Home

Hof van Justitie EU 16-03-2000 ECLI:EU:C:2000:135

Hof van Justitie EU 16-03-2000 ECLI:EU:C:2000:135

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
16 maart 2000

Uitspraak

Arrest van het Hof (Derde kamer)

16 maart 2000(*)

In zaak C-439/98,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door A. Aresu, lid van haar juridische dienst, en vervolgens door K. Oldfelt Hjertonsson, juridisch hoofdadviseur, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van die dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster, tegen

Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door U. Leanza, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door D. Del Gaizo, avvocato dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Italiaanse ambassade, Rue Marie-Adélaïde 5,

verweerster,

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida (rapporteur), kamerpresident, C. Gulmann en J.-P. Puissochet, rechters,

advocaatgeneraal: S. Alber

griffier: R. Grass

gezien het rapport van de rechterrapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 16 december 1999,

het navolgende

Arrest

Bij op 3 december 1998 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EG-Verdrag (thans artikel 226 EG) het Hof verzocht vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen of aan haar mee te delen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 95/30/EG van de Commissie van 30 juni 1995 tot aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 90/679/EEG van de Raad betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PB L 155, blz. 41), de krachtens die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Richtlijn 95/30 heeft volgens haar titel tot doel, de aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 90/679/EEG van de Raad van 26 november 1990 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PB L 374, blz. 1). Artikel 2, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn bepaalt, dat de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 30 november 1996 aan deze richtlijn te voldoen, en dat zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

Bij brief van 30 mei 1997 maande de Commissie de Italiaanse regering krachtens artikel 169 van het Verdrag aan, binnen twee maanden haar opmerkingen te maken over de verweten niet-uitvoering van richtlijn 95/30.

Bij brieven van 11 juli en 28 oktober 1997 deelden de Italiaanse autoriteiten de Commissie mee, dat de voor de uitvoering van de richtlijn nodige maatregelen werden voorbereid.

Aangezien verdere informatie uitbleef, zond de Commissie de Italiaanse regering bij brief van 12 januari 1998 een met redenen omkleed advies, waarin zij haar verzocht de nodige maatregelen te treffen om dit advies binnen twee maanden na de betekening ervan te volgen.

Daar op dit advies niet werd gereageerd, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

De Commissie stelt, dat de Italiaanse Republiek haar geen enkele tekst met bepalingen ter uitvoering van richtlijn 95/30 heeft overgelegd, zodat zij wel moet concluderen, dat de Italiaanse Republiek de nodige bepalingen niet heeft vastgesteld en/of heeft verzuimd haar daarvan op de hoogte te stellen.

Volgens artikel 2, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn had de Italiaanse Republiek die richtlijn uiterlijk op 30 november 1996 in nationaal recht moeten omzetten en had zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis moeten stellen. Deze verplichting vloeit ook voort uit artikel 189, derde alinea, EG-Verdrag (thans artikel 249, derde alinea, EG), volgens hetwelk een richtlijn voor elke lidstaat waarvoor zij is bestemd, verbindend is ten aanzien van het resultaat, en uit artikel 5 EG-Verdrag (thans artikel 10 EG).

Derhalve zou de Italiaanse Republiek niet hebben voldaan aan de krachtens het gemeenschapsrecht op haar rustende verplichtingen.

De Italiaanse Republiek stelt, dat richtlijn 95/30 de aanpassing aan de vooruitgang van de techniek beoogt van richtlijn 90/679, die bij wetgevend decreet nr. 626 van 19 september 1994, zoals nadien gewijzigd en aangevuld, in nationaal recht is omgezet. Artikel 28, lid 1, sub b, van dit wetgevend decreet bepaalt, dat een decreet dat door de minister van Arbeid en Sociale Voorzorg, in samenwerking met de minister van Volksgezondheid en de minister van Industrie, Handel en Handwerk en de permanente raadgevende commissie gehoord, wordt vastgesteld, de richtlijnen inzake de veiligheid en de gezondheid van werknemers op het werk zal uitvoeren, voor zover die richtlijnen de uitvoeringsmodaliteiten en de technische kenmerken van andere, reeds in nationaal recht omgezette richtlijnen wijzigen.

Volgens de Italiaanse Republiek had de minister van Arbeid en Sociale Voorzorg krachtens artikel 28, lid 1, sub b, van het wetgevend decreet een ontwerpdecreet ter uitvoering van richtlijn 95/30 voorbereid. Dit ontwerpdecreet is echter nooit goedgekeurd, omdat rekening diende te worden gehouden met de vaststelling door de Commissie van de richtlijnen 97/59/EG van 7 oktober 1997 tot aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 90/679 (PB L 282, blz. 33), en richtlijn 97/65/EG van 26 november 1997 tot derde aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 90/679 (PB L 335, blz. 17). Om procedurele redenen heeft de minister het namelijk opportuun geacht, de richtlijnen 95/30, 97/59 en 97/65, gelet op het feit dat aan gelijksoortige eisen moest worden voldaan, door middel van één decreet uit te voeren.

Het ontwerpdecreet is door het ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg dus voor advies aan de andere betrokken ministeries voorgelegd.

De Italiaanse regering zegt goede redenen te hebben om aan te nemen, dat dit decreet binnenkort zal worden goedgekeurd en dat de Commissie dan afstand van instantie kan doen.

Opgemerkt zij, dat de Italiaanse Republiek erkent, dat zij de richtlijn niet binnen de gestelde termijn heeft uitgevoerd, doch opmerkt, dat zij het om procedurele redenen opportuun heeft geacht de richtlijnen 95/30, 97/59 en 97/65 door middel van één decreet uit te voeren.

Aangezien richtlijn 95/30 niet binnen de door artikel 2, lid 1, eerste alinea, voorgeschreven termijn is uitgevoerd, moet het beroep van de Commissie gegrond worden geacht.

Mitsdien moet worden vastgesteld dat de Italiaanse Republiek, door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om aan richtlijn 95/30 te voldoen, de krachtens die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Kosten

Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Italiaanse Republiek in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten te worden verwezen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

rechtdoende,

verstaat:

  1. Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 95/30/EG van de Commissie van 30 juni 1995 tot aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 90/679/EEG van de Raad betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG), is de Italiaanse Republiek de krachtens die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

  2. De Italiaanse Republiek wordt in de kosten verwezen.

Moitinho de Almeida

Gulmann

Puissochet

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 maart 2000.

De griffier

R. Grass

De president van de Derde kamer

J. C. Moitinho de Almeida