Home

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 juli 1999.

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 8 juli 1999.

1 Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof op 14 mei 1998, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EG-Verdrag (thans artikel 226 EG) beroep ingesteld teneinde te doen vaststellen dat de Franse Republiek, door niet alle maatregelen te treffen en/of ter kennis te brengen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 6 van richtlijn 91/157/EEG van de Raad van 18 maart 1991 inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten (PB L 78, blz. 38; hierna: "richtlijn"), de krachtens die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Volgens artikel 1 heeft de richtlijn "de onderlinge aanpassing ten doel van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot de nuttige toepassing en gecontroleerde verwijdering van gebruikte batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten zoals aangegeven in bijlage I".

3 Artikel 6 van de richtlijn bepaalt:

"De lidstaten stellen programma's op ter verwezenlijking van de volgende doelstellingen:

- vermindering van de hoeveelheid zware metalen in batterijen en accu's;

- bevordering van het in de handel brengen van batterijen en accu's die een geringere hoeveelheid gevaarlijke stoffen en/of minder verontreinigende stoffen bevatten;

- geleidelijke vermindering in het huisvuil van de hoeveelheid onder bijlage I vallende gebruikte batterijen en accu's;

- bevordering van het onderzoek naar de vermindering van de hoeveelheid gevaarlijke stoffen in batterijen en accu's en naar de vervanging hiervan door andere, minder verontreinigende stoffen, alsmede naar methoden voor recycling ervan;

- gescheiden verwijdering van gebruikte batterijen en gebruikte accu's die onder bijlage I vallen.

De programma's worden voor de eerste maal vastgesteld voor een op 18 maart 1993 aanvangende periode van vier jaar. Zij moeten uiterlijk 17 september 1992 bij de Commissie worden ingediend.

De programma's worden regelmatig, ten minste om de vier jaar, opnieuw bezien en bijgesteld in het licht van met name de vooruitgang van de techniek, de toestand van de economie en die van het milieu. De gewijzigde programma's moeten tijdig aan de Commissie worden overgelegd."

4 Ingevolge artikel 11, lid 1, van de richtlijn moesten de lidstaten de nodige maatregelen treffen om vóór 18 september 1992 aan de bepalingen ervan te voldoen en dienden zij de Commissie onverwijld van die maatregelen in kennis te stellen.

5 Op 22 december 1992 richtte de Commissie een brief aan de Franse regering om haar te herinneren aan haar verplichtingen uit hoofde van artikel 6 van de richtlijn, met het verzoek haar een exemplaar te doen toekomen van de in dat artikel bedoelde programma's. Deze brief bleef onbeantwoord.

6 Daarop zond de Commissie de Franse regering op 3 juli 1995 een aanmaningsbrief overeenkomstig de in artikel 169 van het Verdrag geregelde procedure, waarin zij te kennen gaf dat volgens de haar ter beschikking staande gegevens de Franse Republiek niet aan de krachtens artikel 6 van de richtlijn op haar rustende verplichtingen had voldaan, en zij de Franse regering verzocht haar binnen een termijn van twee maanden haar opmerkingen ter zake kenbaar te maken.

7 Bij schrijven van 19 september 1995 antwoordde de Franse regering, dat een decreet ter omzetting van de richtlijn in nationaal recht werd voorbereid en bij de Conseil d'Etat in behandeling was. Op 9 april 1996 legde zij de Commissie een ontwerp-decreet voor, met de mededeling dat programma's als bedoeld in artikel 6 van de richtlijn waren uitgewerkt die binnen een termijn van een à twee maanden zouden worden ondertekend.

8 Omdat verdere informatie over die programma's uitbleef, zond de Commissie de Franse regering op 5 mei 1997 een met redenen omkleed advies, waarin zij vaststelde dat de Franse Republiek de op haar rustende verplichtingen niet was nagekomen door geen mededeling te doen van de in artikel 6 van de richtlijn bedoelde programma's, en de Franse regering verzocht binnen een termijn van twee maanden na betekening aan het advies gevolg te geven.

9 Bij schrijven van 12 juni 1997 deelde de Franse regering de Commissie mede, dat het ontwerp-decreet inzake de verhandeling van batterijen en accu's die bepaalde gevaarlijke stoffen bevatten en de verwijdering daarvan, ter beoordeling aan de minister-president was voorgelegd, en dat de gehele regeling naar verwachting vóór 1 januari 1998 zou worden ingevoerd.

10 Op 12 mei 1998 besloot de Commissie het onderhavige beroep aanhangig te maken, aangezien zij niets meer had vernomen omtrent verdere maatregelen van de Franse regering ter invoering van de in artikel 6 van de richtlijn voorgeschreven programma's.

11 In haar verweerschrift betoogt de Franse regering, dat de vijf in artikel 6 van de richtlijn genoemde doelstellingen reeds zijn of weldra zullen worden gerealiseerd, dankzij verschillende door de nationale instanties getroffen maatregelen. Zij erkent weliswaar dat die maatregelen niet zijn getroffen in de vorm van programma's, maar nu de doelstellingen van artikel 6 van de richtlijn door die maatregelen worden bestreken, beschouwt zij de haar verweten niet-nakoming als een puur formele aangelegenheid.

12 In dit verband maakt de Franse regering melding van een reeks maatregelen die in overleg met de marktdeelnemers zijn genomen, met name de fabrikanten van batterijen en accu's, de consumenten en de plaatselijke overheden. Zij wijst op een door de Franse fabrikanten ingevoerd programma dat is gericht op vermindering van het kwikgehalte, een door de producenten bepleit verbod op de verkoop, per 1 januari 1999, van kwikoxide-, saline- en alkalinebatterijen die extra kwik bevatten, een project ter verlenging van de levensduur van loodbatterijen door toevoeging van een niet-vervuilende stof, een door de batterijfabrikanten opgezette campagne voor de vermelding op de batterij van het kwik- en cadmiumgehalte, en door de industrie, de producenten, de plaatselijke overheden en de handelaars getroffen maatregelen voor de inzameling van batterijen en accu's.

13 In de tweede plaats voert de Franse regering aan, dat in 1997 5,4 miljoen van de 6 miljoen loodbatterijen zijn ingezameld en herbenut en ongeveer 1 000 ton batterijen en draagbare accu's met nikkel-cadmium en nikkel-metaalhydride is behandeld, wat neerkomt op een recyclingpercentage van 4 à 5 %. Ook wijst zij op de financiële steun die het Agence de l'environnement et de la maîtrise de l'énergie (agentschap voor milieu en energiebeheersing; hierna: "ADEME") verleent voor de recycling van nikkel-metaalhydride uit accu's en de terugwinning van 10 à 15 % van het lood in de resten van batterijen en de recycling van de daarna overblijvende niet-vervuilde polymeren, alsmede voor de ontwikkeling van een traject voor de recycling van lithiumbatterijen en -accu's. ADEME heeft informatie gepubliceerd over alle behandelings- en recyclingcentra in Frankrijk voor batterijen en accu's.

14 In de derde plaats, aldus de Franse regering, is uit een sinds 1992 bestaande discussiegroep, waaraan vertegenwoordigers van verschillende ministeries deelnemen, het initiatief voortgekomen om een orgaan in het leven te roepen voor het toezicht op de inzameling en verwijdering van draagbare accu's. Ten aanzien van de gescheiden verwijdering van gebruikte batterijen en accu's als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn, beschikt Frankrijk naar zeggen van de Franse regering reeds geruime tijd over voldoende inrichtingen voor de behandeling van alle gebruikte batterijen en accu's.

15 Ten slotte wijst zij op de rol van het ADEME, een openbaar instituut op industrieel en commercieel terrein, dat onder toezicht van het ministerie voor milieubescherming staat en dat een aandeel heeft gehad in de uitvoering van een groot aantal maatregelen die ter bereiking van de in artikel 6 van de richtlijn vastgelegde doelstellingen zijn getroffen.

16 In repliek bestrijdt de Commissie de opvatting van de Franse regering, dat de gestelde niet-nakoming van zuiver formele aard zou zijn. De door de Franse regering genoemde maatregelen zijn haars inziens niet geschikt om te voldoen aan de verplichting om programma's op te stellen als bedoeld in artikel 6 van de richtlijn, aangezien die maatregelen voor het merendeel geen door de lidstaat opgestelde of althans gecoördineerde programma's zijn, zoals genoemde bepaling uitdrukkelijk verlangt, maar slechts een opsomming behelzen van de resultaten van activiteiten, die over het Franse grondgebied verspreid, onvolledig en per regio verschillend, door particulieren of door plaatselijke overheden zijn geïnitieerd, waardoor zij absoluut niet gelijk te stellen zijn met programma's in de zin van artikel 6 van de richtlijn. Bovendien is ten aanzien van die maatregelen met geen enkel cijfer aangegeven, om welke schaalgrootte het gaat, of binnen welke termijn zij ten uitvoer worden gelegd.

17 In de eerste plaats moet worden vastgesteld, dat artikel 6 van de richtlijn de lidstaten voorschrijft om ter verwezenlijking van de aldaar genoemde doelstellingen programma's op te stellen en deze regelmatig opnieuw te bezien en bij te stellen.

18 Blijkens de bewoordingen van artikel 6 en de algemene strekking van de richtlijn moeten de problemen die verband houden met bijzondere afvalstoffen, zoals batterijen en accu's, volgens een precies tijdschema worden opgelost.

19 Anderzijds zij erop gewezen, dat zelfs indien bepaalde met de doelstellingen van de richtlijn verband houdende resultaten zijn bereikt vóór het verstrijken van de door de richtlijn gestelde termijn voor de invoering van de programma's, deze omstandigheid de lidstaat niet ontslaat van de verplichting de voorgeschreven programma's op te stellen (zie arrest van 21 januari 1999, Commissie/België, C-347/97, Jurispr. blz. I-309, punt 18).

20 Zoals het Hof reeds heeft uitgemaakt, kan met concrete deelacties of onvolledige regelingen niet worden voldaan aan de op een lidstaat rustende verplichting programma's op te stellen ter verwezenlijking van de in artikel 6 van de richtlijn omschreven doelstellingen (zie arrest van 28 mei 1998, Commissie/Spanje, C-298/97, Jurispr. blz. I-3301, punt 16).

21 In casu moet worden vastgesteld, dat de Franse Republiek, zoals zij in haar verweerschrift overigens erkent, geen programma's met het oog op die doelstellingen heeft opgesteld.

22 Nu de maatregelen waarop de Franse regering zich beroept, niet voorzien in een regelmatige herziening en bijstelling en geen precies tijdschema bevatten voor die bijstelling, die ten minste om de vier jaar, in het licht van met name de vooruitgang van de techniek, de toestand van de economie en die van het milieu, dient te geschieden, is daarmee dus niet voldaan aan de in artikel 6 van de richtlijn neergelegde verplichting tot opstelling van programma's.

23 In dit verband moet worden vastgesteld, dat de Franse autoriteiten weliswaar positieve maatregelen hebben genomen in verband met de in artikel 6, eerste alinea, van de richtlijn omschreven doelstellingen, doch dat het daarbij slechts gaat om een reeks normatieve handelingen of concrete acties, die niet de kenmerken vertonen van een georganiseerd en gestructureerd geheel van doelstellingen, op grond waarvan zij zouden kunnen worden aangemerkt als programma's in de zin van bedoeld artikel 6 (zie in deze zin arrest Commissie/België, reeds aangehaald, punt 23).

24 Mitsdien moet worden vastgesteld, dat de Franse Republiek, door niet binnen de gestelde termijn alle maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan artikel 6 van de richtlijn, de krachtens bedoeld artikel op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet binnen de gestelde termijn alle maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan artikel 6 van richtlijn 91/157/EEG van de Raad van 18 maart 1991 inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten, is de Franse Republiek de krachtens bedoeld artikel op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.

$$Artikel 6 van richtlijn 91/157 inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten, schrijft de lidstaten voor om ter verwezenlijking van de aldaar genoemde doelstellingen programma's op te stellen en deze regelmatig opnieuw te bezien en bij te stellen.

Blijkens de bewoordingen van dit artikel en de algemene strekking van de richtlijn moeten de problemen die verband houden met bijzondere afvalstoffen, zoals batterijen en accu's, volgens een precies tijdschema worden opgelost. Indien bepaalde met de doelstellingen van de richtlijn verband houdende resultaten zijn bereikt vóór het verstrijken van de door de richtlijn gestelde termijn voor de invoering van de programma's, ontslaat deze omstandigheid de lidstaat niet van de verplichting de voorgeschreven programma's op te stellen. Met concrete deelacties of onvolledige regelingen kan niet aan deze verplichting worden voldaan.

Evenmin kunnen worden aangemerkt als programma's in de zin van bedoeld artikel 6, positieve maatregelen in verband met de in de eerste alinea van genoemde bepaling omschreven doelstellingen die niet meer behelzen dan een reeks normatieve handelingen of concrete acties, die niet de kenmerken vertonen van een georganiseerd en gestructureerd geheel van doelstellingen.

Harmonisatie van wetgevingen - Batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten - Richtlijn 91/157 - Verplichting voor lidstaten om specifieke programma's op te stellen ter verwezenlijking van bepaalde doelstellingen - Draagwijdte

(Richtlijn 91/157 van de Raad, art. 6)

Kosten

25 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, indien dit is gevorderd. Aangezien de Commissie zulks heeft gevorderd en de Franse Republiek in het ongelijk is gesteld, moet zij in de kosten worden verwezen.

In zaak C-178/98,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. zur Hausen, juridisch adviseur, en O. Couvert-Castéra, ter beschikking van de juridische dienst gesteld nationaal ambtenaar, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Franse Republiek, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger, onderdirecteur internationaal economisch recht en gemeenschapsrecht bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en R. Nadal, adjunct-secretaris buitenlandse zaken bij dezelfde directie, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Franse ambassade, Boulevard Joseph II 8B,

verweerster,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat de Franse Republiek, door niet alle maatregelen te treffen en/of ter kennis te brengen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 6 van richtlijn 91/157/EEG van de Raad van 18 maart 1991 inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten (PB L 78, blz. 38), de krachtens die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,$

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet, kamerpresident, P. Jann, C. Gulmann (rapporteur), D. A. O. Edward en L. Sevón, rechters,

advocaat-generaal: G. Cosmas

griffier: R. Grass

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 maart 1999,

het navolgende

Arrest