Hof van Justitie EU 04-07-2000 ECLI:EU:C:2000:360
Hof van Justitie EU 04-07-2000 ECLI:EU:C:2000:360
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 4 juli 2000
Uitspraak
Arrest van het Hof
4 juli 2000(*)
In zaak C-219/98,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van het House of Lords (Verenigd Koninkrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen
Regina
enMinister of Agriculture, Fisheries and Food,
ex parte: S. P. Anastasiou (Pissouri) Ltd e.a.,
in tegenwoordigheid van:Cypfruvex (UK) Ltd en Cypfruvex Fruit and Vegetable (Cypfruvex) Enterprises Ltd,
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, D. A. O. Edward, L. Sevón en R. Schintgen, kamerpresidenten, P. J. G. Kapteyn, C. Gulmann, J.-P. Puissochet (rapporteur), G. Hirsch, P. Jann, M. Wathelet en V. Skouris, rechters,
advocaat-generaal: N. Fennelly
griffier: L. Hewlett, administrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
-
S. P. Anastasiou (Pissouri) Ltd e.a., vertegenwoordigd door D. Vaughan, QC, en M. Hoskins, Barrister, geïnstrueerd door P. Clough, Solicitor,
-
Cypfruvex (UK) Ltd en Cypfruvex Fruit and Vegetable (Cypfruvex) Enterprises Ltd, vertegenwoordigd door M. J. Beloff, QC, en R. Millett, Barrister, geïnstrueerd door M. Kramer en S. Sheppard, Solicitors,
-
de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins, Assistant Treasury Solicitor, als gemachtigde, bijgestaan door P. M. Roth, QC, en J. Skilbeck, Barrister,
-
de Griekse regering, vertegenwoordigd door A. Samoni-Rantou, juridisch adviseur bij de bijzondere juridische dienst — afdeling Europees recht van het Ministerie van Buitenlandse zaken, alsmede door N. Dafniou en G. Karipsiadis, auditeurs bij die dienst, als gemachtigden,
-
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. White, juridisch adviseur, en X. Lewis, lid van de juridische dienst, als gemachtigden,
-
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van S. P. Anastasiou (Pissouri) Ltd e.a., vertegenwoordigd door D. Vaughan en M. Hoskins; Cypfruvex (UK) Ltd en Cypfruvex Fruit and Vegetable (Cypfruvex) Enterprises Ltd, vertegenwoordigd door M. J. Beloff en R. Millett; de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door R. Magrill, van het Treasury Solicitor's Department, als gemachtigde, bijgestaan door P. M. Roth; de Griekse regering, vertegenwoordigd door A. Samoni-Rantou, N. Dafniou en G. Karipsiadis, en de Commissie, vertegenwoordigd door X. Lewis, ter terechtzitting van 12 januari 2000,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 februari 2000,
het navolgende
Arrest
Bij beschikking van 20 mei 1998, ingekomen bij het Hof op 15 juni daaraanvolgend, heeft het House of Lords het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) vijf prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van richtlijn 77/93/EEG van de Raad van 21 december 1976 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PB 1977, L 26, blz. 20), zoals gewijzigd bij onder meer richtlijn 91/683/EEG van de Raad van 19 december 1991 (PB L 376, blz. 29) en richtlijn 92/103/EEG van de Commissie van 1 december 1992 (PB L 363, blz. 1; hierna: „richtlijn”).
Die vragen zijn gerezen in een geding tussen producenten en exporteurs van citrusvruchten, waaronder S. P. Anastasiou (Pissouri) Ltd (hierna: „Anastasiou e.a.”), gevestigd in het ten zuiden van de VN-bufferzone gelegen gedeelte van Cyprus, en de Minister for Agriculture, Fisheries and Food (hierna: „minister”), naar aanleiding van de invoer in het Verenigd Koninkrijk door Cypfruvex (UK) Ltd en Cypfruvex Fruit and Vegetable (Cypfruvex) Enterprises Ltd (beide hierna:„Cypfruvex”) van citrusvruchten uit het ten noorden van de VN-bufferzone gelegen gedeelte van Cyprus (hierna: „noordelijk gedeelte van Cyprus”), die via Turkije met door de Turkse autoriteiten afgegeven gezondheidscertificaten naar de Gemeenschap zijn vervoerd.
De toepasselijke bepalingen
Artikel 12, lid 1, van de richtlijn, in de op de in geding zijnde importen toepasselijke versie, bepaalt:
„1. De lidstaten schrijven ten aanzien van het op hun grondgebied binnenbrengen van de in bijlage V, deel B, genoemde planten, plantaardige producten of ander materiaal, van herkomst uit derde landen, ten minste voor:
dat deze planten, plantaardige producten of ander materiaal, alsmede hun verpakking, officieel grondig worden onderzocht en wel geheel of aan de hand van een representatief monster en dat zo nodig ook de vervoermiddelen officieel worden onderzocht, teneinde, voor zover dit kan worden geconstateerd, na te gaan:
of zij niet zijn aangetast door de in bijlage I, deel A, genoemde schadelijke organismen,
ten aanzien van de in bijlage II, deel A, genoemde planten of plantaardige producten, of deze niet zijn aangetast door de schadelijke organismen die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd,
ten aanzien van de in bijlage IV, deel A, genoemde planten, plantaardige producten of ander materiaal, of deze beantwoorden aan de bijzondere eisen die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd;
dat deze vergezeld dienen te gaan van de in de artikelen 7 en 8 voorgeschreven certificaten, en dat het gezondheidscertificaat niet meer dan 14 dagen vóór de datum waarop de planten, plantaardige producten of ander materiaal het land van verzending hebben verlaten, mag zijn opgesteld. De [in de artikelen 7 en 8 voorgeschreven] certificaten worden afgegeven door diensten die daartoe bevoegd zijn in het kader van het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten of — voor landen die geen partij bij dit Verdrag zijn — op grond van de wettelijke bepalingen of voorschriften van het land (...)
(...)”
In artikel 12 van de richtlijn wordt dus verwezen naar de artikelen 7 en 8, die, evenals artikel 6, in beginsel betrekking hebben op planten, plantaardige producten of ander materiaal van oorsprong uit de Gemeenschap.
Artikel 7, lid 1, van de richtlijn bepaalt, dat wanneer op grond van het in artikel 6, leden 1 en 2, voorgeschreven onderzoek kan worden aangenomen dat aan de in dat artikel genoemde voorwaarden is voldaan, een gezondheidscertificaat kan worden afgegeven. Ingevolge artikel 8, lid 2, van de richtlijn is de lidstaat op het grondgebied waarvan de producten zijn opgesplitst of opgeslagen of anders zijn verpakt, vrijgesteld van een nieuw onderzoek indien de producten op zijn grondgebied niet hebben blootgestaan aan gezondheidsrisico's; in dat geval stelt die lidstaat een gezondheidscertificaat voor herverzending op, dat aan het oorspronkelijke gezondheidscertificaat wordt gehecht.
Artikel 6, lid 1, van de richtlijn schrijft voor, dat de in bijlage V, deel A, genoemde planten, plantaardige producten of ander materiaal, alsmede hun verpakking, officieel grondig worden onderzocht, en wel geheel of aan de hand van een representatief monster, en dat zo nodig ook de gebruikte vervoermiddelen officieel worden onderzocht, teneinde na te gaan:
-
of zij niet zijn aangetast door de in bijlage I, deel A, genoemde schadelijke organismen;
-
ten aanzien van de in bijlage II, deel A, genoemde planten of plantaardige producten, of deze niet zijn aangetast door de schadelijke organismen die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd;
-
ten aanzien van de in bijlage IV, deel A, genoemde planten, plantaardige producten of ander materiaal, of deze beantwoorden aan de bijzondere eisen die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd.
Voorts is in artikel 6, lid 4, bepaald, dat de in de voorgaande leden van dat artikel bedoelde officiële controles regelmatig dienen plaats te vinden op het bedrijf van de producent, bij voorkeur op de plaats van productie, en betrekking moeten hebben op de planten of plantaardige producten die de producent teelt, produceert of gebruikt of die anderszins op zijn bedrijf aanwezig zijn, alsmede op het gebruikte groeimedium.
Ten slotte bepaalt artikel 9, lid 1, van de richtlijn:
„In het geval van planten, plantaardige producten of andere materialen waarop de bijzondere eisen van bijlage IV, deel A, van toepassing zijn, moet het uit hoofde van artikel 7 vereiste officiële fytosanitaire certificaat in het land van oorsprong van de planten, plantaardige producten en andere materialen zijn afgegeven. Deze bepaling is niet van toepassing:
wat hout betreft, indien (...)
in de overige gevallen, voor zover ook op andere plaatsen dan de plaats van oorsprong kan worden voldaan aan de bijzondere voorschriften van bijlage IV, deel A.”
Voor de toepassing van bovenstaande bepalingen behoren de citrusvruchten uit het noordelijk gedeelte van Cyprus waarop het hoofdgeding betrekking heeft, tot de in bijlage V genoemde planten en plantaardige producten, die uit dien hoofde aan een plantenziektekundig onderzoek moeten worden onderworpen. Zij kunnen zijn aangetast door de in bijlage I of bijlage II genoemde schadelijke organismen. Als bijzondere invoervereisten krachtens bijlage IV, deel A, geldt, dat zij van stelen en bladeren zijn ontdaan en dat de verpakking een deugdelijke oorsprongvermelding draagt.
In zijn arrest van 5 juli 1994, Anastasiou e.a. (C-432/92, Jurispr. blz. I-3087), heeft het Hof voor recht verklaard, dat de richtlijn zich ertegen verzet, dat de nationale autoriteiten van een lidstaat bij de invoer van citrusvruchten uit het noordelijk gedeelte van Cyprus andere gezondheidscertificaten aanvaarden dan die welke door de bevoegde autoriteiten van de Republiek Cyprus zijn afgegeven.
Het hoofdgeding
Naar aanleiding van het arrest Anastasiou e.a., reeds aangehaald, sloten de exporteurs, die tot dan toe citrusvruchten uit het noordelijk gedeelte van Cyprus in het Verenigd Koninkrijk invoerden met gezondheidscertificaten die door instanties van de „Turkse Republiek Noord-Cyprus”, en niet door de bevoegde autoriteiten van de Republiek Cyprus waren afgegeven, een overeenkomst met een vennootschap in Turkije, waarin was geregeld dat het schip dat de citrusvruchten uit Cyprus vervoerde, niet meer dan 24 uur in een Turkse haven zou aanleggen en vervolgens zijn reis naar het Verenigd Koninkrijk zou voortzetten met een door de Turkse instanties na een controle aan boord van het schip af te geven certificaat.
Anastasiou e.a. vorderden dat de minister zou worden gelast, de onder dergelijke omstandigheden ingevoerde citrusvruchten niet tot het Verenigd Koninkrijk toe te laten. De Court of Appeal wees hun vordering af. Tegen deze afwijzing stelden verzoeksters een hogere voorziening in bij het House of Lords.
Van oordeel dat ter beslechting van dit geschil het gemeenschapsrecht moest worden uitgelegd, heeft het House of Lords de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de navolgende prejudiciële vragen gesteld:
Mag een lidstaat krachtens artikel 12, lid 1, sub b, van richtlijn 77/93/EEG van de Raad van 21 december 1976 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen op het grondgebied van de lidstaten van voor planten of voor plantaardige producten schadelijke organismen, zoals gewijzigd (hierna: ‚richtlijn’), toestaan (en, zo ja, onder welke omstandigheden en voorwaarden) dat planten in de zin van de richtlijn (hierna: ‚planten’) van oorsprong uit derde landen, als vermeld in bijlage V, deel B, bij de richtlijn, op zijn grondgebied worden binnengebracht, wanneer deze planten slechts vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat dat is afgegeven door een derde land vanwaar de planten naar de Gemeenschap zijn gebracht, en niet van een door het derde land van oorsprong afgegeven gezondheidscertificaat ?
Maakt het voor het antwoord op de eerste vraag enig verschil, en, zo ja, in hoeverre, indien op de betrokken planten de bijzondere eisen van bijlage IV, deel A, 1, bij de richtlijn van toepassing zijn, waaraan in de zin van artikel 9, lid 1, van de richtlijn in andere derde landen dan in het derde land van oorsprong kan worden voldaan?
Moet het arrest van het Hof van Justitie van 5 juli 1994 (Anastasiou, C-432/92, Jurispr. blz. I-3087) aldus worden uitgelegd en toegepast, dat het de nationale autoriteiten van een lidstaat verbiedt de invoer toe te staan van citrusvruchten van oorsprong uit het ten noorden van de VN-bufferzone gelegen gedeelte van Cyprus, wanneer deze producten vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat dat is afgegeven door de autoriteiten van een ander derde land, vanwaar die citrusvruchten naar de Gemeenschap zijn gebracht?
Maakt het voor de antwoorden op voormelde vragen enig verschil, wanneer
de betrokken planten nimmer zijn ingevoerd in het derde land waar het begeleidende gezondheidscertificaat is afgegeven, in die zin dat de producten nimmer zijn gelost en nimmer de douanegrens hebben overschreden; en/of
aan de op de betrokken planten van toepassing zijnde bijzondere eisen reeds in het land van oorsprong was voldaan?
Maakt het voor de antwoorden op de eerste twee vragen enig verschil, wanneer in een derde land, niet zijnde het land van oorsprong, voor de betrokken planten om een certificaat wordt verzocht, niet om plantenziektekundige redenen, maar om geen gezondheidscertificaat te hoeven verkrijgen van de daartoe bevoegde autoriteiten in het land van oorsprong?”
De eerste, de tweede, de derde en de vierde prejudiciële vraag
Met zijn eerste vier vragen, die gezamenlijk zullen worden behandeld, wenst de verwijzende rechter te vernemen of, en zo ja, onder welke voorwaarden, de richtlijn toestaat dat een lidstaat planten uit derde landen, die krachtens de richtlijn aan een onderzoek moeten worden onderworpen met het oog op de afgifte van een gezondheidscertificaat, tot zijn grondgebied toelaat, wanneer deze planten, waarvoor bijzondere eisen gelden, slechts vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat van de autoriteiten van het derde land van verzending, niet zijnde het land van oorsprong.
Anastasiou e.a. en de Griekse regering stellen, dat de richtlijn in een dergelijke situatie een door de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong van de planten afgegeven gezondheidscertificaat verlangt, met dien verstande dat bij bepaalde bijzondere eisen die zich hiertoe zonder meer lenen, eventueel een aanvullend certificaat kan worden afgegeven door de autoriteiten van een land van verzending, niet zijnde het land van oorsprong. Deze uitlegging volgt huns inziens zowel uit de bewoordingen als uit het doel van de richtlijn.
Wat in de eerste plaats de bewoordingen van de richtlijn betreft, de verwijzing in artikel 12, lid 1, naar artikel 7, waarin weer naar artikel 6 wordt verwezen, betekent dat het verlangde certificaat eerst kan worden afgegeven na een grondige officiële controle op het bedrijf van de producent, die niet alleen betrekking heeft op de geteelde planten, maar ook op de producten die worden gebruikt of anderszins aanwezig zijn op het bedrijf, alsmede op het gebruikte groeimedium. Een dergelijke controle kan enkel berusten bij de autoriteiten van het land waaruit de planten afkomstig zijn. Ingevolge artikel 9, lid 1, van de richtlijn kan weliswaar in bepaalde gevallen en in beperkte mate van deze regel worden afgeweken waar het de controle op de inachtneming van bepaalde bijzondere eisen betreft, doch deze uitzondering houdt niet in dat de planten ook ten aanzien van de overige eisen van de afgifte van een gezondheidscertificaat in het land van oorsprong zijn vrijgesteld.
In de tweede plaats, aldus nog steeds Anastasiou e.a. en de Griekse regering, laat het doel van de richtlijn — voorkomen dat voor planten schadelijke organismen in de Gemeenschap worden ingevoerd en verspreid — geen andere uitlegging toe. De algemene toepassing-van grondige plantenziektekundige onderzoeken op de teeltplaats, die sinds de implementatiedatum van richtlijn 91/683/EEG van de Raad van 19 december 1991 tot wijziging van richtlijn 77/93 (PB L 376, blz. 29) voor producten uit de Gemeenschap geldt, zou immers zinloos worden indien niet tegelijkertijd ten minste vergelijkbare garanties zouden worden verlangd voor planten uit derde landen. Volgens het arrest Anastasiou e.a., reeds aangehaald, is de regeling van de richtlijn gebaseerd op samenwerking tussen de autoriteiten van de lidstaat van invoer en de autoriteiten van het land van uitvoer om schadelijke organismen tegen te gaan. Wanneer het plantenziektekundig onderzoek en de afgifte van het desbetreffende certificaat door andere autoriteiten dan de wettige autoriteiten van het land van oorsprong zouden worden uitgevoerd, zou een doeltreffende samenwerking dan ook onmogelijk zijn.
Cypfruvex, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie stellen daarentegen, dat het gezondheidscertificaat voor planten uit derde landen elders kan worden opgemaakt, tenzij voor het product bijzondere eisen gelden waaraan slechts in het land van oorsprong kan worden voldaan.
Sinds de wijziging van 1993, zo wordt betoogd, bevat de richtlijn twee verschillende regelingen, naargelang het planten van oorsprong uit de Gemeenschap of planten van oorsprong uit derde landen betreft: de eerste worden in de regel op de plaats van productie aan een controle onderworpen, terwijl de tweede zowel een keuring voor de afgifte van een certificaat in een derde land als een onderzoek bij binnenkomst in de Gemeenschap moeten ondergaan. Een algemeen vereiste dat voor planten van buiten de Gemeenschap op de plaats van productie een certificaat moet worden afgegeven, is onnodig en in sommige gevallen zelfs onmogelijk, en leidt tot ongerechtvaardigde discriminatie van die planten, in strijd met het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten, gesloten te Rome op 6 december 1951.
De bewoordingen van de richtlijn, aldus Cypfruvex, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie, weerspiegelen deze logica. Noch artikel 12, lid 1, noch enige andere bepaling schrijft voor, dat het gezondheidscertificaat op een bepaalde plaats moet worden afgegeven, behoudens in het uitzonderlijke geval van artikel 9, lid 1, wanneer sprake is van bepaalde bijzondere eisen. In het opschrift van bijlage V wordt slechts gesproken van een plantenziektekundig onderzoek „door het land van oorsprong of het land van verzending”. De verwijzing in artikel 12, lid 1, van de richtlijn, dat betrekking heeft op planten uit derde landen, naar de artikelen 7 en 8, die betrekking hebben op planten uit de Gemeenschap, is dan ook enkel bedoeld om de vorm van het certificaat te preciseren, en niet om de modaliteiten van het voor elke categorie planten vereiste plantenziektekundig onderzoek te harmoniseren. Voorts valt niet in te zien hoe artikel 9, lid 1, van de richtlijn zou moeten worden opgevat, indien het certificaat in alle gevallen door de autoriteiten van het land van oorsprong zou moeten worden opgemaakt, aangezien per zending hoe dan ook slechts één certificaat vereist is.
Deze uitlegging strookt huns inziens bovendien met de oplossing waarvoor in het arrest Anastasiou e.a., reeds aangehaald, is gekozen. Daarin heeft het Hof enkel aangegeven, wat onder „diensten die bevoegd zijn” van een derde land in de zin van artikel 12, lid 1, van de richtlijn dient te worden verstaan. De volgens dat arrest noodzakelijke samenwerking tussen bevoegde autoriteiten kan ook tot stand komen met instanties van een derde land van verzending, mits deze bevoegd en erkend zijn, hetgeen bij de Turkse instanties het geval is. Doel van de richtlijn is immers niet de bestrijding van schadelijke organismen in derde landen, maar de bescherming van het grondgebied van de Gemeenschap tegen besmettingsgevaar.
In navolging van de punten 61 en 62 van het arrest Anastasiou e.a., reeds aangehaald, moet om te beginnen worden vastgesteld, dat de in de richtlijn vervatte gemeenschappelijke regeling inzake bescherming tegen het binnenbrengen van schadelijke organismen in uit derde landen ingevoerde producten, in wezen berust op een stelsel van controles, die worden verricht door de daartoe door de regering van het land van uitvoer wettelijk bevoegd verklaarde deskundigen en worden gegarandeerd door de afgifte van het desbetreffende gezondheidscertificaat. Controles die aan de grens van de lidstaat van invoer worden verricht, zijn immers slechts zeer beperkt mogelijk en kunnen hoe dan ook niet in de plaats treden van een gezondheidscertificaat.
Bovendien is ter verwezenlijking van de doelstellingen van de richtlijn samenwerking nodig tussen de autoriteiten van het land van uitvoer en de autoriteiten van de lidstaat van invoer. Laatstgenoemden moeten eerstgenoemde autoriteiten in kennis stellen van alle moeilijkheden waarop zij stuiten met betrekking tot de door die autoriteiten afgegeven gezondheidscertificaten, bijvoorbeeld wanneer de producten besmet of de certificaten vervalst of onjuist blijken te zijn (zie arrest Anastasiou e.a., reeds aangehaald, punt 63).
Op grond van deze overwegingen oordeelde het Hof in het arrest Anastasiou e.a., reeds aangehaald, dat de lidstaten geen genoegen kunnen nemen met gezondheidscertificaten die zijn afgegeven door diensten of ambtenaren van een in het land van oorsprong van de producten gevestigde niet-erkende eenheid. Dit houdt evenwel niet noodzakelijkerwijs in, dat de richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat zij een lidstaat verbiedt producten tot zijn grondgebied toe te laten die bij gebreke van een gezondheidscertificaat van het land van oorsprong enkel vergezeld gaan van een door een derde land van verzending afgegeven certificaat.
Artikel 12, lid 1, sub b, van de richtlijn schrijft weliswaar voor, dat de gezondheidscertificaten moeten worden afgegeven door de bevoegde diensten van het land van verzending, waarbij het het kader aangeeft waarbinnen het begrip „diensten die bevoegd zijn” dient te worden uitgelegd, doch het bepaalt nergens dat het hierbij om diensten van het land van oorsprong moet gaan.
Gelet op het opschrift van bijlage V alsook op de bewoordingen van artikel 9, lid 1, van de richtlijn, kan het ontbreken van een dergelijke bepaling moeilijk als toeval worden beschouwd.
Ofschoon het enkele opschrift van een bijlage niet kan afdoen aan een uitlegging die zich bij lezing van de materiële bepalingen van een tekst van gemeenschapsrecht opdringt, is het in het onderhavige geval, waarin moet worden uitgemaakt, of de gemeenschapswetgever de afgifte van een certificaat impliciet heeft willen voorbehouden aan de autoriteiten van het land van oorsprong, wellicht niet zonder belang erop te wijzen, dat bijlage V expliciet voorkomt als een opsomming van planten die, indien zij uit een derde land afkomstig zijn, in het land van oorsprong of in het land van verzending aan een plantenziektekundig onderzoek dienen te worden onderworpen alvorens tot de Gemeenschap te kunnen worden toegelaten.
Voorts bepaalt artikel 9, lid 1, van de richtlijn, dat indien op de planten bijzondere eisen van toepassing zijn, het gezondheidscertificaat in het land van oorsprong moet worden afgegeven, behoudens een aantal uitzonderingen, onder meer wanneer elders aan deze eisen kan worden voldaan. Indien alle planten die aan een plantenziektekundig onderzoek moeten worden onderworpen, in het land van oorsprong zouden moeten worden onderzocht, ongeacht of daarop bijzondere eisen van toepassing zijn, valt niet in te zien waarom artikel 9, lid 1, deze algemene verplichting presenteert als een bijzondere regel die slechts voor een aantal van die planten geldt. De bepaling past echter wel in de regeling van de richtlijn indien men erkent, dat het onderzoek, behoudens in het in artikel 9, lid 1, bedoelde geval, hetzij in het derde land van oorsprong, hetzij in een derde land van verzending, niet zijnde het land van oorsprong, kan plaatsvinden.
Het voornaamste aan de bewoordingen van de richtlijn ontleende argument dat voor het standpunt van Anastasiou e.a. en de Griekse regering pleit, betreft de verwijzing in artikel 12, lid 1, naar artikel 7 en, indirect, naar artikel 6 van de richtlijn, die beide in beginsel betrekking hebben op planten uit de Gemeenschap. Planten uit derde landen moeten immers vergezeld gaan van de in de artikelen 7 en 8 voorgeschreven certificaten, dat wil zeggen het gezondheidscertificaat en, in voorkomend geval, het gezondheidscertificaat van herverzending. Bij planten uit de Gemeenschap kan het gezondheidscertificaat evenwel slechts worden afgegeven op grond van het in artikel 6 voorgeschreven onderzoek, dat onder meer regelmatig te verrichten officiële controles op het bedrijf van de producent omvat.
Dat producten uit derde landen van soortgelijke certificaten vergezeld moeten gaan als voor producten uit de Gemeenschap worden verlangd, hoeft niet automatisch te betekenen, dat vóór de afgifte van certificaten in de derde landen van uitvoer een soortgelijke procedure als de communautaire plantenziektekundige inspectie- en controleprocedure moet worden gevolgd.
Hoewel in de achtste overweging van de considerans van richtlijn 91/683 wordt erkend, dat „de plaats van productie het geschiktst is om fytosanitaire controles te verrichten”, wordt daaraan in diezelfde overweging de conclusie verbonden, dat „dergelijke controles derhalve aldaar moeten worden uitgevoerd”, doch slechts „voor communautaire producten”.
Vereist is evenwel, dat het doel van de richtlijn — bescherming van het grondgebied van de Gemeenschap tegen het binnenbrengen en de verspreiding van voor planten schadelijke organismen — ook wordt bereikt zonder dat voor planten van buiten de Gemeenschap een in het land van oorsprong afgegeven certificaat wordt verlangd. Het zou met name in strijd zijn met het nagestreefde doel indien producten uit de Gemeenschap aan dwingende voorschriften werden onderworpen, terwijl ten aanzien van producten van buiten de Gemeenschap minder strenge eisen zouden gelden.
Dienaangaande blijkt bij vergelijking van artikel 12, lid 1, met artikel 6, lid 1, van de richtlijn, dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten een grondig officieel onderzoek moeten verrichten, teneinde na te gaan of de planten niet zijn aangetast en of zij, ongeacht de herkomst, aan de desbetreffende bijzondere eisen voldoen, en dat dit onderzoek bij producten uit derde landen in beginsel moet plaatsvinden wanneer deze in een lidstaat worden ingevoerd.
Voor de in bijlage V, deel B, bij de richtlijn genoemde planten uit derde landen is dus zowel de afgifte van een certificaat van de autoriteiten van een derde land vereist, ten bewijze dat zij aan de plantenziektekundige regelgeving van het land van invoer voldoen, als een officieel onderzoek bij binnenkomst in de Gemeenschap. Deze tweeledige controle maakt in beginsel een passende bescherming van het grondgebied van de Gemeenschap tegen het binnenbrengen van voor planten schadelijke organismen mogelijk. In de praktijk is het weliswaar onmogelijk om de zekerheid te verkrijgen, dat de in een derde land verrichte controles dezelfde waarborgen bieden als de controles die de richtlijn voor in de Gemeenschap voortgebrachte planten voorschrijft, doch dit geldt niet alleen ten aanzien van een derde land van verzending, niet zijnde het land van oorsprong, maar ook voor de controles in het derde land van oorsprong zelf.
Zoals de regering van het Verenigd Koninkrijk beklemtoont, beschikken de lidstaten niet over de feitelijke of juridische mogelijkheid om bij de autoriteiten van het derde land, die een gezondheidscertificaat hebben afgegeven, uitvoerige onderzoeken te verrichten naar de omstandigheden waaronder het aan de afgifte voorafgaande onderzoek heeft plaatsgevonden. Wanneer ieder willekeurig derde land zonder enige voorwaarde een gezondheidscertificaat kon afgeven dat de planten toegang geeft tot het grondgebied van de Gemeenschap, behoudens een inspectie aan de grenzen, waarvan in het arrest Anastasiou e.a., reeds aangehaald, de beperkingen zijn vastgesteld, zou een onzekerheid ontstaan die indruist tegen het belang van de Gemeenschap op fytosanitair gebied dat de richtlijn beoogt te beschermen.
Bij planten waarvoor geen bijzondere eisen gelden die slechts op de plaats van oorsprong in acht kunnen worden genomen, dient de mogelijkheid om certificaten af te geven ten bewijze dat het product vrij is van schadelijke organismen en aan de regelgeving van het land van invoer voldoet, dan ook ten minste te worden beperkt tot de derde landen waaruit de planten naar de Gemeenschap worden uitgevoerd nadat zij daadwerkelijk op het grondgebied van die landen zijn gebracht en zich aldaar gedurende een zodanige periode en onder zodanige omstandigheden hebben bevonden dat daar de desbetreffende controles konden worden verricht.
Een dergelijke beperking, waarvan de lidstaat van invoer de inachtneming kan controleren aan de hand van de begeleidende vervoersdocumenten, maakt de samenwerking tussen het land van uitvoer en de lidstaat van invoer mogelijk waarvan in het arrest Anastasiou e.a., reeds aangehaald, het belang is onderstreept, en beperkt de diverse risico's die inherent zijn aan de afgifte van certificaten in een derde land ingeval de producten slechts via dat grondgebied worden vervoerd.
Op de eerste vier vragen van de verwijzende rechter moet derhalve worden geantwoord, dat de richtlijn toestaat dat een lidstaat planten uit een derde land, waarvoor een gezondheidscertificaat moet worden afgegeven onder meer ten bewijze dat aan bijzondere eisen is voldaan, tot zijn grondgebied toelaat, indien een certificaat van de bevoegde instanties van het land van oorsprong ontbreekt, maar de planten vergezeld gaan van een certificaat dat is afgegeven in een derde land, niet zijnde het land van oorsprong, mits:
-
de planten in het land waarin de controle heeft plaatsgevonden, waren ingevoerd voordat zij vandaar naar de Gemeenschap werden uitgevoerd;
-
de planten zich gedurende een zodanige periode en onder zodanige omstandigheden in dat land hebben bevonden, dat aldaar de desbetreffende controles konden worden verricht;
-
de planten niet zijn onderworpen aan bijzondere eisen die slechts op de plaats van oorsprong in acht kunnen worden genomen.
De vijfde vraag
Met zijn vijfde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de lidstaat van invoer de redenen waarom het gezondheidscertificaat niet in het land van oorsprong is afgegeven, in aanmerking moet nemen bij de beoordeling van de vraag, of het certificaat aan de door de richtlijn gestelde vereisten voldoet.
Aangezien de richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat zij in bepaalde gevallen en onder bepaalde objectieve voorwaarden toelaat dat in andere landen dan het land van oorsprong gezondheidscertificaten worden afgegeven, mag de lidstaat van invoer naast deze objectieve voorwaarden geen voorwaarden stellen die betrekking hebben op de redenen waarom de importeur een procedure heeft gevolgd die strookt met een juiste uitlegging van de richtlijn.
Dit zou slechts anders zijn, wanneer krachtens de richtlijn slechts een elders dan in het land van oorsprong afgegeven gezondheidscertificaat zou kunnen worden overgelegd indien de keuring om uitsluitend plantenziektekundige redenen niet in het land van oorsprong kan plaatsvinden. Aangezien dit niet de uitlegging is die aan de richtlijn moet worden gegeven, kan niet worden gesteld dat de importeur die om andere redenen zijn goederen in een ander land, niet zijnde het land van oorsprong, aan een inspectie onderwerpt, aldus handelt om zich aan de toepassing van een gemeenschapsrechtelijk voorschrift te onttrekken.
Op de vijfde vraag van de verwijzende rechter moet derhalve worden geantwoord, dat de betrokken lidstaat de redenen waarom het gezondheidscertificaat niet in het land van oorsprong is afgegeven, niet in aanmerking dient te nemen bij de beoordeling van de vraag, of het certificaat aan de door de richtlijn gestelde vereisten voldoet.
Kosten
De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Griekse regering, alsmede door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE,
uitspraak doende op de door het House of Lords bij beschikking van 20 mei 1998 gestelde vragen, verklaart voor recht:
-
Richtlijn 77/93/EEG van de Raad van 21 december 1976 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen, zoals gewijzigd, staat toe dat een lidstaat planten uit een derde land, waarvoor een gezondheidscertificaat moet worden afgegeven onder meer ten bewijze dat aan bijzondere eisen is voldaan, tot zijn grondgebied toelaat, indien een certificaat van de bevoegde instanties van het land van oorsprong ontbreekt, maar de planten vergezeld gaan van een certificaat dat is afgegeven in een derde land, niet zijnde het land van oorsprong, mits:
-
de planten in het land waarin de controle heeft plaatsgevonden, waren ingevoerd voordat zij vandaar naar de Gemeenschap werden uitgevoerd;
-
de planten zich gedurende een zodanige periode en onder zodanige omstandigheden in dat land hebben bevonden, dat aldaar de desbetreffende controles konden worden verricht;
-
de planten niet zijn onderworpen aan bijzondere eisen die slechts op de plaats van oorsprong in acht kunnen worden genomen.
-
-
De betrokken lidstaat dient de redenen waarom het gezondheidscertificaat niet in het land van oorsprong is afgegeven, niet in aanmerking te nemen bij de beoordeling van de vraag, of het certificaat aan de door de richtlijn gestelde vereisten voldoet.
Rodríguez Iglesias
Edward
Sevón
Schintgen
Kapteyn
Gulmann
Puissochet
Hirsch
Jann
Wathelet
Skouris
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 4 juli 2000.
De griffier
R. Grass
De president
G. C. Rodríguez Iglesias