Home

Hof van Justitie EU 26-09-2000 ECLI:EU:C:2000:499

Hof van Justitie EU 26-09-2000 ECLI:EU:C:2000:499

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
26 september 2000

Uitspraak

Arrest van het Hof (Vijfde kamer)

26 september 2000(*)

In zaak C-22/99,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van de Pretore di Pinerolo (Italië), in het aldaar aanhangig geding tussen

C.

Bertinetto

en Biraghi SpA,

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: D. A. O. Edward, kamerpresident, L. Sevón, P. Jann, H. Ragnemalm (rapporteur) en M. Wathelet, rechters,

advocaatgeneraal: S. Alber

griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

  1. gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    • Biraghi SpA, vertegenwoordigd door G. M. Giolito, advocaat te Alba,

    • de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door U. Leanza, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door O. Fiumara, avvocato dello Stato,

    • de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. M. Alves Vieira en F. P. Ruggeri Laderchi, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Biraghi SpA, vertegenwoordigd door F. Giuggia, advocaat te Alba; de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door O. Fiumara, en de Commissie, vertegenwoordigd door F. P. Ruggeri Laderchi, ter terechtzitting van 16 maart 2000,

gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 11 mei 2000,

het navolgende

Arrest

Bij beschikking van 15 januari 1999, ingekomen bij het Hof op 1 februari daaraanvolgend, heeft de Pretore di Pinerolo krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 3 van verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (PB L 148, blz. 13).

Deze vraag is gerezen in een geschil tussen C. Bertinetto en de vennootschap Biraghi SpA (hierna: „Biraghi”), over de prijs die laatstgenoemde onderneming aan Bertinetto heeft betaald voor de levering van melk in de periode van april 1991 tot en met maart 1992.

De communautaire regelgeving

Artikel 3, leden 1 en 2, van verordening nr. 804/68, zoals die gold ten tijde van de feiten van het hoofdgeding, bepaalt:

Jaarlijks wordt voor de Gemeenschap vóór 1 augustus een richtprijs voor melk vastgesteld welke geldt voor het melkprijsjaar dat het daaropvolgende jaar aanvangt.

(...)

De richtprijs is de melkprijs welke wordt nagestreefd voor de totale hoeveelheid melk die door de producenten tijdens het melkprijsjaar wordt verkocht, in die mate waarin de afzetmogelijkheden op de markt van de Gemeenschap en op de markten daarbuiten dit toelaten.”

De nationale regelgeving

Wet nr. 88 van 16 maart 1988 houdende regeling van de bedrijfstakovereenkomsten en de teelt- en verkoopcontracten met betrekking tot landbouwproducten (Gazetta ufficiale della Repubblica italiana nr. 69 van 23 maart 1988; hierna: „wet nr. 88/88”), regelt de bedrijfstakovereenkomsten die de ontwikkeling van de productie en de organisatie van de landbouwmarkt, overeenkomstig de hoofdlijnen en de doelstellingen van de nationale planning van de landbouwvoedingsmiddelen, moeten bevorderen.

Artikel 1, lid 2, van wet nr. 88/88, gelezen in samenhang met de artikelen 6 en 8, omschrijft de bedrijfstakovereenkomst als een overeenkomst tussen enerzijds de verenigingen van landbouwproducenten en anderzijds de verwerkende bedrijven of verkoopondernemingen of hun nationale verenigingen, welke overeenkomst tot doel heeft de productie en de verkoop van voor verwerking of verkoop bestemde landbouwproducten alsook de door partijen bij de overeenkomst in acht te nemen criteria en algemene voorwaarden vast te stellen.

Volgens artikel 2, lid 1, sub d, van voornoemde wet strekt de bedrijfstakovereenkomst ertoe, de prijzen van de producten of de criteria ter vaststelling daarvan vooraf te bepalen, als basisvoorwaarde voor de vaststelling van teeltprogramma's.

Krachtens artikel 5, lid 1, sub b, bepaalt de bedrijfstakovereenkomst met name de minimumprijs of, in geval van een meerjarige overeenkomst, de criteria ter bepaling van die prijs.

Indien binnen de gestelde termijn geen bedrijfstakovereenkomst wordt gesloten, roept de minister van Landbouw en Bosbouw partijen overeenkomstig artikel 4 van dezelfde wet op verzoek van één hunner op, teneinde de sluiting van de overeenkomst te bevorderen.

Op grond van artikel 7 van de wet roept de regionaal landbouwafgevaardigde partijen op verzoek van één hunner op om de sluiting van aanvullende overeenkomsten en, bij gebreke van overeenkomsten op nationaal niveau of van lopende onderhandelingen met het oog op de sluiting van dergelijke overeenkomsten, van overeenkomsten op regionaal of interregionaal niveau te bevorderen.

Artikel 8, lid 1, bepaalt, dat de ondertekenende partijen bij de bedrijfstakovereenkomst de sluiting van teelt- en verkoopcontracten met betrekking tot de producten waarop de bedrijfstakovereenkomst ziet, bevorderen, en dat zij moeten onderzoeken, of de gesloten contracten in overeenstemming zijn met de inhoud van de bedrijfstakovereenkomst.

Volgens artikel 12, lid 1, van wet nr. 88/88 genieten ondernemingen die conform de bedrijfstakovereenkomsten teelt- en verkoopcontracten hebben gesloten, voorrang bij de toekenning van steun voor de modernisering en de herstructurering van de verwerking en de distributie in de sector landbouwvoedingsmiddelen. Op grond van artikel 12, lid 2, wordt landbouwsteun, met inachtneming van de in de geldende wetgeving opgenomen prioriteiten, bij voorrang toegekend aan landbouwproducenten die zijn aangesloten bij verenigingen die teelt- en verkoopcontracten conform de bedrijfstakovereenkomsten hebben gesloten.

Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag

Bertinetto is veehouder en melkproducent. Hij sloot met Biraghi, een bedrijf dat zuivelproducten vervaardigt, een overeenkomst voor de levering van melk voor de periode van april 1991 tot en met maart 1992.

Volgens de verwijzingsbeschikking is de melkprijs tussen partijen geen voorwerp van bespreking geweest. Biraghi hanteerde ten aanzien van alle leveranciers dezelfde, op de marktontwikkelingen gebaseerde prijs. De door Bertinetto ontvangen bedragen kwamen soms overeen met de door de Gemeenschap vastgestelde richtprijs, maar waren in hun geheel genomen lager dan die welke waren vastgesteld in de overeenkomstig wet nr. 88/88 gesloten bedrijfstakovereenkomst tussen Unalat (als vertegenwoordiger van de verenigingen van melkproducenten) en Assolatte (als vertegenwoordiger van de verwerkende bedrijven, waaronder Biraghi).

Bertinetto heeft bij de Pretore di Pinerolo een vordering ingediend, strekkende tot betaling, over de betrokken periode, van het verschil tussen de hem door Biraghi betaalde bedragen en de bedragen overeenkomend met de in de bedrijfstakovereenkomst vastgestelde prijs. Biraghi heeft deze vordering betwist.

Van oordeel dat de oplossing van het geschil afhangt van de uitlegging van wet nr. 88/88 en omdat hij betwijfelt, of sommige bepalingen van die wet verenigbaar zijn met het gemeenschapsrecht, inzonderheid met artikel 3 van verordening nr. 804/68, heeft de Pretore di Pinerolo besloten, de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

„Verbiedt artikel 3 van verordening nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 de Italiaanse Staat, bij wet de sluiting van bedrijfstakovereenkomsten te regelen die tot doel hebben, de melkprijzen vooraf te bepalen volgens de procedures en met de gevolgen van wet nr. 88 van 16 maart 1988?”

Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of artikel 3 van verordening nr. 804/68 zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde, die ertoe strekt de vaststelling van een uniforme producentenprijs van melk te bevorderen en te begunstigen.

Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat het Hof in punt 12 van het arrest van 6 november 1979, Toffoli e.a. (10/79, Jurispr. blz. 3301), heeft geoordeeld, dat een nationale wettelijke regeling die, onverschillig op welke wijze, de vaststelling van een uniforme producentenprijs van melk, door middel van een akkoord of van overheidswege, op nationaal of regionaal niveau moet bevorderen of begunstigen, naar haar aard niet tot de aan de lidstaten voorbehouden bevoegdheden behoort en in strijd is met het in verordening nr. 804/68, met name artikel 3, neergelegde beginsel, dat de producentenrichtprijs voor melk wordt nagestreefd voor melk die door de communautaire producenten wordt verkocht.

Ten aanzien van het hoofdgeding moet worden opgemerkt dat, overeenkomstig artikel 2, lid 1, sub d, van wet nr. 88/88, de bedrijfstakovereenkomsten tot doel hebben, de prijzen van de producten of de criteria ter vaststelling daarvan vooraf te bepalen. Krachtens artikel 5, lid 1, sub b, van die wet bepalen die overeenkomsten met name de minimumprijs of, in geval van een meerjarige overeenkomst, de criteria aan de hand waarvan die prijs moet worden bepaald.

Voor het overige bevat wet nr. 88/88 diverse bepalingen die ertoe strekken, de sluiting van bedrijfstakovereenkomsten te bevorderen. Zo bepalen de artikelen 4 en 7 in de eerste plaats, dat partijen op verzoek van één hunner door de openbare autoriteiten kunnen worden opgeroepen teneinde de sluiting van bedrijfstakovereenkomsten te bevorderen. Voorts moeten de ondertekenende partijen bij die bedrijfstakovereenkomsten overeenkomstig artikel 8, lid 1, van bedoelde wet de sluiting van teelt- en verkoopcontracten met betrekking tot de producten waarop de bedrijfstakovereenkomsten zien, bevorderen, en zijn zij verplicht te onderzoeken, of de gesloten contracten in overeenstemming zijn met de inhoud van meergenoemde overeenkomsten. Tot slot bepaalt artikel 12, dat steun voor de modernisering en de herstructurering van de verwerking en de distributie in de sector van de landbouwvoedingsmiddelen, bij voorrang wordt toegekend aan bedrijven die teelt- en verkoopcontracten conform de bedrijfstakovereenkomsten hebben gesloten, en dat landbouwsteun bij voorrang wordt toegekend aan landbouwproducenten die zijn aangesloten bij verenigingen die dergelijke contracten hebben gesloten.

In die omstandigheden moet worden vastgesteld, dat wet nr. 88/88 ertoe strekt, de vaststelling van een uniforme producentenprijs van melk te bevorderen en te begunstigen.

Gelet op het voorgaande moet de gestelde vraag aldus worden beantwoord, dat artikel 3 van verordening nr. 804/68 zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde, die ertoe strekt de vaststelling van een uniforme producentenprijs van melk te bevorderen en te begunstigen.

Kosten

De kosten door de Italiaanse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door de Pretore di Pinerolo bij beschikking van 15 januari 1999 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Artikel 3 van verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten, verzet zich tegen een nationale wettelijke regeling, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde, die ertoe strekt de vaststelling van een uniforme producentenprijs van melk te bevorderen en te begunstigen.

Edward

Sevón

Jann

Ragnemalm

Wathelet

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 26 september 2000.

De griffier

R. Grass

De president van de Vijfde kamer

D. A. O. Edward