Hof van Justitie EU 13-04-2000 ECLI:EU:C:2000:206
Hof van Justitie EU 13-04-2000 ECLI:EU:C:2000:206
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 13 april 2000
Uitspraak
Arrest van het Hof (Zesde kamer)
13 april 2000(*)
In zaak C-274/98,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Gippini Fournier en F. de Sousa Fialho, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van die dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
verzoekster, tegenKoninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door M. López-Monis Gallego, abogado del Estado, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Spaanse ambassade, Boulevard Emmanuel Servais 4-6,
verweerder,
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida, kamerpresident, R. Schintgen, G. Hirsch, V. Skouris en F. Macken (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: G. Cosmas
griffier: R. Grass
gezien het rapport van de rechterrapporteur,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 januari 2000,
het navolgende
Arrest
Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 17 juli 1998, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EG-Verdrag (thans artikel 226 EG) het Hof verzocht om vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door niet de in artikel 5 van richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375, biz. 1, rectificatie van de Spaanse versie in PB 1993, L 92, biz. 1) bedoelde actieprogramma's op te stellen, de krachtens het EG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Volgens artikel 1 heeft de richtlijn tot doel de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen, en verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen.
Artikel 3, lid 2, van de richtlijn bepaalt, dat de lidstaten binnen twee jaar na kennisgeving van de richtlijn, die op 19 december 1991 plaatsvond, de kwetsbare zones moeten aanwijzen.
Artikel 5, lid 1, van de richtlijn bepaalt: „Binnen twee jaar na de in artikel 3, lid 2, bedoelde eerste aanwijzing of binnen één jaar na elke in artikel 3, lid 4, bedoelde aanvullende aanwijzing dienen de lidstaten ter bereiking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen actieprogramma's op te stellen voor de aangewezen kwetsbare zones.”
Artikel 10 van de richtlijn luidt:
Voor de periode van vier jaar na de kennisgeving van deze richtlijn en voor elke daarop volgende periode van vier jaar dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in met de in bijlage V bedoelde informatie.
De in dit artikel bedoelde verslagen worden bij de Commissie ingediend binnen zes maanden na het verstrijken van de periode waarop zij betrekking hebben.”
De richtlijn is in de Spaanse rechtsorde omgezet bij Real Decreto sobre protección de las aguas contra la contaminación producida por los nitratos procedentes de fuentes agrarias (koninklijk decreet nr. 261/1996 van 16 februari 1996 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen). In artikel 6 wordt bepaald, dat „in de als kwetsbaar aangewezen zones de bevoegde organen van de autonome gemeenschappen actieprogramma's opstellen die tot doel hebben de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen te voorkomen en te verminderen. Die actieprogramma's worden opgesteld binnen twee jaar na de eerste aanwijzing van de kwetsbare zones of binnen één jaar na elke nieuwe uitbreiding of wijziging, en zij worden uitgevoerd in de loop van de vier jaar na hun opstelling.”
Bij brief van 4 april 1997 maande de Commissie het Koninkrijk Spanje, zijn opmerkingen in te dienen met betrekking tot een eventuele niet-nakoming van meerdere uit de richtlijn voortvloeiende verplichtingen, waaronder die in de artikelen 5, 6 en 10.
Naar aanleiding van het antwoord van de Spaanse autoriteiten van 19 juni 1997 stelde de Commissie vast, dat de uit artikel 6 van de richtlijn voortvloeiende verplichtingen waren nagekomen.
Op 21 november 1997 zond de Commissie het Koninkrijk Spanje een met redenen omkleed advies, omdat het niet, zoals voorgeschreven in artikel 10, een verslag met de in bijlage V bij de richtlijn bedoelde informatie bij haar had ingediend, en omdat het niet overeenkomstig artikel 5 actieprogramma's had opgesteld.
De Spaanse regering beantwoordde het met redenen omkleed advies en zond de Commissie een document toe, getiteld Vierjaarlijks rapport betreffende de toepassing van richtlijn 91/676/EEG inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
Bijgevolg besloot de Commissie haar beroep enkel te handhaven met betrekking tot de niet-uitvoering van de bepalingen van artikel 5 van de richtlijn en stelde zij ter zake bij het Hof een beroep wegens niet-nakoming in.
Onder verwijzing naar de verplichtingen die op de lidstaten rusten krachtens artikel 5 EG-Verdrag (thans artikel 10 EG) en artikel 189, derde alinea, EG-Verdrag (thans artikel 249, derde alinea, EG), is de Commissie van mening, dat het Koninkrijk Spanje de noodzakelijke maatregelen moest nemen om binnen de gestelde termijn aan de richtlijn te voldoen en deze maatregelen had moeten meedelen.
De Commissie stelt vast, dat het Koninkrijk Spanje ondanks het verstrijken van de gestelde termijnen niet de nationale maatregelen heeft genomen om in zijn nationale rechtsorde te voldoen aan de uit artikel 5 van de richtlijn voortvloeiende verplichtingen.
Er zij aan herinnerd, dat overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de richtlijn de kwetsbare zones binnen een termijn van twee jaar na de kennisgeving van de richtlijn moesten worden aangewezen. Volgens artikel 5, lid 1, van de richtlijn dienden de lidstaten binnen twee jaar na de in artikel 3, lid 2, van de richtlijn bedoelde eerste aanwijzing actieprogramma's voor de aangewezen kwetsbare zones op te stellen. Aangezien de kennisgeving van de richtlijn op 19 december 1991 plaatsvond, volgt daaruit dat de in artikel 5 bedoelde termijn voor de opstelling van de actieprogramma's op 19 december 1995 is verstreken.
Vaststaat, dat het Koninkrijk Spanje de in artikel 5 van de richtlijn bedoelde actieprogramma's niet binnen de gestelde termijn heeft opgesteld.
Het Koninkrijk Spanje erkent weliswaar, dat het niet heeft voldaan aan de in artikel 12 van de richtlijn bedoelde verplichting betreffende de termijn voor de vaststelling van de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen die noodzakelijk zijn om aan de richtlijn te voldoen, maar voert als verweer om te beginnen aan, dat het onmogelijk was tegelijkertijd de inwerkingtreding van het omzettingsdecreet, met de aanwijzing van de kwetsbare zones, en de daaropvolgende opstelling van de actieprogramma's te verwezenlijken. Zijns inziens konden de in artikel 5 van de richtlijn bedoelde programma's dus moeilijk binnen de daarin gestelde termijn worden opgesteld, gelet op het feit dat de omzetting van de richtlijn in Spaans recht pas in maart 1996 plaatsvond.
Dienaangaande volstaat de vaststelling, dat het feit dat de Commissie haar beroep op een andere bepaling van de richtlijn had kunnen baseren, voor haar niet de mogelijkheid uitsluit om zich te baseren op de niet-nakoming van artikel 5, omdat de in die bepaling bedoelde programma's niet zijn opgesteld.
Vervolgens stelt de Spaanse regering, dat de verplichting om kwetsbare zones aan te wijzen op de autonome gemeenschappen rust, omdat artikel 4 van koninklijk decreet nr. 261/1996 bepaalt, dat zij tot die aanwijzing bevoegd zijn. Zij wijst erop, dat de autonome gemeenschappen Andalusië, Aragon, Balearen, Canarische Eilanden, Castilië-La Mancha, Castilië-León, Catalonië, Valencia en Baskenland kwetsbare zones hebben aangewezen, en dat alle andere autonome gemeenschappen, te weten Asturie, Cantabrië, Extremadura, Galicië, Rioja, Madrid, Murcia en Navarra hebben verklaard, dat zich op hun grondgebied geen enkele kwetsbare zone bevindt. De verschillende autonome gemeenschappen die kwetsbare zones hebben aangewezen, zijn volgens haar nog steeds bezig met het opstellen van de in artikel 5 van de richtlijn bedoelde actieprogramma's.
Er zij aan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak een lidstaat zich niet ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van de door een richtlijn voorgeschreven verplichtingen of termijnen op nationale bepalingen, praktijken of situaties kan beroepen (zie, onder meer, arrest van 12 februari 1998, Commissie/Frankrijk, C-144/97, Jurispr. blz. I-613, punt 8).
Daaruit volgt, dat de verdeling van de bevoegdheden tussen de staat en de autonome gemeenschappen, noch de verplichting om te voldoen aan de instructies in de nationale wettelijke regeling waarbij de richtlijn in nationaal recht wordt omgezet, de niet-nakoming van de bij de richtlijn opgelegde verplichtingen kan rechtvaardigen.
Ten slotte stelt de Spaanse regering, dat de Commissie haar beroep had moeten toespitsen op de vertraging bij de omzetting van de richtlijn in de Spaanse rechtsorde. Aangezien de Commissie haar beroep niet heeft gebaseerd op de omstandigheid dat de richtlijn niet tijdig in de Spaanse rechtsorde is omgezet, hebben volgens deze regering de daaropvolgende beroepen tegen de niet-uitvoering van het bij de richtlijn vastgestelde tijdschema geen zin.
Dienaangaande moet erop worden gewezen, dat een lidstaat de niet-tijdige uitvoering van de richtlijn niet kan aanvoeren ter rechtvaardiging van de niet-inachtneming of niet-tijdige naleving van andere bij diezelfde richtlijn opgelegde verplichtingen (zie, in die zin, arrest van 11 augustus 1995, Commissie/Duitsland, C-431/92, Jurispr. blz. I-2189, punt 23).
Daaruit volgt, dat de niet-tijdige uitvoering van de richtlijn door het Koninkrijk Spanje in geen enkel opzicht zijn niet-nakoming van de uit artikel 5 van de richtlijn voortvloeiende verplichtingen rechtvaardigt.
Aangezien de in artikel 5 van de richtlijn bedoelde actieprogramma's niet binnen de gestelde termijn zijn opgesteld, moet het beroep van de Commissie gegrond worden verklaard.
Mitsdien moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk Spanje, door niet de in artikel 5 van de richtlijn bedoelde actieprogramma's op te stellen, de krachtens die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Kosten
Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dit is gevorderd. Aangezien de Commissie zulks heeft gevorderd en het Koninkrijk Spanje in het ongelijk is gesteld, dient het in de kosten te worden verwezen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
rechtdoende, verstaat:
-
Door niet de actieprogramma's bedoeld in artikel 5 van richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, op te stellen, is het Koninkrijk Spanje de krachtens die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.
-
Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.
Moitinho de Almeida
Schintgen
Hirsch
Skouris
Macken
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 13 april 2000.
De griffier
R. Grass
De president van de Zesde kamer
J. C. Moitinho de Almeida