Home

Conclusie van advocaat-generaal Saggio van 11 juli 2000.

Conclusie van advocaat-generaal Saggio van 11 juli 2000.

1. In haar verzoekschrift van 20 augustus 1999, ingeschreven in het register van het Hof op 26 augustus daaraanvolgend, verwijt de Commissie de Franse Republiek, dat zij richtlijn 97/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1997 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines (hierna: richtlijn"), niet heeft uitgevoerd.

Toepasselijke communautaire regeling

2. De richtlijn heeft volgens artikel 1 ervan tot doel, de wetgevingen van de lidstaten inzake emissienormen en typegoedkeuringsprocedures voor motoren die worden ingebouwd in niet voor de weg bestemde mobiele machines onderling aan te passen, om aldus bij te dragen tot de goede werking van de interne markt en tegelijkertijd de volksgezondheid en het milieu te beschermen.

3. Volgens artikel 17 van de richtlijn moeten de lidstaten uiterlijk op 30 juni 1998 de nodige nationale uitvoeringsmaatregelen nemen en de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen. In het bijzonder dienen de lidstaten de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede te delen die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Procesverloop

4. Daar de Commissie binnen de gestelde termijn geen enkel bericht over uitvoeringsmaatregelen had ontvangen en over geen andere informatie beschikte waaruit zij kon opmaken dat de Franse Republiek de betrokken maatregelen had genomen, zond zij de Franse regering op 25 augustus 1998 krachtens artikel 169, eerste alinea, EG-Verdrag (thans artikel 226, eerste alinea, EG) een aanmaningsbrief, waarin zij haar onder meer verzocht binnen een termijn van twee maanden haar opmerkingen te maken.

Aangezien deze brief niet werd beantwoord, kon de Commissie enkel vaststellen dat de Franse Republiek niet binnen de gestelde termijn de krachtens de richtlijn op haar rustende verplichtingen was nagekomen, en zond zij haar op 17 december 1998 een met redenen omkleed advies. Hierin stelde zij vast, dat de Franse Republiek, door niet binnen de gestelde termijn de nationale maatregelen tot uitvoering van de richtlijn te treffen, althans deze bepalingen niet ter kennis te brengen van de Commissie, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet was nagekomen, en verzocht zij haar, binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de betekening van dit advies daaraan te voldoen. Deze tweede brief van de Commissie werd evenmin beantwoord.

5. In haar verweerschrift, neergelegd ter griffie op 8 november 1999, voert de Franse regering verschillende omstandigheden aan om te bewijzen dat zij het nodige heeft gedaan om nationale bepalingen tot uitvoering van de richtlijn vast te stellen.

6. Dienaangaande merkt de Franse regering op, dat zij bij brief van 3 september 1999 twee ontwerpteksten van nationale wetgeving houdende de omzetting van de richtlijn in nationaal recht aan de Commissie heeft meegedeeld. In deze brief heeft zij in het bijzonder gewezen op het feit dat zij, juist omdat zij zich bewust was van de noodzaak om de nodige bepalingen ter uitvoering van de richtlijn vast te stellen, op 10 maart 1999 een besluit had vastgesteld inzake de benoeming van de administratieve en technische instanties die verantwoordelijk zijn voor het onderzoek van de aanvragen van de constructeurs, de meting van de uitstoot van afvalstoffen en de uitreiking van de EG-goedkeuringen, zoals is voorgeschreven in artikel 16 van de richtlijn. De Franse regering voegde hieraan toe, dat de betrokken ministers een akkoord hadden bereikt over de twee genoemde ontwerpen, die in november 1999 voor advies aan de Conseil d'État zouden worden voorgelegd, zodat wellicht nog voor het einde van het eerste kwartaal van 2000 de maatregelen tot uitvoering van de richtlijn aan de Commissie konden worden meegedeeld.

7. De Franse Republiek erkent in elk geval uitdrukkelijk, dat de richtlijn bij het verstrijken van de door de Commissie gestelde termijn niet in nationaal recht was omgezet.

8. In haar memorie van repliek, neergelegd ter griffie op 9 december 1999, merkt de Commissie op dat de Franse autoriteiten uitdrukkelijk hebben erkend, dat zij de richtlijn niet in nationaal recht hebben omgezet. Verder stelt zij dat het besluit van 10 maart 1999 betreffende de benoeming van de administratieve en technische instanties pas is vastgesteld na afloop van de termijn tot uitvoering van de richtlijn, dit wil zeggen na 30 juni 1998, en hoe dan ook na afloop van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn van twee maanden, dit wil zeggen na 17 februari 1999.

9. Om deze redenen verzoekt de Commissie het Hof,

1) vast te stellen dat de Franse Republiek, door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te treffen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 97/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1997 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines, althans deze bepalingen niet ter kennis te brengen van de Commissie, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2) de Franse Republiek in de kosten te verwijzen.

10. In haar memorie van dupliek, neergelegd ter griffie op 10 januari 2000, handhaaft de Franse Republiek enkel de reeds uiteengezette feitelijke argumenten en bevestigt zij dat zij zich ertoe verbindt om voor het einde van het eerste kwartaal van 2000 de nationale maatregelen tot uitvoering van de richtlijn te treffen en de Commissie de tekst van deze bepalingen te doen toekomen zodra deze zullen zijn vastgesteld.

De niet-nakoming

11. Ik ben van mening, dat het onderhavige beroep gegrond is. Het lijdt immers geen twijfel, dat Frankrijk de krachtens de richtlijn en het EG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen. Zoals de Franse regering zelf erkent, is de uitvoeringsprocedure nog niet beëindigd en heeft zij tot op heden de richtlijn dus nog niet uitgevoerd. Het feit dat de procedure tot vaststelling van de nodige nationale uitvoeringsmaatregelen aan de gang is en dat de Franse autoriteiten het nodige doen om deze procedure tot een goed eind te brengen, kan de niet-nakoming niet meer wegnemen. Volgens 's Hofs rechtspraak moet het bestaan van een niet-nakoming worden beoordeeld naar de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, en kan het Hof met sedertdien opgetreden wijzigingen geen rekening houden".

12. Verder neemt het feit dat de Franse regering op 10 maart 1999 een besluit heeft vastgesteld inzake de benoeming van de administratieve en technische instanties die verantwoordelijk zijn voor de controle van de vervuiling door motoren, niet weg dat zij de richtlijn heeft geschonden, aangezien de vastgestelde bepalingen weliswaar nuttig zijn om aan de richtlijn te voldoen, maar slechts een marginale rol spelen bij de verwezenlijking van het werkelijke doel van de richtlijn en de talrijke verplichtingen die bij deze richtlijn aan de lidstaten worden opgelegd. Bovendien - en dit punt is op zich reeds doorslaggevend - is het betrokken besluit te laat vastgesteld, dat wil zeggen na het verstrijken van de in de richtlijn en nadien in het met redenen omklede advies gestelde termijn voor het treffen van nationale uitvoeringsmaatregelen.

Kosten

13. Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dat is gevorderd. Aangezien de Franse Republiek in het ongelijk is gesteld, stel ik voor dat zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten wordt verwezen.

Conclusie

14. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging, te beslissen als volgt:

1) Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te treffen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 97/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1997 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines, althans deze bepalingen niet ter kennis te brengen van de Commissie, is de Franse Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) De Franse Republiek wordt in de kosten verwezen."