Home

Hof van Justitie EU 22-02-2000 ECLI:EU:C:2000:95

Hof van Justitie EU 22-02-2000 ECLI:EU:C:2000:95

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
22 februari 2000

Conclusie van advocaat-generaal

S. Alber

van 22 februari 2000(*)

In het onderhavige beroep verzoekt de Commissie het Hof de Franse Republiek te veroordelen wegens schending van haar verplichtingen uit het Verdrag en richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd(*) (hierna: „richtlijn”). Meer concreet verwijt de Commissie Frankrijk, dat deze lidstaat de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om volledig aan deze richtlijn te voldoen niet binnen de gestelde termijn heeft vastgesteld of, subsidiair, niet aan de Commissie heeft meegedeeld. Het gaat daarbij met name om de bepalingen betreffende de wekelijkse rusttijd en de duur van de nachtarbeid. Daarnaast vordert de Commissie veroordeling van verweerster in de kosten van het geding.

Volgens artikel 18, lid 1, sub a, van de richtlijn moeten de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 23 november 1996 aan de richtlijn te voldoen, of uiterlijk op die datum ervoor zorgen dat de sociale partners via overeenkomsten de nodige maatregelen nemen.

Bij brief van 13 maart 1997 heeft de permanente vertegenwoordiger van Frankrijk bij de Europese Unie aan de Commissie meegedeeld, dat de Franse wetgeving reeds met het merendeel van de bepalingen van de richtlijn in overeenstemming was, ook al was de richtlijn nog niet volledig omgezet. Zo zouden met name bepalingen betreffende de wekelijkse rusttijd nog ontbreken.

Bij brief van 30 mei 1997 heeft de Commissie de Franse regering krachtens artikel 169 EG-Verdrag (thans artikel 226 EG) aangemaand opmerkingen te maken over de vermeende schending van haar verplichting tot omzetting van de richtlij nbepalingen in nationaal recht.

Bij gebreke van een officiële reactie hierop heeft de Commissie de Franse regering bij brief van 20 januari 1998 een met redenen omkleed advies gezonden.

Bij brief van 13 maart 1998 hebben de Franse autoriteiten de Commissie laten weten, dat de volledige omzetting van de richtlijn in de nationale rechtsorde nog niet was voltooid.

Derhalve heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld, dat op 16 februari 1999 ter griffie van het Hof is ingeschreven.

In haar verweerschrift betwist de Franse regering niet, dat zij de bepalingen van de richtlijn betreffende de wekelijkse rusttijd en de duur van de nachtarbeid nog moet omzetten. Zij verzekert echter dat daartoe strekkende wetsvoorstellen in voorbereiding zijn en zo spoedig mogelijk aan het Hof en de Commissie zullen worden overgelegd. De overige richtlijnbepalingen zijn reeds naar behoren in Frans recht omgezet.

Uit het voorgaande volgt duidelijk het bestaan van de door de Commissie aan de Franse Republiek verweten niet-nakoming.

Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering dient verweerster in de kosten te worden verwezen.

Conclusie

Ik geef het Hof in overweging, het beroep gegrond te verklaren en te beslissen als volgt:

  1. De Franse Republiek is de krachtens het Verdrag en richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd op haar rustende verplichtingen niet nagekomen door niet binnen de gestelde termijn de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om volledig aan deze richtlijn te voldoen.

  2. De Franse Republiek wordt in de kosten verwezen.”