Home

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 oktober 1998.

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 oktober 1998.

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 24 maart 1998, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-Verdrag verzocht vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 94/69/EG van de Commissie van 19 december 1994 tot eenentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 381, blz. 1; hierna: "richtlijn"), de krachtens die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Ingevolge artikel 2, eerste alinea, van de richtlijn moesten de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 1 september 1996 aan deze richtlijn te voldoen, en de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

3 Daar de Commissie bij het verstrijken van die termijn geen mededeling had ontvangen over de omzetting van de richtlijn in Belgisch recht en voorts over geen enkele informatie beschikte waaruit zij kon opmaken dat het Koninkrijk België die verplichting was nagekomen, maande zij de Belgische regering op 16 januari 1997 overeenkomstig de procedure van artikel 169 van het Verdrag aan om binnen een termijn van twee maanden haar opmerkingen dienaangaande kenbaar te maken.

4 Toen die brief onbeantwoord bleef, deed de Commissie de Belgische regering op 3 september 1997 een met redenen omkleed advies toekomen met het verzoek, de nodige maatregelen vast te stellen om binnen een termijn van twee maanden na kennisgeving ervan aan dit advies te voldoen.

5 Bij brief van 3 oktober 1997 antwoordde de Belgische regering de Commissie, dat de richtlijn bij koninklijk besluit, waarvan de tekst in bijlage was bijgevoegd, in Belgisch recht zou worden omgezet, dat dit besluit ter ondertekening aan de ministers van Volksgezondheid en van Milieu was voorgelegd en dat het zo spoedig mogelijk door het staatshoofd zou worden ondertekend en zou worden bekendgemaakt.

6 Toen de Commissie op 20 maart 1998 geen enkele officiële en definitieve maatregel tot omzetting van de richtlijn was gemeld, besloot zij het onderhavige beroep in te stellen.

7 In zijn verweer betwist het Koninkrijk België niet, dat de betrokken richtlijn niet binnen de gestelde termijn is omgezet. Het merkt enkel op, dat de daartoe noodzakelijke maatregelen in voorbereiding zijn, dat een ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van de betrokken gemeenschapsbepalingen zo spoedig mogelijk ter ondertekening aan de Koning zal worden voorgelegd en dat het Hof van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit in kennis zal worden gesteld.

8 Aangezien de omzetting van de betrokken richtlijn niet binnen de in de richtlijn gestelde termijn heeft plaatsgevonden, moet het door de Commissie ingestelde beroep gegrond worden geacht.

9 Mitsdien moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk België, door niet binnen de gestelde termijn alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om aan de richtlijn te voldoen, de krachtens artikel 2, eerste alinea, van die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet binnen de gestelde termijn alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 94/69/EG van de Commissie van 19 december 1994 tot eenentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen, is het Koninkrijk België de krachtens artikel 2, eerste alinea, van die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.

Lidstaten - Verplichtingen - Uitvoering van richtlijnen - Niet-betwiste niet-nakoming

(EG-Verdrag, art. 169)

Kosten

10 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien het Koninkrijk België in het ongelijk is gesteld, moet het in de kosten worden verwezen.

In zaak C-79/98,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur G. zur Hausen als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk België, vertegenwoordigd door A. Snoecx, adjunct-adviseur bij de algemene directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Belgische ambassade, Rue des Girondins 4,

verweerder,

betreffende een verzoek om vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 94/69/EG van de Commissie van 19 december 1994 tot eenentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 381, blz. 1), de krachtens die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Derde kamer),

samengesteld als volgt: C. Gulmann (rapporteur), kamerpresident, J. C. Moitinho de Almeida en J.-P. Puissochet, rechters,

advocaat-generaal: P. Léger

griffier: R. Grass

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 juli 1998,

het navolgende

Arrest