Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer - uitgebreid) van 28 juni 2004.
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer - uitgebreid) van 28 juni 2004.
1. Procedure - Kosten - Begroting - Invorderbare kosten - Begrip
(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 91, sub b)
2. Procedure - Kosten - Begroting - In aanmerking te nemen factoren
(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 91, sub b)
3. Procedure - Kosten - Begroting - Invorderbare kosten - Begrip - Inschakeling van meerdere advocaten
(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 91, sub b)
4. Procedure - Kosten - Begroting - Invorderbare kosten - Begrip - Door partijen gemaakte noodzakelijke kosten - Inschakeling van meerdere advocaten - Cumulatie van barristers- en solicitorshonoraria - Toelaatbaarheid - Grenzen
(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 91, sub b)
5. Procedure - Kosten - Begroting - Invorderbare kosten - Begrip - Door partijen gemaakte noodzakelijke kosten - Honoraria van econoom - Toelaatbaarheid in geschillen waarin economische beoordelingen hoofdrol spelen
(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 91, sub b)
6. Procedure - Kosten - Begroting - Invorderbare kosten - Begrip - Belasting over toegevoegde waarde - Daarvan uitgesloten in geval van belastingplichtige
(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 91, sub b)
1. Uit artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht volgt dat de invorderbare kosten beperkt zijn tot enerzijds de kosten die in verband met de procedure voor het Gerecht zijn gemaakt, en anderzijds de daartoe noodzakelijke kosten.
Ingevolge deze beginselen kan het bedrag van de invorderbare kosten niet hoger zijn dan het bedrag van de noodzakelijke kosten die verzoeker in verband met de procedure voor het Gerecht heeft gemaakt. Verzoeker kan zich dus niet beroepen op de inhoud van het arrest van het Gerecht, op hetgeen de Commissie of een nationale instantie naar aanleiding van dit arrest heeft verklaard, of, meer in het algemeen, op de noodzaak van een doeltreffend rechterlijk toezicht, teneinde meer te krijgen dan waarop hij ingevolge artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering aanspraak heeft.
Bovendien zijn de op de vaststelling van het bedrag van de invorderbare kosten toepasselijke regels neergelegd in het Reglement voor de procesvoering en kunnen zij niet naar analogie worden afgeleid uit het door verzoeker aangevoerde nationaal recht.
(cf. punten 13-15)
2. Het staat niet aan de gemeenschapsrechter om de door de partijen aan hun eigen advocaten verschuldigde honoraria vast te stellen, maar hij dient te bepalen tot welk bedrag die vergoedingen kunnen worden teruggevorderd van de partij die in de kosten is verwezen. Bij de beslissing op een verzoek tot begroting van de kosten behoeft het Gerecht derhalve geen rekening te houden met een nationaal tarief van advocatenhonoraria of met een eventuele overeenkomst dienaangaande tussen de belanghebbende partij en haar gemachtigden of raadslieden.
Aangezien een tariefregeling in het gemeenschapsrecht ontbreekt, beoordeelt het Gerecht de gegevens van de zaak vrijelijk, daarbij rekening houdend met het voorwerp en de aard van het geschil, het belang ervan vanuit het oogpunt van het gemeenschapsrecht, de moeilijkheid van de zaak, de hoeveelheid werk die de gemachtigden of de raadslieden aan de contentieuze procedure kunnen hebben gehad, en het economisch belang van het geschil voor de partijen.
(cf. punten 17-18)
3. Wat de hoeveelheid werk betreft die de raadslieden van een verzoeker aan een procedure hebben, moet de rechter vooral rekening houden met het totale aantal arbeidsuren dat objectief gezien nodig lijkt voor de procedure voor het Gerecht, ongeacht het aantal advocaten dat de betrokken diensten heeft verricht. De mogelijkheid voor de gemeenschapsrechter om de waarde van het verrichte werk te beoordelen, is afhankelijk van de nauwkeurigheid van de dienaangaande verstrekte informatie.
(cf. punt 30)
4. Het is aan het Gerecht om te bepalen of, en zo ja, in hoeverre, de honoraria, om vergoeding waarvan een partij verzoekt, zijn te beschouwen als in verband met de procedure voor het Gerecht gemaakte noodzakelijke kosten in de zin van artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering.
Voor bij de gemeenschapsrechter aanhangig gemaakte zaken staat geen wettelijk of deontologisch voorschrift eraan in de weg dat een partij zich voor zowel de schriftelijke als de mondelinge behandeling uitsluitend laat vertegenwoordigen door hetzij een solicitor hetzij een barrister uit Engeland en Wales. Dit betekent echter niet dat, wanneer een cliënt besluit zich te laten vertegenwoordigen door zowel een solicitor als een barrister, de aan elk van hen verschuldigde honoraria niet als in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten in de zin van artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering zouden moeten worden beschouwd.
Bij de begroting van de kosten in een dergelijk geval dient het Gerecht na te gaan, in hoeverre de door alle betrokken raadslieden verleende diensten noodzakelijk waren voor het verloop van het gerechtelijke procedure, en zich ervan te vergewissen dat de inschakeling van de twee soorten advocaten niet tot een onnodige verdubbeling van de kosten heeft geleid. Wanneer het door de verzoekende partij ingestelde beroep strekt tot nietigverklaring van een Commissiebeschikking die is vastgesteld na afloop van een administratieve procedure tijdens welke deze partij vertegenwoordigd is geweest door hetzelfde team van advocaten, bestaan de in verband met de procedure voor het Gerecht gemaakte noodzakelijke kosten hoofdzakelijk uit die welke verband houden met de voorbereiding en de opstelling van de memories en van de antwoorden op de door het Gerecht gelaste maatregelen tot organisatie van de procesgang of maatregelen van instructie, en met het bijwonen van de terechtzitting. Wanneer een cliënt bijvoorbeeld op aanraden van zijn solicitor besluit, bij een barrister advies in te winnen over het al dan niet instellen van een beroep tot nietigverklaring, en wanneer die barrister gemachtigd wordt de memories op te stellen en de cliënt tijdens de mondelinge behandeling te vertegenwoordigen, blijven de noodzakelijke solicitorskosten beperkt tot die welke verband houden met het machtigen van de barrister, het uitvoeren van de door de barrister geadviseerde handelingen, het in de vereiste vorm indienen van de memories en het bijwonen van de terechtzitting.
(cf. punten 41-45)
5. Waar de beoordelingen die de Commissie in het kader van de controle op concentraties verricht, hoofdzakelijk economisch van aard zijn, kan het naar het oordeel van het Gerecht soms noodzakelijk blijken om ter aanvulling van het werk van de juridisch adviseurs ook in deze materie gespecialiseerde adviseurs of deskundigen op economisch gebied in te schakelen, waarvan de kosten dan overeenkomstig artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht kunnen worden teruggevorderd.
(cf. punt 55)
6. Wanneer een verzoeker aan de belasting over de toegevoegde waarde is onderworpen, is hij gerechtigd de belasting over de toegevoegde waarde die hij over de door hem gekochte goederen en de aan hem geleverde diensten heeft betaald, van de belastingdienst terug te vorderen, en vormt de belasting over de toegevoegde waarde voor hem dus geen kostenpost. In dat geval kan hij geen terugbetaling verlangen van de belasting over de toegevoegde waarde die is betaald over de kosten die kunnen worden teruggevorderd overeenkomstig artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.
(cf. punt 79)
In zaak T-342/99 DEP
Airtours plc, vertegenwoordigd door M. Nicholson, solicitor, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Lyal als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerster,
betreffende een verzoek tot begroting van de kosten die de Commissie aan Airtours moet vergoeden na het arrest van het Gerecht van 6 juni 2002, Airtours/Commissie (T-342/99, Jurispr. blz. II-2585),
geeft
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer - uitgebreid),
samengesteld als volgt: P. Lindh, kamerpresident, R. García-Valdecasas, J. D. Cooke, P. Mengozzi en M. E. Martins Ribeiro, rechters,
griffier: H. Jung,
de navolgende
Beschikking
Feiten, procedure en conclusies van partijen
1. Bij op 2 december 1999 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft Airtours plc (thans My Travel Group plc) beroep ingesteld tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 22 september 1999 waarbij een concentratie met de gemeenschappelijke markt en de EER-Overeenkomst onverenigbaar wordt verklaard (zaak nr. IV/M.1524 - Airtours/First Choice; hierna: "beschikking"), die is bekendgemaakt onder nr. 2000/276/EG (PB 2000, L 93, blz. 1).
2. Bij arrest van 6 juni 2002, Airtours/Commissie (T-342/99, Jurispr. blz. II-2585; hierna: "arrest Airtours"), heeft het Gerecht de beschikking nietig verklaard en de Commissie in de kosten verwezen.
3. Bij brief van 10 september 2002 heeft verzoekster de Commissie verzocht om vergoeding van een bedrag van 1 464 441,55 pond sterling (GBP) ter zake van aan haar raadslieden betaalde honoraria en andere door haar gemaakte kosten, exclusief belasting over de toegevoegde waarde (BTW), en daarnaast nog een bedrag van 253 543,47 GBP aan BTW, dat wil zeggen een totaalbedrag van 1 717 985,02 GBP.
4. Bij brief van 14 oktober 2002 heeft de Commissie dit verzoek afgewezen op grond dat het niet gerechtvaardigd was, en heeft zij een tegenvoorstel ten bedrage van 130 000 GBP voor de door Airtours gemaakte kosten gedaan.
5. Bij brief van 30 januari 2003 heeft verzoekster de Commissie laten weten waarom de gevraagde bedragen haar gerechtvaardigd leken, en heeft zij het tegenvoorstel van de Commissie van de hand gewezen.
6. Bij op 4 februari 2003 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster een verzoek tot begroting van de kosten ingediend, waarin zij het Gerecht overeenkomstig artikel 92 van het Reglement voor de procesvoering heeft verzocht het totaalbedrag van de invorderbare kosten te stellen op 1 717 985,02 GBP, namelijk een bedrag van 1 464 441,55 GBP ter zake van honoraria en andere kosten dan de BTW, vermeerderd met een bedrag van 253 543,47 GBP aan BTW.
7. Bij op 18 maart 2003 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie heeft de Commissie haar opmerkingen ingediend en het Gerecht verzocht, het totaalbedrag van de invorderbare kosten, met inbegrip van die in verband met het onderhavige geding, op 170 000 GBP te stellen.
In rechte
8. Verzoekster voert in wezen twee reeksen argumenten aan om haar verzoek tot begroting van de kosten te staven. Zij betoogt in de eerste plaats, dat zij naar analogie van het Engelse procesrecht recht heeft op een royale vaststelling van de kosten in de onderhavige zaak. In de tweede plaats voert zij aan, dat het door haar gevraagde bedrag in overeenstemming is met de in de rechtspraak ontwikkelde criteria ter zake van invorderbare kosten, en dat dit bedrag de in verband met deze zaak gemaakte noodzakelijke kosten dekt.
A - Het recht op een royale vaststelling van de kosten
Argumenten van partijen
9. Verzoekster stelt dat zij recht heeft op een royale vaststelling van haar kosten. Haars inziens moet bij de vaststelling van het bedrag van de invorderbare kosten in aanmerking worden genomen, dat de beschikking door het Gerecht zeer fel is bekritiseerd (arrest Airtours, punt 294). Zij beklemtoont ook dat bij de vaststelling van dat bedrag rekening moet worden gehouden met de noodzaak van een doeltreffend rechterlijk toezicht, met name in het kader van de controle op concentraties, en refereert in dit verband aan het persbericht dat de Commissie na de uitspraak van het arrest Airtours heeft doen uitgaan, aan verscheidene in de pers verschenen artikelen en aan het op 23 juli 2002 door het Comité Europese Unie van het Britse House of Lords gepubliceerde rapport.
10. Verzoekster stelt dat zij naar analogie van het Engelse procesrecht recht heeft op vergoeding van haar kosten op basis van schadeloosstelling. Dit betekent haars inziens dat alle door het beroep veroorzaakte kosten aan haar moeten worden terugbetaald, tenzij die kosten onredelijk hoog dan wel op zichzelf onredelijk zijn. Indien niet alle kosten werden vergoed, zou dit voor de justitiabele namelijk reden kunnen zijn om van het instellen van beroep af te zien dan wel om in het kader van zijn beroep niet al te veel kosten te maken, waardoor het Gerecht wellicht niet over alle feitelijke, economische en juridische gegevens zou beschikken om zijn toezicht op bevredigende wijze te kunnen uitoefenen.
11. Volgens de Commissie voorziet de rechtspraak niet in de mogelijkheid, het bedrag van de invorderbare kosten te verhogen bij wijze van sanctie voor de in het ongelijk gestelde partij.
Beoordeling door het Gerecht
12. Artikel 92, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering luidt:
"In geval van geschil over de invorderbare kosten beslist het Gerecht op verzoek van de belanghebbende partij bij een niet voor hogere voorziening vatbare beschikking, na kennis te hebben genomen van de opmerkingen van de wederpartij."
13. Volgens artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering worden als invorderbare kosten aangemerkt "de door de partijen in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, in het bijzonder de reis- en verblijfkosten en het honorarium van de gemachtigde, raadsman of advocaat". Uit deze bepaling volgt dat de invorderbare kosten beperkt zijn tot enerzijds de kosten die in verband met de procedure voor het Gerecht zijn gemaakt, en anderzijds de daartoe noodzakelijke kosten (beschikkingen Gerecht van 24 januari 2002, Groupe Origny/Commissie, T-38/95 DEP, Jurispr. blz. II-217, punt 28, en 6 maart 2003, Nan Ya Plastics en Far Eastern Textiles/Raad, T-226/00 DEP en T-227/00 DEP, Jurispr. blz. II-685, punt 33).
14. Ingevolge deze beginselen kan het bedrag van de invorderbare kosten niet hoger zijn dan het bedrag van de noodzakelijke kosten die verzoekster in verband met de procedure voor het Gerecht heeft gemaakt. Verzoekster kan zich dus niet beroepen op de inhoud van het arrest Airtours, op hetgeen de Commissie of het Britse House of Lords naar aanleiding van dit arrest heeft verklaard, of, meer in het algemeen, op de noodzaak van een doeltreffend rechterlijk toezicht, teneinde meer te krijgen dan waarop zij ingevolge artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering aanspraak heeft.
15. Bovendien zijn de op de vaststelling van het bedrag van de invorderbare kosten toepasselijke regels neergelegd in het Reglement voor de procesvoering en kunnen zij niet naar analogie worden afgeleid uit het door verzoekster aangevoerde Engelse procesrecht.
16. Het bedrag van de in casu invorderbare kosten dient bijgevolg overeenkomstig artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering te worden vastgesteld.
B - De vaststelling van het bedrag van de invorderbare kosten
17. Volgens vaste rechtspraak staat het niet aan de gemeenschapsrechter om de door de partijen aan hun eigen advocaten verschuldigde honoraria vast te stellen, maar dient hij te bepalen tot welk bedrag die vergoedingen kunnen worden teruggevorderd van de partij die in de kosten is verwezen. Bij de beslissing op een verzoek tot begroting van de kosten behoeft het Gerecht derhalve geen rekening te houden met een nationaal tarief van advocatenhonoraria of met een eventuele overeenkomst dienaangaande tussen de belanghebbende partij en haar gemachtigden of raadslieden (beschikkingen Gerecht van 8 november 1996, Stahlwerke Peine-Salzgitter/Commissie, T-120/89 DEP, Jurispr. blz. II-1547, punt 27, en 10 januari 2002, Starway/Raad, T-80/97 DEP, Jurispr. blz. II-1, punt 26).
18. Het is eveneens vaste rechtspraak dat, aangezien een tariefregeling in het gemeenschapsrecht ontbreekt, het Gerecht de gegevens van de zaak vrijelijk beoordeelt, daarbij rekening houdend met het voorwerp en de aard van het geschil, het belang ervan vanuit het oogpunt van het gemeenschapsrecht, de moeilijkheid van de zaak, de hoeveelheid werk die de gemachtigden of de raadslieden aan de contentieuze procedure kunnen hebben gehad, en het economisch belang van het geschil voor de partijen (beschikking president van de Derde kamer van het Hof van 26 november 1985, Leeuwarder Papierwarenfabriek/Commissie, 318/82 DEP, Jurispr. blz. 3727, punt 3, en beschikking Starway/Raad, reeds aangehaald, punt 27).
1. Het voorwerp en de aard van het geschil, het belang ervan vanuit het oogpunt van het gemeenschapsrecht en de moeilijkheid van de zaak
Argumenten van partijen
19. Verzoekster stelt dat het voorwerp en de aard van het geschil in casu nieuwe en complexe economische en rechtsvragen deden rijzen, zoals blijkt uit de lengte van de beschikking, van het verzoekschrift en van het arrest. Zij wijst ook op het grote belang van het arrest Airtours voor de controle op concentraties, zowel wat de definitie van het begrip collectieve machtspositie als wat de doeltreffendheid van het rechterlijk toezicht betreft. Dit blijkt haars inziens uit de talrijke artikelen die naar aanleiding van het arrest in de pers en in de vakliteratuur zijn verschenen. In het bijzonder merkt zij op dat het Gerecht niet zonder meer de in zijn arrest van 25 maart 1999, Gencor/Commissie (T-102/96, Jurispr. blz. II-753), ontwikkelde criteria heeft toegepast, maar de gegevens van de aan hem voorgelegde zaak heeft benut om de op collectieve machtsposities toepasselijke toets verder uit te werken en te preciseren, met name waar het gaat om de vraag of de Commissie een concentratie kan verbieden wanneer er sprake is van een oligopolistische markt zonder heimelijke afspraken.
20. De Commissie erkent dat het geschil tal van feitelijke en rechtsvragen heeft opgeworpen. Toch meent zij niet dat de zaak van beslissende invloed is geweest op de ontwikkeling van het gemeenschapsrecht. Wat de definitie van het begrip collectieve machtspositie betreft, merkt zij op dat de hoofdelementen van dit begrip reeds in het arrest Gencor/Commissie waren onderzocht en in de juridische handboeken uitvoerig zijn behandeld. Verzoekster kan dan ook niet staande houden dat zij de Commissie, na haar poging om in de beschikking nieuwe criteria toe te passen, weer "op het rechte pad" van die rechtspraak heeft gebracht, aangezien deze bewering gebaseerd is op een onjuiste en tendentieuze uitlegging van de beschikking. Wel erkent de Commissie dat er verschil van mening heeft bestaan over de aard van het vergeldingsmechanisme, wat haars inziens een vrij onbeduidend punt is. Wat de doeltreffendheid van het rechterlijk toezicht betreft, begrijpt de Commissie niet in hoeverre de onderhavige zaak van bijzonder belang is, aangezien het Gerecht met zijn gedetailleerde onderzoek niet is afgeweken van wat in het kader van om het even welk beroep gebruikelijk is. De Commissie merkt tot slot op dat, ook al vergt het onderzoek van een zaak als de onderhavige een aanzienlijke hoeveelheid werk, het door verzoekster gevorderde bedrag hoe dan ook zeer buitensporig is.
Beoordeling door het Gerecht
21. Om te beginnen moet worden opgemerkt dat het beroep betrekking had op de toepassing van verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 395, blz. 1, gerectificeerd in PB 1990, L 257, blz. 13), en, meer in het bijzonder, op een na een diepgaand onderzoek door de Commissie vastgestelde beschikking waarbij de door verzoekster aangemelde overname onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt was verklaard. Afgezien van de moeilijkheden die inherent zijn aan de controle op concentraties, die een prospectieve analyse van de referentiemarkt vereist, was de bijzonderheid in casu dat de voorgenomen operatie werd verboden op grond dat een collectieve machtspositie zou ontstaan, wat een diepgaand onderzoek naar de gevolgen van de operatie voor de mededinging onderstelt.
22. Voorts moet worden beklemtoond dat het begrip collectieve machtspositie, ook al was dit in het kader van de toepassing van verordening nr. 4064/89 reeds aan de orde geweest in twee arresten van het Hof en het Gerecht (arrest Hof van 31 maart 1998, Frankrijk e.a./Commissie, zogenoemd "Kali & Salz", C-68/94 en C-30/95, Jurispr. blz. I-1375, en arrest Gencor/Commissie, reeds aangehaald), lastig te definiëren en toe te passen blijft.
23. Zo heeft de onderhavige zaak nieuwe vragen doen rijzen met betrekking tot de definitie en de vaststelling van de kenmerken van een collectieve machtspositie, die in de toepasselijke regeling niet wordt gedefinieerd; het bestaan van stilzwijgende coördinatie tussen de leden van een dominant oligopolie; de noodzaak om vast te stellen, welke factoren met een afschrikkende werking de interne cohesie van een dergelijk oligopolie verzekeren, en, meer in het algemeen, de bewijslast die op de Commissie rust wanneer zij voornemens is een concentratie te verbieden op grond dat deze zal leiden tot een collectieve machtspositie als gevolg waarvan de mededinging op de gemeenschappelijke markt op significante wijze zal worden belemmerd. Anders dan in de zaak Gencor, die betrekking had op het ontstaan van een duopolie op de markt voor platina, een wereldwijd verhandelbare grondstof, ging het in de onderhavige zaak om het ontstaan van een oligopolie op een markt voor vakantiereizen als gevolg van het verdwijnen van een van de vier voornaamste Britse touroperators. De toepassing van het begrip collectieve machtspositie was in de onderhavige zaak dan ook lastiger.
24. Bijgevolg was de onderhavige zaak van belang vanuit het oogpunt van het communautaire mededingingsrecht en wierp tal van ingewikkelde economische en rechtsvragen op, waarover verzoeksters raadslieden zich in het kader van het beroep tot nietigverklaring hebben moeten buigen.
2. Het economisch belang van het geschil voor de partijen
Argumenten van partijen
25. Verzoekster beklemtoont dat haar overname van First Choice werd geraamd op een bedrag van ongeveer 850 miljoen GBP, wat een aanzienlijk economisch belang is, en dat die operatie als gevolg van de beschikking geen doorgang kon vinden. Zij merkt ook op dat haar een kans is ontnomen om te groeien en om door de voorgenomen fusie kosten te besparen en synergievoordeel te behalen. Verder heeft zij geen deel kunnen hebben aan de consolidatie van de toeristenindustrie, die nadien heeft plaatsgevonden.
26. De Commissie erkent dat verzoekster een kans is ontnomen. Zij merkt evenwel op dat de omvang van haar economisch belang moeilijk is vast te stellen, aangezien het onwaarschijnlijk is dat zij First Choice na het arrest van het Gerecht had kunnen overnemen. Haar economisch belang bestond volgens de Commissie vooral in de bepaling van haar positie met het oog op toekomstige operaties. Wat dit punt betreft, heeft de beschikking niet tot gevolg gehad dat verzoekster van de latere consolidatie van de markt is uitgesloten, aangezien deze consolidatie (zaken COMP/M.2002-Preussag/Thomson en COMP/M.2228-C & N/Thomas Cook) heeft plaatsgevonden in de vorm van grensoverschrijdende fusies en niets verzoekster heeft belet om tot dergelijke operaties over te gaan.
Beoordeling door het Gerecht
27. De beschikking heeft de overname van een onderneming met een waarde van ongeveer 850 miljoen GBP verhinderd. Zonder dat behoeft te worden onderzocht hoe de betrokken markt zich na de beschikking heeft ontwikkeld, moet bijgevolg worden geoordeeld dat de onderhavige zaak voor verzoekster een aanzienlijk economisch belang had.
3. De hoeveelheid werk die verzoeksters raadslieden aan de contentieuze procedure kunnen hebben gehad
a) Algemene overwegingen
28. Uit bovenstaande overwegingen volgt dat verzoeksters raadslieden inderdaad veel werk aan de zaak kunnen hebben gehad.
29. Anderzijds kenden verzoeksters raadslieden de zaak reeds goed, aangezien zij haar tijdens het diepgaande administratieve onderzoek hadden vertegenwoordigd. Zo waren sommige van de voor het Gerecht aangevoerde argumenten reeds in die administratieve procedure naar voren gebracht, met name met betrekking tot de definitie van de markt en de stilzwijgende coördinatie tussen de leden van het dominante oligopolie. Dat heeft hun werk gedeeltelijk vergemakkelijkt en de aan de voorbereiding van het verzoekschrift te besteden tijd verkort (beschikkingen Gerecht van 8 november 2001, Kish Glass/Commissie, T-65/96 DEP, Jurispr. blz. II-3261, punt 25, en Nan Ya Plastics en Far Eastern Textiles/Raad, reeds aangehaald, punt 43).
30. Voorts moet de rechter vooral rekening houden met het totale aantal arbeidsuren dat objectief gezien nodig lijkt voor de procedure voor het Gerecht, ongeacht het aantal advocaten dat de betrokken diensten heeft verricht (beschikkingen Gerecht van 30 oktober 1998, Kaysersberg/Commissie, T-290/94 DEP, Jurispr. blz. II-4105, punt 20; 15 maart 2000, Enso-Gutzeit/Commissie, T-337/94 DEP, Jurispr. blz. II-479, punt 20, en Nan Ya Plastics en Far Eastern Textiles/Raad, reeds aangehaald, punt 44). De mogelijkheid voor de gemeenschapsrechter om de waarde van het verrichte werk te beoordelen, is afhankelijk van de nauwkeurigheid van de dienaangaande verstrekte informatie (beschikking Hof van 9 november 1995, Ahlström e.a./Commissie, C-89/85 DEP, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 20, en beschikking Stahlwerke Peine-Salzgitter/Commissie, reeds aangehaald, punt 31).
31. Het bedrag van de verschillende kostenposten die verzoekster door de Commissie vergoed wenst te zien, dient met inachtneming van bovenstaande overwegingen te worden beoordeeld.
32. Verzoekster preciseert in dit verband dat het door haar gevorderde totaalbedrag van 1 464 441,55 GBP exclusief belasting (1 717 985,02 GBP inclusief BTW) als volgt is samengesteld:
>lt>7
b) Juridisch adviseurs (barristers en solicitors)
Argumenten van partijen
33. Het door verzoekster in verband met de diensten van juridisch adviseurs als invorderbare kosten gevraagde bedrag bestaat in de eerste plaats uit een bedrag van 279 375 GBP ter zake van de honoraria die in rekening zijn gebracht door twee in het mededingingsrecht gespecialiseerde barristers (namelijk 150 500 GBP voor J. Swift, QC, en 128 875 GBP voor R. Anderson), die haar de gehele procedure voor het Gerecht hebben geadviseerd. Verzoekster beklemtoont in dit verband dat het belang en de complexiteit van de zaak rechtvaardigden, dat twee barristers werden ingeschakeld ter aanvulling van de door de solicitors verrichte werkzaamheden, zoals dat ook in een procedure voor de Engelse rechter zou zijn gebeurd.
34. Daarnaast vraagt verzoekster om vergoeding van een bedrag van 850 000 GBP ter zake van de honoraria die haar zijn gefactureerd door het advocatenkantoor Slaughter & May. Het team dat haar tijdens de procedure heeft bijgestaan, bestond uit een partner van dat kantoor (die 413 uur en 45 minuten aan de zaak heeft besteed), die de gehele procedure lang is geassisteerd door een senior solicitor (die 315 uur en 25 minuten aan de zaak heeft gewerkt) en door een andere solicitor (één in het beginstadium van de procedure, die 307 uur aan de zaak heeft besteed, en een ander die vervolgens nog eens 204 uur en 45 minuten aan de zaak heeft gespendeerd). In de verscheidene stadia van de procedure heeft dit team ook nog stagiairs ingeschakeld. Zo hebben in het stadium van het verzoekschrift twee stagiairs 115 uur respectievelijk 100 uur en 15 minuten aan de zaak gewerkt, heeft in het stadium van de repliek een andere stagiair nog eens 193 uur en 20 minuten aan de zaak gespendeerd, en zijn er daarnaast nog dertien stagiairs geweest die elk tussen 15 minuten en 35 uur (110 uur en 30 minuten in totaal) met de zaak bezig zijn geweest, wat valt te verklaren door het feit dat die stagiairs elke drie maanden van sectie wisselen en de gerechtelijke procedure bijna drie jaar heeft geduurd. Volgens verzoekster heeft het advocatenkantoor dus in totaal 1 760 uur aan de zaak besteed en bestond de vaste kern van het voor het dossier verantwoordelijke team niet uit meer personen dan nodig was om de cliënt naar behoren van dienst te kunnen zijn.
35. Verzoekster preciseert dat van de 1 760 arbeidsuren die zijn gefactureerd door de 19 personen van het advocatenkantoor die afwisselend aan de zaak hebben gewerkt vanaf eind september 1999, toen met de voorbereiding van het verzoekschrift werd begonnen, tot aan de terechtzitting op 11 oktober 2001, ongeveer 500 uren zijn besteed aan de analyse van de beschikking en de voorbereiding van het verzoekschrift (oktober-december 1999), ongeveer een zelfde aantal uren aan de analyse van het verweerschrift en de voorbereiding van de repliek (maart-april 2000), enkele uren aan de analyse van de dupliek (juni 2000), ongeveer 100 uren aan de voorbereiding van de antwoorden op de maatregelen tot organisatie van de procesgang (juli-augustus 2001), en omstreeks 500 uren aan de bestudering van het rapport ter terechtzitting en de voorbereiding van de terechtzitting, waarbij Airtours door vijf personen van het kantoor werd vertegenwoordigd (september-oktober 2001).
36. De Commissie hekelt zowel het aantal advocaten (barristers en solicitors) dat bij de zaak betrokken is geweest, als de hoogte van de honoraria en het aantal gefactureerde arbeidsuren.
37. Over het aantal advocaten merkt zij op dat slechts de honoraria van twee, hooguit drie advocaten als invorderbaar zijn te beschouwen. Dat het kantoor Slaughter & May 19 personen aan de zaak heeft laten werken, ziet zij dan ook als een verspilling van krachten. Ofschoon de Commissie erkent dat slechts zes van die 19 personen veel tijd aan het dossier hebben besteed, acht zij een dergelijk team hoe dan ook groter dan noodzakelijk. Bovendien werd dat team nog versterkt door twee barristers, wat overdreven en volstrekt onnodig was. In dat team van acht personen zaten namelijk drie ervaren advocaten, terwijl één ervaren kracht, ondersteund door een klein competent team, ruimschoots zou hebben volstaan. Ter vergelijking merkt de Commissie op dat één lid van haar juridische dienst het dossier heeft voorbereid en gepresenteerd, daarbij ondersteund door twee economen van het directoraat-generaal mededinging, die bij de administratieve procedure betrokken waren geweest.
38. Over het aantal aan het dossier gespendeerde uren zegt de Commissie, dat het noodzakelijk noch redelijk was om meer dan 1 760 uur (en zelfs veel meer dan 2 000 uur wanneer het werk van de twee barristers wordt meegerekend) aan de zaak te besteden, met name gelet op het feit dat die advocaten verzoekster reeds tijdens de administratieve procedure hadden vertegenwoordigd, waardoor zij de feiten van de zaak en de economische aspecten goed kenden. Bovendien blijkt uit de verdeling van het totale aantal uren over de verschillende stadia van de contentieuze procedure, dat de tijd niet efficiënt is besteed. Zo valt moeilijk in te zien hoe het nodig heeft kunnen zijn om 500 uur (ongeveer drie maanden werk) te besteden aan de analyse van de beschikking en de voorbereiding van het beroep tot nietigverklaring, en om vervolgens nog eens hetzelfde aantal uren te spenderen aan de analyse en de beantwoording van het verweerschrift van de Commissie, terwijl het dossier in de tussentijd in geen enkel opzicht kon zijn gewijzigd. 700 arbeidsuren lijken de Commissie dan ook redelijker dan de 1 760 uren die zijn gefactureerd.
39. Het bedrag van de in rekening gebrachte honoraria is volgens de Commissie exorbitant. De rekening van 850 000 GBP voor 1 760 arbeidsuren komt neer op een uurtarief van bijna 500 GBP, en dit voor alle categorieën juristen die aan de zaak hebben gewerkt (partner, senior medewerker, medewerker en stagiair). Een honorarium van meer dan 350 GBP was destijds echter al zeer uitzonderlijk, behalve voor de meest ervaren advocaten van de meest gerenommeerde kantoren. In Brussel liggen de tarieven van in het gemeenschapsrecht gespecialiseerde advocaten in het algemeen lager. Het uurtarief van medewerkers (assistant solicitors), dat varieert naar gelang van hun ervaring, zal in de regel niet meer dan 200 GBP hebben bedragen, terwijl dat van stagiairs in de buurt van 50 à 80 GBP zal hebben gelegen. Gelet op de gebruikelijke taakverdeling tussen ervaren en minder ervaren medewerkers en op het feit dat ervaren advocaten meer betaald krijgen, zou een redelijk gemiddeld uurtarief voor een team ver onder 200 GBP moeten liggen.
Beoordeling door het Gerecht
40. In deze zaak heeft verzoekster ervoor gekozen zich te laten vertegenwoordigen door zowel barristers ("counsel") als solicitors. Zij verzoekt derhalve om het door haar aan honoraria betaalde bedrag van 1 129 375 GBP - namelijk 279 375 GBP aan de barristers en 850 000 GBP aan de solicitors - als invorderbare kosten vergoed te krijgen.
41. Het is bijgevolg aan het Gerecht om te bepalen of, en zo ja, in hoeverre, die honoraria zijn te beschouwen als in verband met de procedure voor het Gerecht gemaakte noodzakelijke kosten in de zin van artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering.
42. In verscheidene common-law-rechtsgebieden, zoals in Engeland en Wales, wordt het advocatenberoep gekenmerkt door het feit dat het is opgesplitst in twee takken, namelijk aan de ene kant solicitors en aan de andere kant barristers, die tot voor kort elkaar aanvullende, maar verschillende functies vervulden. De solicitor trad op als raadsman van zijn cliënt op tal van terreinen van het recht. Hij had weliswaar niet het recht te pleiten voor de hogere rechterlijke instanties, maar kon daartoe zo nodig een barrister inschakelen. De barrister was gespecialiseerd in de mondelinge verdediging van de zaak en kon niet rechtstreeks door de cliënt worden ingehuurd.
43. Voor bij de gemeenschapsrechter aanhangig gemaakte zaken zijn de relevante beroepsregels inmiddels gewijzigd, zodat thans geen wettelijk of deontologisch voorschrift eraan in de weg staat dat een partij zich voor zowel de schriftelijke als de mondelinge behandeling uitsluitend laat vertegenwoordigen door hetzij een solicitor hetzij een barrister uit Engeland en Wales. Dit betekent echter niet dat, wanneer een cliënt besluit zich te laten vertegenwoordigen door zowel een solicitor als een barrister, de aan elk van hen verschuldigde honoraria niet als in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten in de zin van artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering zouden moeten worden beschouwd.
44. Bij de begroting van de kosten in een dergelijk geval dient het Gerecht na te gaan, in hoeverre de door alle betrokken raadslieden verleende diensten noodzakelijk waren voor het verloop van het gerechtelijke procedure, en zich ervan te vergewissen dat de inschakeling van de twee soorten advocaten niet tot een onnodige verdubbeling van de kosten heeft geleid. Wanneer, zoals in casu, het door de verzoekende partij ingestelde beroep strekt tot nietigverklaring van een Commissiebeschikking die is vastgesteld na afloop van een administratieve procedure tijdens welke deze partij vertegenwoordigd is geweest door hetzelfde team van advocaten, bestaan de in verband met de procedure voor het Gerecht gemaakte noodzakelijke kosten hoofdzakelijk uit die welke verband houden met de voorbereiding en de opstelling van de memories en van de antwoorden op de door het Gerecht gelaste maatregelen tot organisatie van de procesgang of maatregelen van instructie, en met het bijwonen van de terechtzitting.
45. Wanneer een cliënt bijvoorbeeld op aanraden van zijn solicitor besluit, bij een barrister advies in te winnen over het al dan niet instellen van een beroep tot nietigverklaring, en wanneer die barrister gemachtigd wordt de memories op te stellen en de cliënt tijdens de mondelinge behandeling te vertegenwoordigen, blijven de noodzakelijke solicitorskosten beperkt tot die welke verband houden met het machtigen van de barrister, het uitvoeren van de door de barrister geadviseerde handelingen, het in de vereiste vorm indienen van de memories en het bijwonen van de terechtzitting.
46. In casu blijkt om te beginnen uit het dossier dat, ofschoon uit de verschillende honorariumnota's van de twee barristers niet valt op te maken hoeveel uur zij aan de zaak hebben besteed, deze nota's wel een korte beschrijving bevatten van de diensten die voor rekening van verzoekster zijn verricht. Zo wordt in de honorariumnota's van R. Anderson melding gemaakt van het voorbereiden van een nota over de procedure voor het Gerecht, het bestuderen van stukken in verschillende stadia van de procedure ("perusing papers"), de tijd die is besteed aan overleg met de solicitors ("advising in conference") of met J. Swift, het opstellen en verbeteren van het verzoekschrift, het opstellen van de repliek, het doen van onderzoek voor en het voorbereiden van de antwoorden op de maatregelen tot organisatie van de procesgang, het voorbereiden van de terechtzitting, en de reis- en verblijfkosten te Luxemburg. In de honorariumnota's van J. Swift wordt gerefereerd aan het werk dat deze barrister in verband met de inhoud van de memories heeft verricht ("settling application" of "reading and considering rejoinder"), aan de tijd die hij heeft besteed aan overleg met de solicitors of met R. Anderson, met name over de antwoorden op de maatregelen tot organisatie van de procesgang, aan de voorbereiding van de terechtzitting en aan de reiskosten en de kosten van het verblijf te Luxemburg. Vastgesteld moet dus worden dat de barristers bij alle stadia van de contentieuze procedure betrokken zijn geweest.
47. In de twee plaats heeft verzoekster in deze zaak naast de twee genoemde barristers ook twee ervaren solicitors met een zekere ervaring op het gebied van het mededingingsrecht ingeschakeld, die permanent werden bijgestaan door een solicitor (één aan het begin en een andere aan het einde van de procedure) en door meer dan een dozijn stagiairs.
48. Voorts blijkt bij vergelijking van de door de barristers ingediende honorariumnota's met het aantal uren dat de solicitors aan de verschillende stadia van de contentieuze procedure hebben besteed, dat beide soorten raadslieden voor een groot deel hetzelfde werk hebben gedaan. Zo hebben de solicitors volgens verzoeksters opgave 500 uur besteed aan de voorbereiding van het verzoekschrift, wat neerkomt op 62 werkdagen op basis van 8 gefactureerde arbeidsuren per dag. In de honorariumnota's van R. Anderson staat echter te lezen dat deze barrister, na tussen 9 en 12 november 1999 verschillende stukken te hebben doorgenomen, tussen 15 november en 1 december daaraanvolgend heeft gewerkt aan het opstellen of verbetere n van het verzoekschrift. Ook in de honorariumnota's van J. Swift staat vermeld dat deze barrister zich op 29 en 30 november 1999 heeft beziggehouden met het bestuderen van het verzoekschrift. Volgens dezelfde modaliteiten hebben de barristers ook gewerkt aan de voorbereiding en de redactie van de repliek, terwijl verzoekster verklaart dat haar solicitors 500 uur hebben gespendeerd aan de voorbereiding van deze memorie.
49. Door de gelijktijdige inschakeling van zowel twee barristers als twee ervaren solicitors is dus veel dubbel werk verricht, aangezien hun werkzaamheden elkaar voor een deel overlapten.
50. In de derde plaats zij eraan herinnerd dat evenals de barristers ook de solicitors verzoekster reeds hadden vertegenwoordigd tijdens de administratieve procedure, waarin een diepgaand onderzoek was verricht. Bovendien heeft de Commissie in haar memories de argumenten van verzoekster enkel van de hand gewezen zonder nieuwe gezichtspunten naar voren te brengen die de in het verzoekschrift en de repliek uiteengezette analyse konden wijzigen, wat het werk van de barristers en de solicitors in het kader van de contentieuze procedure heeft vergemakkelijkt.
51. Gelet op het voorgaande acht het Gerecht het door verzoekster opgegeven aantal arbeidsuren dat aan de zaak is gespendeerd, buitensporig, zodat niet alle in verband daarmee gemaakte kosten als "noodzakelijke kosten" in de zin van artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering kunnen worden beschouwd.
52. Bovendien heeft verzoekster in haar informatie over de door de solicitors gefactureerde honoraria niet gepreciseerd, welk uurtarief in rekening is gebracht door de verschillende categorieën personen die aan het dossier hebben gewerkt, namelijk een partner, een senior solicitor, twee solicitors en verscheidene stagiairs. Bij gebreke daarvan moet worden vastgesteld dat, wanneer het gevraagde bedrag (850 000 GBP) wordt gedeeld door het aantal in rekening gebrachte uren (1 760), het gemiddelde uurtarief van die verschillende soorten medewerkers uitkomt op ongeveer 483 GBP. Ofschoon het niet volstrekt ondenkbaar is dat een dergelijk uurtarief wordt betaald voor de diensten van een advocaat met een buitengewone staat van dienst, lijdt het geen twijfel dat een dermate hoog tarief niet kan worden toegepast voor alle categorieën personen die aan deze zaak hebben gewerkt, zoals de senior solicitor, de solicitors en de stagiairs, die samen 1 346 van de 1 760 door het kantoor gefactureerde uren voor hun rekening hebben genomen, wat neerkomt op meer dan 75 % van het werk.
53. Mitsdien is het billijk om het bedrag van de bij de Commissie te declareren advocatenkosten vast te stellen op 420 000 GBP, namelijk 95 000 GBP voor J. Swift, 75 000 GBP voor R. Anderson en 250 000 GBP voor het kantoor Slaughter & May.
c) Adviseurs en deskundigen op economisch gebied
54. Volgens verzoekster was de inschakeling van economen in deze zaak noodzakelijk.
55. Waar de beoordelingen die de Commissie in het kader van de controle op concentraties verricht, hoofdzakelijk economisch van aard zijn, kan het naar het oordeel van het Gerecht soms noodzakelijk kan blijken om ter aanvulling van het werk van de juridisch adviseurs ook in deze materie gespecialiseerde adviseurs of deskundigen op economisch gebied in te schakelen, waarvan de kosten dan overeenkomstig artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering kunnen worden teruggevorderd (zie, op een ander economisch terrein, beschikkingen Gerecht van 8 juli 1998, Branco/Commissie, T-85/94 DEP en T-85/94 OP-DEP, Jurispr. blz. II-2667, punt 27, en 17 september 1998, Branco/Commissie, T-271/94 DEP, Jurispr. blz. II-3761, punt 21).
56. Vastgesteld moet evenwel worden dat het aantal economen dat bij de contentieuze procedure betrokken is geweest, aanzienlijk was. Het in deze zaak ingeschakelde team bestond namelijk uit drie economisch consultants, die werden bijgestaan door meerdere onderzoekers, en nog twee deskundigen. Verzoekster heeft echter niet duidelijk gemaakt waarom in casu de hulp van vijf economen noodzakelijk was.
i) Honoraria van Lexecon
- Argumenten van partijen
57. Met betrekking tot de terugbetaling van het bedrag van 281 051,52 GBP ter zake van de door Lexecon in rekening gebrachte honoraria merkt verzoekster op, dat dit kantoor betrokken is geweest bij de voorbereiding van het verzoekschrift, de repliek en de antwoorden op de maatregelen tot organisatie van de procesgang, en dat het belang van zijn bijdrage blijkt uit het arrest Airtours, met name waar het gaat om de argumenten betreffende de definitie van de collectieve machtspositie en betreffende de noodzaak het bestaan van een mechanisme met een afschrikkende werking aan te tonen. In reactie op het argument van de Commissie dat niet valt in te zien hoe Lexecon 1 501 uur aan de zaak kan hebben gespendeerd, terwijl dit kantoor ook al bij de administratieve procedure betrokken was geweest, merkt verzoekster op dat die eerdere betrokkenheid juist garandeerde dat er geen overbodig leeswerk werd verricht.
58. De Commissie merkt op dat het bedrag dat is gevorderd voor Lexecon, die verzoekster ook al tijdens de administratieve procedure had geadviseerd, aanzienlijk is. Haars inziens was een nieuwe analyse niet nodig, aangezien er geen enkel verschil was tussen de in de administratieve procedure gerezen economische vragen en die welke tijdens de procedure voor het Gerecht zijn opgeworpen. Verzoekster heeft ook niet weten aan te tonen, in hoeverre Lexecon werkelijk aan het onderzoek van het dossier heeft bijgedragen.
- Beoordeling door het Gerecht
59. Het gevorderde bedrag van 281 051,52 GBP staat voor 1 501 uur werk door een team van drie personen, bijgestaan door verscheidene onderzoekers. De enige informatie die verzoekster in dit verband heeft verstrekt, betreft een specificatie van het werk dat is verricht door de leden van het met het dossier belaste team, te weten B. Bishop (18 uur tegen 360 GBP per uur), A. Overd (643 uur tegen 220 GBP per uur), D. Jackson (709 uur tegen 180 GBP per uur), en "Research Economists/Associates" (131 uur tegen 120 GBP per uur), alsook de niet nader gepreciseerde mededeling dat het bij dit werk ging om "professionele diensten" die waren verleend tussen november 1999 en oktober 2001.
60. Ofschoon de aard van het geschil de inschakeling van een economisch adviseur in alle stadia van de procedure voor het Gerecht kon rechtvaardigen, moet worden vastgesteld dat het aantal in rekening gebrachte arbeidsuren buitensporig is, aangezien Lexecon ook al bij de administratieve procedure betrokken was geweest en de door verzoekster overgelegde honorariumnota's niet nader zijn gepreciseerd.
61. Mitsdien is het billijk om de invorderbare honoraria van Lexecon vast te stellen op 30 000 GBP.
ii) Honoraria van de professoren K. Binmore en D. Neven
- Argumenten van partijen
62. Met betrekking tot de terugbetaling van het bedrag van 18 900 GBP ter zake van de honoraria van professor Binmore merkt verzoekster op, dat de werkzaamheden waarvoor deze honoraria in rekening zijn gebracht, met name verband hielden met de voorbereiding van een rapport dat als bijlage aan het verzoekschrift was gehecht en waaraan in het rapport ter terechtzitting was gerefereerd. De door deze werkzaamheden veroorzaakte kosten zijn haars inziens dan ook gerechtvaardigd.
63. Hetzelfde geldt volgens haar voor de terugbetaling van het bedrag van 14 985,35 GBP ter zake van de honoraria van professor Neven. Bovendien heeft het Gerecht verscheidene malen gerefereerd aan een ander economisch rapport dat dezelfde auteur in het kader van de administratieve procedure had opgesteld. De door de werkzaamheden van deze deskundige veroorzaakte kosten zijn volgens verzoekster dan ook gerechtvaardigd.
64. De Commissie meent dat de bijdragen van de professoren Binmore en Neven niet noodzakelijk waren. Het is haars inziens normaal dat hun rapport wordt genoemd in het rapport ter terechtzitting, aangezien dit nu juist het doel van een dergelijk document is. Bovendien tracht verzoekster het belang van de bijdrage van professor Neven aan te tonen door te verwijzen naar de opmerkingen die deze deskundige heeft ingediend in het kader van de administratieve procedure, en niet in het kader van de procedure voor het Gerecht.
- Beoordeling door het Gerecht
65. Om te beginnen moet worden opgemerkt dat het door verzoekster gevorderde bedrag van 18 900 GBP aan kosten in verband met de door professor Binmore in rekening gebrachte honoraria, als volgt is samengesteld: een bedrag van 16 400 GBP wegens zijn rol bij de voorbereiding van de bij het verzoekschrift horende documentatie, en een bedrag van 2 500 GBP wegens de voorbereiding van het als bijlage aan de repliek gehechte document "The Failure of the Commission to Understand the Economics of Tacit Collusion".
66. Uit de door verzoekster overgelegde honorariumnota's blijkt echter op geen enkele wijze, waarin de rol van professor Binmore bij de voorbereiding van de bijlagen bij het verzoekschrift heeft bestaan. De verschillende economische analyses die bij het verzoekschrift waren gevoegd, bestonden uit fragmenten van diverse handboeken of tijdschriften. Ofschoon deze analyses het Gerecht een algemeen economisch overzicht van bepaalde aspecten van de zaak hebben verschaft, kan het bedrag van 16 400 GBP dat is gespendeerd om de betrokken documenten bij elkaar te krijgen, niet als een noodzakelijke kostenpost worden beschouwd.
67. Wat het door professor Binmore voorbereide en als bijlage bij de repliek gevoegde rapport "The Failure of the Commission to Understand the Economics of Tacit Collusion" betreft, hierin werden de economische concepten in verband met stilzwijgende heimelijke afspraken onderzocht. Dit rapport kan dus als in het kader van de onderhavige procedure noodzakelijk worden beschouwd.
68. Mitsdien is het billijk om de invorderbare honoraria van professor Binmore vast te stellen op 4 500 GBP (namelijk 2 000 GBP voor de voorbereiding van de bijlagen bij het verzoekschrift en 2 500 GBP voor het rapport).
69. Het door verzoekster gevorderde bedrag van 14 985,35 GBP aan kosten in verband met de door professor Neven in rekening gebracht honoraria, is samengesteld als volgt: in de eerste plaats een bedrag van 5 583,17 GBP wegens de voorbereiding van het in bijlage bij het verzoekschrift gevoegde rapport "Case No IV/M.1524 Airtours/First Choice: an Economic Analysis of the Commission Decision"; in de tweede plaats een bedrag van 3 479,40 GBP wegens de bijdrage van professor Neven aan de voorbereiding van de repliek en wegens de voorbereiding van het als bijlage aan de repliek gehechte rapport "Airtours vs. Commission of the European Communities - Case T-342/99: Collective Dominance in the Commission's Statement of Defence, A Comment", en in de derde plaats een bedrag van 5 922,78 GBP wegens het voorbereiden en bijwonen van de terechtzitting.
70. De werkzaamheden die professor Neven in het kader van de gerechtelijke procedure heeft verricht, waren noodzakelijk om het Gerecht de beschikking te geven over een nauwkeurig, gedetailleerd en onderbouwd economisch rapport over verscheidene aspecten van de onderhavige zaak, zowel wat de beschikking als wat de inhoud van de verweermiddelen betreft.
71. Aangezien de kosten in verband met de aan professor Neven betaalde honoraria objectief gezien noodzakelijk waren met het oog op de procedure voor het Gerecht, moet het uit dien hoofde betaalde bedrag van 14 985,35 GBP dus aan verzoekster worden terugbetaald.
72. Mitsdien is het billijk om de invorderbare honoraria van verzoeksters adviseurs en deskundigen op economisch gebied vast te stellen op 49 485,35 GBP (namelijk 30 000 GBP voor de bijdrage van Lexecon, 4 500 GBP voor de bijdrage van professor Binmore, en 14 985,35 GBP voor de bijdrage van professor Neven).
d) Kosten van domiciliekeuze te Luxemburg
73. Verzoekster vordert terugbetaling van een bedrag van 620 GBP aan kosten in verband met de domiciliekeuze te Luxemburg, die haars inziens als noodzakelijke kosten moeten worden beschouwd. De Commissie heeft zich over dit punt niet uitgelaten.
74. Aangezien de kosten in verband met de domiciliekeuze te Luxemburg ten tijde van de instelling van het beroep noodzakelijk waren en het bedrag ervan door de Commissie niet wordt betwist, moet de terugbetaling ervan worden gelast.
e) Andere kosten dan de BTW
75. Verzoekster verlangt terugbetaling van een bedrag van 19 509,68 GBP aan andere kosten dan de BTW, op grond dat het hierbij gaat om een redelijk bedrag aan fotokopieer- en aan reis- en verblijfkosten (daaronder begrepen die van meer dan een advocaat en van de economisch adviseurs), die als noodzakelijke kosten moeten worden beschouwd. De Commissie heeft op dit punt geen opmerkingen gemaakt.
76. Aangezien deze kosten door de Commissie niet worden betwist, moeten zij als invorderbare kosten worden aanvaard en moet de terugbetaling ervan worden gelast.
f) BTW
77. Verzoekster vordert terugbetaling van een bedrag van 253 543,47 GBP aan BTW over de invorderbare kosten, die haars inziens ook invorderbaar is (beschikking Leeuwarder Papierwarenfabriek/Commissie, reeds aangehaald, punt 4).
78. De Commissie bestrijdt dit standpunt en verwijst in dit verband naar punt 20 van de beschikking van het Hof van 16 december 1999, Hüls/Commissie (C-137/92 P-DEP, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie).
79. Aangezien verzoekster BTW-plichtig is, is zij gerechtigd de BTW die zij over de door haar gekochte goederen en de aan haar geleverde diensten heeft betaald, van de belastingdienst terug te vorderen. De BTW vormt voor haar dus geen kostenpost en zij kan bijgevolg geen terugbetaling verlangen van de BTW die is betaald over de kosten die overeenkomstig artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering van de Commissie kunnen worden teruggevorderd. De over de advocatenhonoraria en -kosten betaalde BTW komt niet voor terugbetaling in aanmerking, aangezien niet wordt betwist dat verzoekster de uit dien hoofde betaalde bedragen heeft kunnen aftrekken en de genoemde belasting dus niet zelf heeft hoeven dragen (zie in die zin beschikking Hüls/Commissie, reeds aangehaald, punt 20).
Conclusie
80. Gelet op het voorgaande wordt het bedrag van de kosten die verzoekster van de Commissie kan terugvorderen, vastgesteld op 489 615,03 GBP exclusief BTW, te weten 420 000 GBP ter zake van de honoraria van de juridisch adviseurs (95 000 GBP voor J. Swift, 75 000 GBP voor R. Anderson, en 250 000 GBP voor het kantoor Slaughter & May), 30 000 GBP ter zake van de honoraria van Lexecon, 4 500 GBP ter zake van de honoraria van professor Binmore, 14 985,35 GBP ter zake van de honoraria van professor Neven, 620 GBP ter zake van de kosten van domiciliekeuze, en 19 509,86 GBP ter zake van andere kosten dan de BTW.
81. Aangezien dit bedrag rekening houdt met alle omstandigheden van de zaak tot aan de vaststelling van deze beschikking, behoeft niet afzonderlijk te worden beslist op over het verzoek tot vergoeding van de kosten die verzoekster voor de onderhavige kostenbegrotingsprocedure heeft gemaakt (zie in die zin beschikkingen Groupe Origny/Commissie, reeds aangehaald, punt 44, en Nan Ya Plastics en Far Eastern Textiles/Raad, reeds aangehaald, punt 49).
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer - uitgebreid)
beschikt:
Het totaalbedrag van de door de Commissie aan Airtours te vergoeden kosten wordt vastgesteld op 489 615,03 GBP (vierhonderdnegenentachtigduizend zeshonderdvijftien pond sterling en drie pence).
Luxemburg, 28 juni 2004.