Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 13 april 2000.
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 13 april 2000.
1 Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof op 23 april 1999 heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 49 van 's Hofs Statuut-EG en de overeenkomstige bepalingen van 's Hofs Statuten-EGKS en EGA hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 25 februari 1999, Giannini/Commissie (T-282/97 en T-57/98, JurAmbt. blz. I-A-33 en II-151; hierna: bestreden arrest"), strekkende tot vernietiging van dat arrest wegens rechtsdwaling omtrent het misbruik van bevoegdheid en de schending van artikel 176 EG-Verdrag (thans artikel 233 EG) door de Commissie.
2 De juridische en feitelijke achtergronden van deze hogere voorziening zijn in het bestreden arrest als volgt uiteengezet:
1 Op 15 december 1994 publiceerde de Commissie een kennisgeving van vacature COM/151/94 (hierna: ,kennisgeving COM/151/94 of ,oorspronkelijke kennisgeving), voor de post van hoofd van de eenheid 1 ,Onderhandelingen over en beheer van de textielovereenkomsten; schoeisel; diversen van het directoraat D ,sectoriële handelsvraagstukken van het directoraat-generaal Economische buitenlandse betrekkingen (DG I) (hierna: ,litigieuze post of ,litigieus ambt). De kennisgeving droeg de volgende aanhef:
,COM/151/94 A 3/A 4/A 5 I/D/I Hoofd van de eenheid onderhandelingen over en het beheren van de textielovereenkomsten; schoeisel.
2 Kandidaten voor deze overplaatsing of bevordering dienden aan de volgende minimumvereisten te voldoen:
,- ingedeeld zijn in dezelfde categorie/groep/loopbaan van de COM (overplaatsing);
- ingedeeld zijn in een lagere loopbaan dan die van de COM (bevordering, volgens artikel 45 van het Statuut);
- beschikken over de vereiste kennis en ervaring/geschiktheid voor de te vervullen taken;
- voor ambten waarvoor specifieke kwalificaties nodig zijn: beschikken over grondige kennis van en ervaring met of betreffende de betrokken sector.
3 Verzoeker, ambtenaar in de rang A 4, heeft evenals zes anderen naar het betrokken ambt gesolliciteerd. Het tot aanstelling bevoegde gezag benoemde de heer X in het betrokken ambt. Bij nota van 28 april 1995 werd verzoeker meegedeeld, dat zijn sollicitatie was afgewezen. Nadat zijn klacht van 25 juli 1995 hiertegen was verworpen, heeft verzoeker op 21 februari 1996 beroep ingesteld tot enerzijds nietigverklaring van de besluiten waarbij zijn sollicitatie werd afgewezen en de heer X in het litigieuze ambt werd benoemd, en anderzijds tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij als gevolg van die besluiten stelt te hebben geleden. Bij arrest van 19 maart 1997, Giannini/Commissie (T-21/96, JurAmbt. blz. I-A-69 en II-211; hierna: ,arrest van 19 maart 1997), heeft het Gerecht de vordering tot nietigverklaring toegewezen, en de schadevordering afgewezen.
4 Het Gerecht herinnerde er in dat arrest in de eerste plaats aan, dat volgens de rechtspraak van het Hof de uitoefening van de beoordelingsbevoegdheid waarover het tot aanstelling bevoegd gezag op het gebied van aanstelling beschikt, een nauwgezet onderzoek veronderstelt van het dossier van de kandidaten en een zorgvuldige naleving van de in de kennisgeving van vacature gestelde eisen, zoals het tot aanstelling bevoegd gezag ieder kandidaat die niet aan deze eisen voldoet, dient af te wijzen. In het onderhavige geval was een van die vereisten dat de kandidaat beschikt over ,kennis en ervaring/geschiktheid voor de te vervullen taken (derde streepje van de algemene voorwaarden), een en ander te beoordelen in het licht van de omschrijving van het ambt, in casu ,hoofd van de eenheid onderhandelingen over en beheer van de textielovereenkomsten, schoeisel.
5 Het Gerecht stelde vervolgens vast, dat de heer X klaarblijkelijk niet aan die voorwaarde voldeed, omdat hij op het moment van zijn sollicitatie geen enkele ervaring bezat in de sector textiel of schoeisel, en evenmin op het algemene terrein van het betrokken ambt, namelijk dat van de gemeenschappelijke handelspolitiek. Het Gerecht nam er tevens nota van dat de Commissie heeft erkend dat verzoeker, die gedurende een tiental jaren als onderhandelaar en beheerder van bilaterale en multilaterale textielovereenkomsten van de Gemeenschap heeft gefungeerd en gedurende nogmaals vijf jaren als onderhandelingsleider voor deze overeenkomsten, goede kwalificaties voor het ambt bezat.
6 Het Gerecht concludeerde dat de Commissie, door de heer X in het betrokken ambt te benoemen terwijl deze niet voldeed aan een van de minimumvereisten in de kennisgevingen, en de sollicitatie van verzoeker af te wijzen, de vergelijkende gegevens die tot haar beoordeling konden leiden in aanmerking genomen, een kennelijk onjuist gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid en in strijd met het dienstbelang als bedoeld in artikel 7 van het Statuut heeft gehandeld. Derhalve verklaarde het de bestreden besluiten van het tot aanstelling bevoegde gezag nietig.
7 Op 10 april 1997 publiceerde de Commissie een nieuw document houdende gelijktijdige intrekking van de kennisgeving van vacature COM/151/94 en publicatie van een nieuwe kennisgeving van vacature voor het litigieuze ambt (hierna: ,kennisgeving COM/062/97) [of ,nieuwe kennisgeving], die als volgt luidde:
,COM/062/97 A 3 I/D/I Hoofd van de eenheid onderhandelingen over en beheer van de textielovereenkomsten; schoeisel; diversen. De voorkeur gaat uit naar de kandidaat die beschikt over aantoonbare ervaring op het gebied van internationaal onderhandelen, alsmede over een aantoonbare ervaring in het beheer van een eenheid.
8 In de kennisgeving COM/062/97 werden dezelfde minimumkwalificaties genoemd als in de kennisgeving COM/151/94 (zie punt 2 hierboven).
9 Op 7 mei 1997 diende verzoeker een klacht in tegen de intrekking van kennisgeving COM/151/94 en tegen de nieuwe kennisgeving, en tevens een vordering tot schadevergoeding.
10 Bij beschikking van 30 mei 1997 benoemde verweerster de heer X opnieuw in het litigieuze ambt.
11 Op verzoekers klacht van 7 mei 1997 volgde op 24 juli 1997 een uitdrukkelijke afwijzende beschikking, die op 30 juli 1997 aan verzoeker werd betekend.
12 Op 21 augustus 1997 diende verzoeker een klacht in tegen verweersters beschikking van 30 mei 1997 tot aanstelling van de heer X in het litigieuze ambt. Ook deze klacht werd afgewezen bij uitdrukkelijke afwijzende beschikking van 18 december 1997, die op 6 januari 1998 aan verzoeker werd betekend."
3 Daarop heeft Giannini voor het Gerecht twee beroepen ingesteld tot nietigverklaring van de besluiten die de Commissie heeft vastgesteld ter uitvoering van het arrest van 19 maart 1997, waarbij de oorspronkelijke kennisgeving van vacature werd vervangen door de nieuwe kennisgeving en waarbij de heer X opnieuw werd aangesteld in het litigieuze ambt (hierna: litigieuze besluiten"). Tot staving van zijn beroep voerde Giannini twee middelen aan, enerzijds schending van artikel 176 van het Verdrag en misbruik van bevoegdheid, en anderzijds schending van de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen en van recht op loopbaanontwikkeling voor de ambtenaar alsook miskenning van het dienstbelang.
Het bestreden arrest
4 Naar het Gerecht in punt 29 van het bestreden arrest overwoog, diende te worden nagegaan of de besluiten van de Commissie tot vervanging van de oorspronkelijke kennisgeving door de nieuwe kennisgeving en tot benoeming, op grond van die laatste kennisgeving, van de ambtenaar die op grond van de eerste kennisgeving reeds was benoemd, een en ander naar het heette ter uitvoering van het arrest van 19 maart 1997, niet waren ingegeven door de wil van de verwerende instelling om in strijd met het dienstbelang een van de sollicitanten voor het ambt ten koste van de anderen te bevoordelen.
5 In de punten 30 tot en met 33 van het bestreden arrest noemt het Gerecht drie omstandigheden die er op zouden wijzen, dat de Commissie artikel 176 van het Verdrag heeft miskend en misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid. Deze aanwijzingen zijn:
- de intrekking door de Commissie van de oorspronkelijke kennisgeving van vacature en daarmee het terzijdeleggen van de oorspronkelijke sollicitaties, ondanks het feit dat het Gerecht in zijn arrest van 19 maart 1997 deze kennisgeving niet had bekritiseerd maar had vastgesteld dat de heer X één van de minimumvoorwaarden die volgens die kennisgeving waren vereist voor het betrokken ambt, niet vervulde;
- het feit dat het enige substantiële verschil tussen de nieuwe en de oorspronkelijk kennisgeving bestond uit de toevoeging van twee voorkeurs"-criteria voor de te kiezen sollicitant, die precies overeenkomen met de kwaliteiten die de heer X naar het oordeel van het Gerecht bezit;
- de nieuwe aanstelling van de heer X, terwijl nog zeven andere ambtenaren naar het litigieuze ambt hadden gesolliciteerd.
6 In punt 30 van het bestreden arrest wijst het Gerecht er bovendien op, dat de Commissie, ter terechtzitting gevraagd naar de redenen voor de vervanging van de oorspronkelijke kennisgeving, in feite enkel heeft gewezen op haar ruime beoordelingsbevoegdheid op dit gebied.
7 Op grond van deze overwegingen kwam het Gerecht tot de conclusie, dat er objectieve, ter zake dienende en onderling overeenstemmende aanwijzingen bestaan dat de litigieuze besluiten zijn genomen ter bereiking van een ander doel dan de uitvoering te goeder trouw van het arrest van 19 maart 1997, en dat die besluiten hoe dan ook niet het door artikel 176 van het Verdrag nagestreefde doel kunnen dienen, maar integendeel de uitvoering van een arrest van het Gerecht in gevaar hebben gebracht. Daarom heeft het Gerecht geoordeeld dat de Commissie, door te besluiten de oorspronkelijke kennisgeving te vervangen door de nieuwe kennisgeving van vacature, blijk heeft gegeven van een voorkeur ten gunste van de sollicitatie van de heer X, en door deze laatste in het litigieuze ambt te benoemen, artikel 176 van het Verdrag heeft geschonden en misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid.
De hogere voorziening
8 De Commissie verzoekt het Hof haar hogere voorziening ontvankelijk en gegrond te verklaren, het bestreden arrest te vernietigen en Giannini in de kosten te verwijzen.
9 Tot staving van haar hogere voorziening voert de Commissie één enkel middel aan, inhoudende dat het Gerecht heeft gedwaald ten aanzien van het recht waar het oordeelde dat de intrekking van de oorspronkelijke kennisgeving van vacature en het inleiden van een nieuwe aanwervingsprocedure na het arrest van 19 maart 1997 in strijd waren met de krachtens artikel 176 van het Verdrag op haar rustende verplichtingen, zodat het Gerecht niet tot de conclusie kon komen dat sprake was van misbruik van bevoegdheid.
10 De Commissie meent dat zij na de gedeeltelijke nietigverklaring van de oorspronkelijke aanwervingsprocedure zulke maatregelen mocht nemen, omdat het besluit om aldus te handelen een correcte uitoefening inhield van haar beoordelingsbevoegdheid, zoals volgt uit de rechtspraak van het Gerecht, met name het arrest van 16 oktober 1996, De Santis/Commissie (T-56/94, JurAmbt. blz. I-A-473 en II-1325). Het staat aan het tot aanstelling bevoegde gezag om in de kennisgeving van vacature van een te bezetten ambt de kwalificaties vast te leggen die haar met het oog op de behoeften van de dienst voor benoeming in een ambt noodzakelijk voorkomen. Gelet op de wezenlijke functie van een kennisgeving van vacature van een ambt staat het volgens haar uitsluitend aan het tot aanstelling bevoegde gezag om, wanneer zij achteraf ontdekt dat de formulering van die specifieke voorwaarden in het belang van de dienst moet worden verbeterd, te besluiten de aanstellingsprocedure over te doen door de oorspronkelijke kennisgeving in te trekken en door een verbeterde kennisgeving te vervangen.
11 De omstandigheid dat de voorkeursvereisten die in de nieuwe kennisgeving zijn toegevoegd, overeenkwamen met de in het arrest van 19 maart 1997 aan de heer X toegeschreven kwaliteiten, is volgens de Commissie geen sluitend bewijs voor misbruik van bevoegdheid met de bedoeling de gevolgen van dit arrest te omzeilen. Dat zou eerst het geval zijn wanneer werd aangetoond, dat die voorwaarden elke relevantie voor de te vervullen functie misten. Bovendien is de Commissie van mening, dat van het arrest jegens haar geen enkele dwang kon uitgaan voor wat betreft de gedragslijn die zij na de nietigverklaring van de besluiten door het Gerecht diende te volgen. Elke dwang van zulke aard zou hebben ingedruist tegen de bevoegdheidsverdeling in artikel 176 van het Verdrag en de Commissie hebben belet om in het belang van de dienst te handelen.
12 De Commissie acht het bestreden arrest daarom aanvechtbaar, met name waar het Gerecht kennelijk is uitgegaan van de vooronderstelling, dat de Commissie voor een juiste uitvoering van het arrest van 19 maart 1997 geen andere keuze zou hebben gehad dan de oorspronkelijke aanwervingsprocedure te hervatten vanaf het moment van het nemen van de bij dat arrest nietigverklaarde besluiten, zodat de procedure zou worden voortgezet op basis van de oorspronkelijke kennisgeving van vacature en de Commissie geen nieuwe aanwervingsprocedure op grond van een nieuwe kennisgeving had mogen openen.
13 Deze zienswijze dat het Gerecht zou hebben gedwaald ten aanzien van het recht, is echter gebaseerd op een onjuiste lezing van het bestreden arrest.
14 Weliswaar is de gemeenschapsrechter niet bevoegd om in het kader van de op artikel 173 van het Verdrag gebaseerde wettigheidstoetsing bevelen te geven, zelfs indien deze betrekking zouden hebben op de wijze waarop aan zijn arresten uitvoering moet worden gegeven (zie, met name, beschikking van 26 oktober 1995, Pevasa en Inpesca/Commissie, C-199/94 P en C-200/94 P, Jurispr. blz. I-3709, punt 24), en staat het in een geval als het onderhavige aan de Commissie om inzake elke vacature op het dienstbelang te letten en vervolgens de geschikte maatregelen te nemen, waartoe ook het openen van een nieuwe aanwervingsprocedure op grond van een eventueel gewijzigde kennisgeving kan behoren (zie punten 30-45 van de conclusie van de advocaat-generaal), maar in het onderhavige geval moet worden vastgesteld dat het Gerecht deze beginselen niet heeft miskend.
15 Waar het Gerecht immers de litigieuze besluiten heeft nietigverklaard wegens schending van artikel 176 van het Verdrag en misbruik van bevoegdheid, heeft het zich gebaseerd op een aantal feitelijke aanwijzingen, genoemd in punt 5 van het onderhavige arrest, die volgens hem objectief, ter zake dienend en onderling overeenstemmend waren, en de conclusie wettigen dat die besluiten waren genomen ter bereiking van een ander doel dan de uitvoering te goeder trouw van het arrest van 19 maart 1997.
16 Voor zover de argumenten van de Commissie tot staving van haar enige middel gericht zijn tegen de beoordeling van de feiten door het Gerecht, kan worden volstaan met te herinneren aan 's Hofs vaste rechtspraak, dat volgens de artikelen 168 A EG-Verdrag (thans artikel 225 EG) en 51, eerste alinea, van 's Hofs Statuut-EG de hogere voorziening slechts kan worden gebaseerd op middelen inzake schending van rechtsregels, met uitsluiting van iedere feitelijke beoordeling (zie, met name, arrest van 28 mei 1998, New Holland Ford/Commissie, C-8/95 P, Jurispr. blz. I-3175, punt 25).
17 Uit al het voorgaande volgt, dat de hogere voorziening moet worden afgewezen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
rechtdoende,
1) Wijst de hogere voorziening af.
2) Verwijst de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten van de procedure.
$$Volgens de artikelen 168 A EG-Verdrag (thans artikel 225 EG) en 51, eerste alinea, van 's Hofs Statuut kan de hogere voorziening slechts worden gebaseerd op middelen inzake schending van rechtsregels, met uitsluiting van iedere feitelijke beoordeling.
Een hogere voorziening moet dus worden afgewezen indien het enige middel ertegen is gericht dat het Gerecht een aantal feitelijke aanwijzingen objectief, ter zake dienend en onderling overeenstemmend heeft geacht en op grond daarvan heeft geconcludeerd tot nietigverklaring van de litigieuze handelingen wegens schending van artikel 176 van het Verdrag (thans artikel 233 EG) en misbruik van bevoegdheid.
( cf. punten 15-16 )
Hogere voorziening - Middelen - Onjuiste beoordeling van feiten - Niet-ontvankelijkheid
[EG-Verdrag, art. 168 A (thans art. 225 EG); 's Hofs Statuut-EG, art. 51, eerste alinea]
Kosten
18 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 118 ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Nu Giannini de veroordeling van de Commissie in de kosten heeft gevorderd en de Commissie in haar enige middel in het ongelijk is gesteld, moet deze laatste in de kosten worden verwezen.
In zaak C-153/99 P,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Valsesia, juridisch hoofdadviseur, en J. Currall, juridisch adviseur, als gemachtigden, bijgestaan door D. Waelbroeck, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, Centre Wagner, Kirchberg,
rekwirante,
betreffende hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 25 februari 1999, Giannini/Commissie (T-282/97 en T-57/98, JurAmbt. blz. I-A-33 en II-151), strekkende tot vernietiging van dat arrest wegens rechtsdwaling omtrent het misbruik van bevoegdheid en de schending van artikel 176 EG-Verdrag (thans artikel 233 EG) door de Commissie,
andere partij bij de procedure:
A. Giannini, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Brussel, vertegenwoordigd door M. Dallemagne en C. Locchi, advocaten te Brussel, Koninklijke Prinsstraat 85, B-1050 Brussel,
verzoeker in eerste aanleg,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida, kamerpresident, C. Gulmann (rapporteur), J.-P. Puissochet, G. Hirsch en F. Macken, rechters,
advocaat-generaal: F. G. Jacobs
griffier: R. Grass
gezien het rapport van de rechter-rapporteur,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 november 1999,
het navolgende
Arrest