 3665/87 ten aanzien van de bewijzen van aankomst ter bestemming in derde landen van landbouwproducten waarvoor gedifferentieerde restituties worden toegepast (PB L 38, blz. 34), bevatten bijkomende voorwaarden voor producten die aanleiding geven tot de toepassing van gedifferentieerde restituties naar gelang van de bestemming, met name met betrekking tot het bewijs dat de formaliteiten voor invoer tot verbruik in het derde land zijn vervuld.

7 Ten aanzien van de betaling van de restitutie schrijft artikel 17 van verordening nr. 3665/87 voor:

"1. Het product moet binnen twaalf maanden na de datum waarop de aangifte ten uitvoer is aanvaard, in het derde land of in een van de derde landen waarvoor de restitutie is vastgesteld, in ongewijzigde staat zijn ingevoerd. Onder de in artikel 47 vastgestelde voorwaarden kunnen evenwel bijkomende termijnen worden toegekend.

2. Als producten die in ongewijzigde staat zijn ingevoerd, worden aangemerkt producten ten aanzien waarvan op geen enkele manier blijkt dat be- of verwerking heeft plaatsgevonden.

Evenwel geldt dat:

(...)

- wanneer een product, alvorens het is ingevoerd, een be- of verwerking heeft ondergaan, het toch wordt geacht in ongewijzigde staat te zijn ingevoerd, op voorwaarde dat die be- of verwerking is gebeurd in het derde land waar alle bij de be- of verwerking verkregen producten zijn ingevoerd.

3. Het product wordt als ingevoerd beschouwd wanneer de douaneformaliteiten voor invoer tot verbruik in het derde land zijn vervuld."

8 Voor zover het het hoofdgeding betreft, zijn de producten waarvoor een restitutie wordt verleend en het bedrag van de restitutie vastgelegd in de verordeningen (EEG) nrs. 2253/90 van de Commissie van 31 juli 1990 en 656/91 van de Commissie van 19 maart 1991 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector rundvlees en tot wijziging van verordening (EEG) nr. 3846/87 tot vaststelling van de landbouwproductennomenclatuur voor de uitvoerrestituties (PB L 203, blz 63, respectievelijk L 73, blz. 9).

9 In de bijlagen I bij deze verordeningen worden de productcode, de bestemming en het bedrag van de restitutie gepreciseerd. Blijkens voetnoot 7 van die bijlagen worden de uitvoerbestemmingen met een cijfercode aangeduid en omvat bestemming 02 "derde landen van Noord-Afrika, het Nabije Oosten en het Midden-Oosten, met uitzondering van Libanon en Cyprus, en derde landen van West-, Centraal-, Oost- en Zuid-Afrika, met uitzondering van Botswana, Kenia, Madagascar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië". Daarbij wordt aangetekend, dat onder derde landen wordt verstaan de landen als omschreven in de verordeningen (EEG) nrs. 420/90 van de Commissie van 19 februari 1990, respectievelijk 91/91 van de Commissie van 15 januari 1991 betreffende de landennomenclatuur voor de statistieken van de buitenlandse handel van de Gemeenschap en de handel tussen de lidstaten (PB L 44, blz. 15, respectievelijk L 11, blz. 5). Daarin worden de GCC-landen elk afzonderlijk genoemd.

10 Op 30 juni 1993 heeft de Commissie een beschikking vastgesteld betreffende de betaling van een uitvoerrestitutie voor rundvlees dat voor verwerking naar de Verenigde Arabische Emiraten wordt uitgevoerd in het kader van verordening nr. 3665/87 [C(93) 1723 def.; hierna: "beschikking"]. Artikel 1, lid 1, van deze beschikking bepaalt:

"Voor rundvlees dat naar de Verenigde Arabische Emiraten wordt uitgevoerd en dat daar in het kader van een procedure voor tijdelijke toelating voor actieve veredeling wordt verwerkt tot vleesproducten die vervolgens vandaar worden uitgevoerd naar een ander derde land dat lid is van de GCC, kan een uitvoerrestitutie worden toegekend."

11 Volgens artikel 2 geldt de beschikking uitsluitend voor exporten waarvoor de uitvoeraangifte is aanvaard in de periode tussen de dag van kennisgeving van de beschikking en 31 december 1994.

12 Artikel 11 van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap enerzijds en de landen die partij zijn bij het Handvest van de Raad voor Samenwerking van de Arabische Golfstaten (de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein, Saudi-Arabië, Oman, Qatar en Koeweit) anderzijds, goedgekeurd bij besluit 89/147/EEG van de Raad van 20 februari 1989 (PB L 54, blz. 1), luidt:

"1. Op het gebied van de handel is de doelstelling van deze overeenkomst het bevorderen van de ontwikkeling en diversifiëring van het wederzijdse handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen tot op het hoogst bereikbare niveau, onder meer door de middelen en methoden na te gaan waarmee de handelsbelemmeringen voor de toegang van de producten van elke overeenkomstsluitende partij tot de markt van de andere overeenkomstsluitende partij opgeheven kunnen worden.

2. De overeenkomstsluitende partijen gaan besprekingen aan om te onderhandelen over een overeenkomst gericht op de uitbreiding van de handel, in overeenstemming met de bepalingen van de aan de overeenkomst gehechte gezamenlijke verklaring.

3. In afwachting van de sluiting van de in lid 2 bedoelde handelsovereenkomst verlenen de overeenkomstsluitende partijen elkaar de behandeling van meestbegunstigde natie."

13 Daarnaast bepaalt artikel 19 van de samenwerkingsovereenkomst:

"Op de gebieden die onder deze overeenkomst vallen, en onverminderd de bepalingen daarvan:

(...)

- mogen de regelingen die door de Gemeenschap ten opzichte van de GCC-landen worden toegepast, niet tot enigerlei discriminatie tussen de GCC-landen, hun onderdanen of hun bedrijven leiden."

Het hoofdgeding

14 Blijkens de verwijzingsbeschikking exporteerde DAT-SCHAUB tussen 8 november 1990 en 20 december 1992 bevroren uitgebeend rundvlees van Denemarken naar - volgens de aangiften ten uitvoer - de Verenigde Arabische Emiraten, waarvoor zij uitvoerrestituties ontving. De goederen werden evenwel zonder vervulling van de douaneformaliteiten voor invoer tot verbruik verwerkt in de vrije zone Djebel Ali in het Emiraat Dubai. De bij deze verwerking verkregen producten werden ten dele naar andere GCC-landen uitgevoerd om aldaar op de markt te worden gebracht.

15 Omdat huns inziens sprake was van wederuitvoer naar andere landen dan de op de aangiften ten uitvoer vermelde Verenigde Arabische Emiraten en de goederen daarom geen aanspraak gaven op de restituties die DAT-SCHAUB had ontvangen, vorderden de Deense autoriteiten 9 898 936,75 DKK terug, waartoe zij de uitgekeerde restituties verrekenden met de ter verkrijging van de restituties gestelde garanties.

16 Het Østre Landsret, waar DAT-SCHAUB tegen het ministerie een vordering tot terugbetaling van het aldus verrekende bedrag aanhangig heeft gemaakt, heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de navolgende prejudiciële vraag te gesteld:

"Moet het begrip $derde land' in artikel 17, lid 2, tweede streepje, van verordening nr. 3665/87 van de Commissie houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, gelet op de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap enerzijds en de landen die partij zijn bij het Handvest van de Raad voor Samenwerking van de Arabische Golfstaten anderzijds, goedgekeurd bij besluit 89/147/EEG van de Raad van 20 februari 1989, aldus worden uitgelegd, dat de landen die partij zijn bij het Handvest als één derde land worden aangemerkt, met als gevolg, dat een product dat na be- of verwerking in de vrije zone Djebel Ali in de Verenigde Arabische Emiraten in een van de andere landen die partij zijn bij het Handvest, wordt ingevoerd en in het vrije verkeer wordt gebracht, moet worden geacht in ongewijzigde staat te zijn ingevoerd in de zin van artikel 17 van de verordening?"

De prejudiciële vraag

17 Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of artikel 17, lid 2, tweede alinea, tweede streepje, van verordening nr. 3665/87 aldus moet worden uitgelegd, dat wanneer producten vóór de vervulling van de douaneformaliteiten in één van de GCC-landen worden be- of verwerkt en vervolgens naar andere GCC-landen worden uitgevoerd, die landen worden aangemerkt als één derde land waarin alle met deze be- of verwerking verkregen producten worden ingevoerd.

18 DAT-SCHAUB stelt, dat de prejudiciële vraag bevestigend moet worden beantwoord, omdat het begrip "derde land" in artikel 17, lid 2, tweede alinea, tweede streepje, van verordening nr. 3665/87 mede een groep staten omvat waarmee de Europese Gemeenschap een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten en waarvoor één restitutietarief is vastgesteld.

19 Volgens DAT-SCHAUB is de uitlegging volgens welke de restitutie enkel wordt verleend voor producten die in het vrije verkeer worden gebracht in het GCC-land waar de be- of verwerking heeft plaatsgevonden, in strijd met het discriminatieverbod van artikel 19 van de samenwerkingsovereenkomst en met het evenredigheidsbeginsel. In de eerste plaats geldt voor al die landen immers hetzelfde restitutietarief, en in de tweede plaats moet artikel 17, lid 2, tweede alinea, tweede streepje, van verordening nr. 3665/87 worden gelezen met inachtneming van de ruimere formulering van lid 2 van dat artikel, luidende: "Het product moet binnen twaalf maanden na de datum waarop de aangifte ten uitvoer is aanvaard, in het derde land of in een van de derde landen waarvoor de restitutie is vastgesteld, in ongewijzigde staat zijn ingevoerd. (...)". Nu de GCC-landen ten aanzien van de verkrijging van restituties onderling gelijk zijn gesteld, heeft de beschikking dus enkel de bestaande rechtstoestand bevestigd en een aantal punten nader gepreciseerd, met name met betrekking tot de over te leggen documenten.

20 Ten slotte beroept DAT-SCHAUB zich op haar goede trouw bij de uitlegging van artikel 17, lid 2, van verordening nr. 3665/87.

21 Het ministerie en de Commissie zijn daarentegen van mening, dat deze bepaling aldus moet worden uitgelegd, dat er alleen aanspraak op restituties bestaat, indien de producten in het vrije verkeer werden gebracht in het land waar zij zijn be- of verwerkt. De bewoordingen van de bepaling zijn duidelijk, aangezien de term "derde land" in het enkelvoud wordt gebruikt, en kunnen dus niet aldus worden gelezen, dat daaronder een hele groep derde landen zou vallen.

22 Het ministerie verwijst dienaangaande naar de zesde overweging van de considerans van verordening (EEG) nr. 568/85 van de Commissie van 4 maart 1985 houdende tiende wijziging van verordening (EEG) nr. 2730/79 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van restituties bij uitvoer van landbouwproducten (PB L 65, blz. 5), die ten grondslag lag aan het overeenkomstige voorschrift in artikel 17, lid 2, tweede alinea, tweede streepje, van verordening nr. 3665/87. In die overweging heet het: "echter, wanneer een product in het derde land van invoer een be- of verwerking ondergaat alvorens in het vrije verkeer te worden gebracht, [wordt] dat product (...) geacht in ongewijzigde staat te zijn ingevoerd wanneer het bewijs wordt geleverd dat de be- of verwerking is gebeurd in het derde land waar alle bij die be- of verwerking verkregen producten in het vrije verkeer zijn gebracht".

23 Voorts stellen het ministerie en de Commissie - laatstgenoemde overigens subsidiair, na de constatering dat de verwijzende rechter op dit punt geen vraag aan het Hof heeft gesteld -, dat toepassing van het evenredigheidsbeginsel niet noodzakelijkerwijs impliceert, dat de GCC-landen als één derde land moeten worden aangemerkt, aangezien het vereiste van invoer in ongewijzigde staat in het op de aangifte vermelde land van bestemming bedoeld is om de controle op de overbrenging van de goederen te vergemakkelijken, met name om na te gaan, of zij daadwerkelijk in het vrije verkeer worden gebracht in het land waarvoor de restitutie geldt. Daartoe is niet van belang, dat het restitutietarief hetzelfde is als voor de andere landen waarnaar de producten vervolgens zijn uitgevoerd. Het tarief geldt overigens niet specifiek voor de GCC-landen, maar ook voor een aantal andere derde landen.

24 Ten aanzien van de samenwerkingsovereenkomst voeren het ministerie en de Commissie aan, dat het hier slechts een kaderakkoord betreft waarin bepaalde doelstellingen en beginselen zijn vastgelegd en dat op een later tijdstip een echte handelsovereenkomst moet worden gesloten, zodat de overeenkomst geen rechtstreekse toepassing toekomt. Toepassing naar de letter van artikel 17, lid 2, tweede alinea, tweede streepje, van verordening nr. 3665/87 op elk GCC-land afzonderlijk leidt hoe dan ook niet tot discriminatie tussen de GCC-landen in de zin van artikel 19 van de samenwerkingsovereenkomst.

25 De beschikking voert volgens het ministerie en de Commissie een in de tijd beperkte afwijking van genoemde bepaling van verordening nr. 3665/87 in en heeft niet tot doel, problemen met documenten op te lossen.

26 Er zij aan herinnerd, dat volgens verordening nr. 805/68 met de regeling op grond waarvan bij uitvoer van rundvlees naar derde landen een restitutie wordt verleend die het verschil dekt tussen de wereldmarktprijzen en de prijzen in de Gemeenschap, wordt beoogd de deelneming van de Gemeenschap aan de internationale handel in rundvlees veilig te stellen.

27 Tevens zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak het stelsel van gedifferentieerde uitvoerrestituties tot doel heeft, de markten van de betrokken derde landen toegankelijk te maken of te houden voor exporten uit de Gemeenschap, waarbij de differentiatie van de restitutie berust op de wens rekening te houden met de bijzonderheden van iedere invoermarkt waarop de Gemeenschap zich wil doen gelden (zie arresten van 11 juli 1984, Dimex, 89/83, Jurispr. blz. 2815, punt 8, en 28 maart 1986, Anglo Irish Beef Processors International e.a., C-299/94, Jurispr. blz. I-1925, punt 21).

28 Gelet op dit doel van het stelsel van gedifferentieerde restituties, is het van wezenlijk belang, dat de producten waarvoor een restitutie is toegekend, de markt van bestemming daadwerkelijk bereiken en daar in de handel worden gebracht (zie arrest Anglo Irish Beef Processors International e.a., reeds aangehaald, punt 28).

29 Verordening nr. 3665/87 verbindt aan de betaling van gedifferentieerde restituties dan ook de voorwaarde, dat het product in een derde land is ingevoerd en dat de formaliteiten ten invoer tot verbruik zijn vervuld (zie arrest van 29 september 1998, First City Trading e.a., C-263/97, Jurispr. blz. I-5537, punt 27).

30 De omstandigheid dat het product opnieuw is uitgevoerd voordat het in het land van bestemming in het vrije verkeer is gebracht, belet bijgevolg dat het met het oog op de betaling van het bedrag van de gedifferentieerde restitutie kan worden geacht te zijn ingevoerd in de zin van artikel 5, lid 1, van verordening nr. 3665/87 (zie reeds aangehaalde arresten Dimex, punt 17, en Anglo Irish Beef Processors International e.a., punt 23).

31 Wat in de eerste plaats het punt van DAT-SCHAUB's betoog betreft, waar zij stelt, dat de GCC-landen voor de toepassing van artikel 17, lid 2, tweede alinea, tweede streepje, van verordening nr. 3665/87 als één derde land dienen te worden aangemerkt, moet om te beginnen worden vastgesteld, dat de bewoordingen van die bepaling duidelijk en ondubbelzinnig zijn, daar zij, in het enkelvoud, spreken van "het derde land waar alle (...) producten zijn ingevoerd", ter aanduiding van de plaats waar een eventuele voorafgaande be- of verwerking kan plaatsvinden zonder dat daarmee het recht op de restitutie verloren gaat.

32 Deze vaststelling wordt niet ontkracht door de bewoordingen van artikel 17, lid 1, van verordening nr. 3665/87, waarin sprake is van "derde landen" en dus de meervoudsvorm wordt gebezigd ter aanduiding van de plaats waar het product in ongewijzigde staat moet zijn ingevoerd. Deze bepaling heeft immers betrekking op invoer in ongewijzigde staat, zonder dat be- of verwerking plaatsvindt, en ziet op andere landbouwproducten, die bij uitvoer in aanmerking komen voor restituties die niet naar land zijn gedifferentieerd, maar naar zones die meerdere landen van bestemming omvatten. Lid 2 daarentegen sluit omwille van de controle bewust iedere wederuitvoer na be- of verwerking uit. De redactie van de eerste twee leden van artikel 17 van verordening nr. 3665/87 bevat dus geen tegenstrijdigheid.

33 Voorts blijkt uit artikel 3, lid 5, eerste alinea, sub a, van verordening nr. 3665/87 juncto de bijlagen I bij de verordeningen nrs. 2253/90 en 656/91, dat de marktdeelnemer die een uitvoerrestitutie voor rundvlees aanvraagt, elk land van bestemming afzonderlijk in zijn aangifte ten invoer moet vermelden, overeenkomstig de landennomenclatuur in de bijlage bij verordening nr. 420/90. Deze nomenclatuur bevat evenwel geen collectieve eenheid als de "GCC-landen". Elk GCC-land wordt daarin juist afzonderlijk genoemd, zodat elk van die landen als zodanig voor de verlening van uitvoerrestituties als apart land van bestemming moet worden aangemerkt.

34 Ten slotte kan ten aanzien van DAT-SCHAUB's argument betreffende artikel 19 van de samenwerkingsovereenkomst worden volstaan met de vaststelling, dat artikel 17, lid 2, tweede alinea, tweede streepje, van verordening nr. 3665/87 zonder onderscheid voor elk GCC-land geldt en geen discriminatie tussen die landen teweegbrengt.

35 Wat in de tweede plaats de vraag betreft, of de bepaling strookt met het evenredigheidsbeginsel, zij eraan herinnerd, dat een doeltreffende controle onontbeerlijk is voor een goede werking van het restitutiestelsel, omdat de restituties enkel na een correcte identificatie van de goederen kunnen worden uitbetaald (zie arrest van 12 december 1985, Metelmann, 276/84, Jurispr. blz. 4057, punt 11).

36 In dat arrest stelde het Hof met betrekking tot het herverpakken van een product in verschillende eenheden vast, dat het evenredigheidsbeginsel zich er niet tegen verzet, dat iedere wijziging van de uiterlijke kenmerken van de waar, waardoor de douanecontrole wordt bemoeilijkt en dus de goede werking van het restitutiestelsel in gevaar wordt gebracht, leidt tot verlies van het recht op de restitutie (arrest Metelmann, reeds aangehaald, punt 13).

37 Op soortgelijke gronden, verband houdend met de noodzaak de douanecontrole niet te bemoeilijken, moet worden vastgesteld, dat artikel 17, lid 2, tweede alinea, tweede streepje, van verordening nr. 3665/87 niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

38 Wat in de derde plaats de beschikking betreft, staat vast, dat uit de bewoordingen van artikel 2 ervan reeds blijkt, dat zij slechts van toepassing is op exporten waarvoor de uitvoeraangifte is aanvaard in de periode tussen de dag van kennisgeving van de beschikking en 31 december 1994, dat wil zeggen in een periode nà de feiten in het hoofdgeding. Aangezien de beschikking geen terugwerkende kracht heeft, kan zij op deze feiten dus geen toepassing vinden.

39 DAT-SCHAUB's betoog, dat de beschikking slechts een uitdrukkelijke bevestiging is van een reeds eerder aanvaarde uitlegging van artikel 17, lid 2, tweede alinea, tweede streepje, van verordening nr. 3665/87, wordt door de bewoordingen van de beschikking ontkracht.

40 Zoals in de tweede overweging van de considerans van de beschikking immers wordt gepreciseerd, sloot voornoemde bepaling de mogelijkheid uit, een communautair product in het derde land van bestemming in het kader van een regeling inzake tijdelijke toelating te verwerken en het vervolgens met aanspraak op betaling van de uitvoerrestitutie naar een ander derde land uit te voeren.

41 Omdat deze situatie ertoe kon leiden, dat communautaire producten afzetgebieden zouden kwijtraken, werd - volgens de achtste overweging van de considerans van de beschikking op verzoek van het Koninkrijk Denemarken - besloten, gedurende een bepaalde periode de wederuitvoer van verwerkte producten naar andere GCC-landen toe te staan en daarvoor de restituties te verlenen die golden voor één van die landen, te weten de Verenigde Arabische Emiraten, het op de aangifte ten uitvoer vermelde land van bestemming.

42 Uit zowel de bewoordingen als het doel van de beschikking blijkt dus, dat deze een in de tijd beperkte afwijking van artikel 17, lid 2, tweede alinea, tweede streepje, van verordening nr. 3665/87 inhoudt. De beschikking heeft derhalve niet de betekenis die zij volgens DAT-SCHAUB heeft, namelijk het bevestigen van een reeds bestaande situatie die voortvloeide uit de toepassing van genoemde bepaling.

43 In de laatste plaats stelt DAT-SCHAUB, dat een gemiddelde marktdeelnemer de betrokken bepaling te goeder trouw aldus kon opvatten, dat wederuitvoer vanuit een GCC-land naar andere GCC-landen was toegestaan, aangezien de restitutietarieven voor al die landen gelijk waren.

44 Dienaangaande behoeft slechts in herinnering te worden gebracht dat, zoals in de punten 31 en 32 van dit arrest is vastgesteld, de formulering van artikel 17, lid 2, tweede alinea, tweede streepje, van verordening nr. 3665/87 voldoende duidelijk is om daaruit op te maken, dat het enkel om een be- of verwerking gaat die plaatsvindt in het land waar de met de be- of verwerking verkregen producten vervolgens ook in het vrije verkeer worden gebracht. Aan de formulering van de bepaling konden de marktdeelnemers dus niet het gewettigd vertrouwen ontlenen, dat een ruimere uitlegging mogelijk was.

45 Gelet op het voorgaande, moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat artikel 17, lid 2, tweede alinea, tweede streepje, van verordening nr. 3665/87 aldus moet worden uitgelegd, dat wanneer producten vóór de vervulling van de douaneformaliteiten in één van de GCC-landen worden be- of verwerkt en vervolgens naar andere GCC-landen worden uitgevoerd, die landen niet worden aangemerkt als één derde land waarin alle met deze be- of verwerking verkregen producten worden ingevoerd.

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

uitspraak doende op de door het Østre Landsret bij beschikking van 12 maart 1998 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Artikel 17, lid 2, tweede alinea, tweede streepje, van verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, moet aldus worden uitgelegd, dat wanneer producten vóór de vervulling van de douaneformaliteiten in één van de landen die partij zijn bij het Handvest van de Raad voor Samenwerking van de Arabische Golfstaten (GCC-landen) worden be- of verwerkt en vervolgens naar andere GCC-landen worden uitgevoerd, die landen niet worden aangemerkt als één derde land waarin alle met deze be- of verwerking verkregen producten worden ingevoerd.

$$Artikel 17, lid 2, tweede alinea, tweede streepje, van verordening nr. 3665/87 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, volgens hetwelk een product, zelfs wanneer het alvorens te zijn ingevoerd een be- of verwerking heeft ondergaan, als een in ongewijzigde staat ingevoerd product wordt aangemerkt op voorwaarde dat het die be- of verwerking heeft ondergaan in het derde land waar alle bij die be- of verwerking verkregen producten zijn ingevoerd, moet aldus worden uitgelegd, dat wanneer producten vóór de vervulling van de douaneformaliteiten in één van de landen die partij zijn bij het Handvest van de Raad voor Samenwerking van de Arabische Golfstaten (GCC-landen) worden be- of verwerkt en vervolgens naar andere GCC-landen worden uitgevoerd, de GCC-landen niet worden aangemerkt als één derde land waarin alle met deze be- of verwerking verkregen producten werden ingevoerd.

De bewoordingen van die bepaling zijn immers duidelijk en ondubbelzinnig, daar zij, in het enkelvoud, spreken van "het derde land waar alle (...) producten zijn ingevoerd", ter aanduiding van de plaats waar een eventuele voorafgaande be- of verwerking kan plaatsvinden zonder dat daarmee het recht op de restitutie verloren gaat.

Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Restituties bij uitvoer - Product dat vóór binnenkomst in land van invoer be- of verwerking heeft ondergaan - Betalingsvoorwaarden - Be- of verwerking "in derde land waar alle bij be- of verwerking verkregen producten zijn ingevoerd" - Begrip derde land

(Verordening nr. 3665/87 van de Commissie, art. 17, lid 2, tweede alinea, tweede streepje)

Kosten

46 De kosten door de Commissie wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

In zaak C-74/98,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van het Østre Landsret (Denemarken), in het aldaar aanhangig geding tussen

DAT-SCHAUB amba

en

Ministeriet for Fødevarer, Landbrug og Fiskeri,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 17, lid 2, van verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (PB L 351, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Eerste kamer),

samengesteld als volgt: L. Sevón (rapporteur), kamerpresident, P. Jann en M. Wathelet, rechters,

advocaat-generaal: J. Mischo

griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- DAT-SCHAUB amba, vertegenwoordigd door A. Fischer, advocaat te Kopenhagen,

- Ministeriet for Fødevarer, Landbrug og Fiskeri, vertegenwoordigd door K. Hagel-Sørensen en B. Moll Sørensen, advocaten te Kopenhagen,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. P. Hartvig, juridisch adviseur, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van DAT-SCHAUB amba, Ministeriet for Fødevarer, Landbrug og Fiskeri en de Commissie ter terechtzitting van 6 mei 1999,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 juni 1999,

het navolgende

Arrest