Home

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 2 oktober 2001.

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 2 oktober 2001.

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 26 november 1999, heeft de Europese Investeringsbank (hierna: Bank") krachtens artikel 49 van 's Hofs Statuut-EG hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 28 september 1999, Hautem/EIB (T-140/97, JurAmbt. blz. I-A-171 en II-897; hierna: bestreden arrest"), voorzover daarbij het besluit van de Bank om Hautem te ontslaan, nietig is verklaard, en de Bank is veroordeeld tot betaling aan laatstgenoemde van de bezoldiging die deze sedert zijn ontslag had moeten ontvangen.

Toepasselijke bepalingen

2 De statuten van de Bank zijn opgenomen in een protocol dat is gehecht aan het EG-Verdrag en daar integrerend deel van uitmaakt.

3 Artikel 9, lid 3, sub h, van de statuten van de Bank bepaalt, dat de raad van gouverneurs het reglement van orde van de Bank goedkeurt. Dit reglement is op 4 december 1958 goedgekeurd en is sindsdien enkele malen gewijzigd. Artikel 29 van dit reglement bepaalt, dat de raad van bewind de reglementen betreffende het personeel van de Bank vaststelt.

4 Het Personeelsreglement van de Bank (hierna: Personeelsreglement") is op 20 april 1960 goedgekeurd en heeft sindsdien enkele wijzigingen ondergaan. Het personeel van de Bank is aan de in dit reglement neergelegde verplichtingen onderworpen.

5 De artikelen 1, 4 en 5 van het Personeelsreglement, die deel uitmaken van de afdeling Algemene bepalingen", luiden:

Artikel 1

De leden van het personeel dienen zich in de uitoefening van hun werkzaamheden en buiten het dienstverband te gedragen in overeenstemming met het internationale karakter van de Bank en van hun functie.

[...]

Artikel 4

De leden van het personeel dienen hun werkkracht aan de Bank te wijden. Zonder voorafgaande toestemming van de Bank mogen zij:

a) geen enkele beroepsactiviteit buiten de Bank uitoefenen en wel in het bijzonder niet enige activiteit van commerciële aard, geen enkele functie of ambt bekleden, ongeacht of deze permanent, tijdelijk of intermitterend is en al of niet bezoldigd;

b) geen enkele al of niet bezoldigde adviserende functie uitoefenen;

c) geen lid zijn van een raad van commissarissen of van een comité van beheer.

[...]

Artikel 5

De leden van het personeel doen eenmaal per jaar en bij iedere verandering, mededeling van hun burgerlijke staat en hun familieomstandigheden en, in voorkomend geval, van de beroepsactiviteit van hun echtgenoot ofwel van de bezoldigde functies of ambten die deze laatste uitoefent.

Bij een huwelijk tussen twee leden van het personeel die bij dezelfde dienst werkzaam zijn, zal één van hen naar een andere dienst worden overgeplaatst."

6 Artikel 13 van het Personeelsreglement bepaalt:

De betrekkingen tussen de Bank en de leden van het personeel worden in beginsel door individuele overeenkomsten in het kader van het onderhavige reglement geregeld. Het reglement vormt een integrerend onderdeel van deze overeenkomsten."

7 Artikel 38, eerste alinea, punt 3, van dit reglement bepaalt:

Tegen de leden van het personeel die ten aanzien van hun verplichtingen in gebreke zijn gebleven, kunnen naargelang het geval de volgende maatregelen worden genomen:

[...]

3) ontslag op staande voet wegens dringende redenen, al of niet onder toekenning van de vertrektoelage".

8 Artikel 41, eerste alinea, van dit reglement luidt:

Alle individuele geschillen tussen de Bank en de leden van haar personeel worden beslist door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen."

9 Artikel 44 van het Personeelsreglement bepaalt:

Op de in het kader van het onderhavige reglement krachtens artikel 13 gesloten individuele overeenkomsten zijn de algemene rechtsbeginselen van toepassing die de lidstaten van de Bank gemeen hebben."

10 Artikel 91, lid 1, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: Statuut") bepaalt:

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd uitspraak te doen in elk geschil tussen de Gemeenschappen en een van de in dit Statuut bedoelde personen, dat betrekking heeft op de wettigheid van een besluit waardoor deze persoon zich bezwaard acht in de zin van artikel 90, lid 2. Bij geschillen van geldelijke aard heeft het Hof van Justitie volledige rechtsmacht."

De feiten en de procedure voor het Gerecht

11 Blijkens de punten 6 tot en met 24 van het bestreden arrest werd tegen Hautem, bode bij de Bank, evenals tegen Yasse, eveneens bode bij de Bank, een tuchtprocedure ingeleid omdat hij, door de oprichting van de in het Vorstendom Andorra ingeschreven onderneming Mon de l'Evasió SL (hierna: Mon de l'Evasió") en het verrichten van commerciële transacties voor rekening van deze onderneming, zonder toestemming een beroepsactiviteit van commerciële aard had uitgeoefend, hij de Bank bij deze activiteit had betrokken, hij daartoe materiaal van de Bank had gebruikt en hij de beroepsactiviteit van zijn echtgenote bij deze onderneming niet aan de Bank had meegedeeld. Volgens de Bank zijn deze handelingen in strijd met de artikelen 1, 4 en 5 van het Personeelsreglement.

12 Een brief die de Bank op 28 oktober 1996 per faxbericht (hierna: faxbericht van 28 oktober 1996") ontving, ligt aan de grondslag van de tegen Hautem aangevoerde grieven. Deze brief droeg het briefhoofd van de te Marseille (Frankrijk) gevestigde onderneming Skit-Ball SARL en was ondertekend door Ingargiola. Deze laatste bracht daarin aan het licht, dat Crédit Andorrà had geweigerd een cheque van 46 500 FRF te betalen die hem door Mon de l'Evasió voor de aankoop van een Skit-Ball stand was overhandigd. Hij stelde dat Hautem en Yasse bij deze commerciële transactie betrokken waren en verzocht het hoofd van de personeelsafdeling van de Bank, ervoor te zorgen dat dit bedrag op korte termijn zou worden betaald.

13 Bij brief van 4 november 1996 deelde de Bank het faxbericht van 28 oktober 1996 en de daarbij gevoegde documenten aan Hautem mee met het verzoek, over deze zaak de nodige uitleg te verstrekken.

14 Bij schrijven van 6 november 1996 antwoordde Hautem, dat de verklaringen in het faxbericht van 28 oktober 1996 vals waren en dat, wat de brief van 27 september 1996 betreft, die bij dit faxbericht was gevoegd en kennelijk door hem was opgesteld (hierna: brief van 27 september 1996"), zijn echtgenote zijn naam en handtekening had gebruikt om te proberen de problemen op te lossen die zij in het kader van de commerciële betrekkingen met Skit-Ball SARL had ondervonden.

15 De Bank verzocht vervolgens de onderneming International Security Company BV (Interseco) (hierna: Interseco") een onderzoek in te stellen naar deze zaak. Interseco stuurde de Bank op 28 november 1996 haar onderzoeksrapport.

16 Bij brief van 7 november 1996 deelde de Bank Hautem mee, dat zijn gedrag een inbreuk op artikel 4 van het Personeelsreglement kon vormen, zodat zij had besloten hem overeenkomstig artikel 39, eerste alinea, van het Personeelsreglement onmiddellijk te schorsen voor een periode van maximaal drie maanden, die zou worden gebruikt om overeenkomstig artikel 38 van dit reglement de paritaire commissie (hierna: paritaire commissie") bijeen te roepen. In deze brief werd hem eveneens meegedeeld dat zijn salaris zou worden doorbetaald, maar dat hem de toegang tot het gebouw van de Bank werd ontzegd.

17 Bij brief aan de Bank van 19 november 1996 kwam Ingargiola terug op zijn in het faxbericht van 28 oktober 1996 tegen Hautem en Yasse geuite beschuldigingen. In deze brief verklaarde Ingargiola, dat Hautem en Yasse nooit gebruik hadden gemaakt van een titel of de naam van de Bank en dat zij noch voor eigen rekening noch voor rekening van de Bank commerciële betrekkingen hadden onderhouden met de onderneming Skit-Ball SARL.

18 Overeenkomstig artikel 40 van het Personeelsreglement riep de president van de Bank de paritaire commissie bijeen. Tegelijkertijd stelde hij bij brief van 19 december 1996 Hautem in kennis van de feiten die hem ten laste werden gelegd, waarbij hij hem een afschrift toezond van de documenten waarop deze verwijten waren gebaseerd.

19 In de brief werd gesteld dat binnen de Bank onderzoeken waren verricht in samenwerking met de meerderen van Hautem en Yasse alsmede met de verantwoordelijken van de afdeling informatietechnologie" van de Bank. Deze onderzoeken hadden onder meer aangetoond, dat zich op de harde schijf van de door Yasse gebruikte computer vier documenten bevonden die betrekking hadden op activiteiten die geen verband hielden met zijn beroep. Het ging om de volgende documenten:

- een faxbericht waarin aan Crédit Andorrà de opdracht werd gegeven om een bedrag van 20 000 FRF over te maken op de rekening van Skit-Ball SARL. Dit faxbericht droeg het briefhoofd World Escape - Mon de l'Evasió" en vermeldde onder de rubriek afzender" Yasse Bernard - bestuurder";

- een qua format, afzender, datum en handtekening met het vorige overeenstemmend faxbericht, gericht aan een expositieruimte, dat betrekking had op de deelneming van Mon de l'Evasió aan een jaarbeurs;

- een faxbericht van 7 november 1996 betreffende de verzending van twaalf boeken, dat het briefhoofd World Escape - Mon de l'Evasió" droeg en onder de rubriek afzender" Yasse Bernard - Mon de l'Evasió SL" vermeldde;

- een verklaring waarin Hautem en Yasse aan Crédit Andorrà als cliënten werden aanbevolen.

20 Op 31 januari 1997 besloot de president van de Bank op basis van het met redenen omkleed advies van de paritaire commissie, Hautem wegens schending van de artikelen 1, 4 en 5 van het Personeelsreglement op staande voet te ontslaan met behoud van de vertrektoelage (hierna: bestreden besluit").

21 Blijkens het dossier werd op 31 januari 1997 ten aanzien van Yasse een soortgelijk ontslagbesluit genomen.

22 Op 29 april 1997 stelde Hautem bij het Gerecht beroep in strekkende tot nietigverklaring van het bestreden besluit en tot herplaatsing in zijn ambt, waarbij hij onder meer een kennelijk verkeerde beoordeling van de feiten aanvoerde. Met dit beroep verzocht hij het Gerecht eveneens, de Bank te veroordelen hem bepaalde bedragen te betalen, in geval van herplaatsing als achterstallige bezoldiging en in geval van niet-herplaatsing ter vergoeding van de schade die hij in meerdere opzichten meende te hebben geleden.

23 Yasse stelde op dezelfde dag bij het Gerecht beroep in strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Bank om hem te ontslaan en tot schadevergoeding. Bij arrest van 28 september 1999, Yasse/EIB (T-141/97, JurAmbt. blz. I-A-177 en II-929), heeft het Gerecht dit beroep verworpen.

Het bestreden arrest

24 Het Gerecht heeft eerst het middel inzake een kennelijk verkeerde beoordeling van de feiten onderzocht. Dienaangaande heeft het het volgende geoordeeld:

68 Verzoekers hoedanigheid als oprichter van de onderneming Mon de l'Evasió met een aandelenpakket van 16 %, vormt geen bewijs van de uitoefening van een commerciële activiteit. Zoals de Bank ter terechtzitting heeft erkend, betekent de omstandigheid dat iemand aandeelhouder en oprichter is, niet dat hij bestuurder is, en moet derhalve worden nagegaan of verzoeker daadwerkelijk heeft deelgenomen aan de activiteit van de onderneming.

69 Wat het vermelden van de Bank als werkkring betreft, moet erop worden gewezen dat, in tegenstelling tot hetgeen in het bestreden besluit en in verweersters memories is aangevoerd, niet is bewezen dat verzoeker zich de naam van de Bank heeft aangematigd of dat hij er zich op een met het Personeelsreglement strijdige wijze op heeft beroepen, tot de Bank te behoren. In de op 28 oktober 1996 gefaxte brief omschrijft Ingargiola verzoeker weliswaar als ,verantwoordelijk voor de sector informatica van de Bank, maar in zijn verklaring aan Interseco heeft Ingargiola zelf erkend, dat verzoeker hem tijdens hun enige ontmoeting had gezegd dat hij ,als bode bij de Bank was tewerkgesteld. Bovendien verklaart Ingargiola: ,Yasse deed zich voor als een belangrijk iemand bij de financiële afdeling, terwijl ik Hautems functie veronderstelde. Zijn vrouw had immers eens gezegd dat haar echtgenoot iets met computers" deed.

70 Wat het gebruik van materiaal van de Bank voor commerciële doeleinden betreft, moet worden vastgesteld dat verzoeker enkel met Yasse heeft samengewerkt bij het opstellen van de vier in Yasses computer gevonden documenten. Anders dan de Bank stelt, kan het meewerken aan een dergelijk gebruik door Yasse van zijn kantoorcomputer niet als een stelselmatig gebruik voor commerciële doeleinden worden gekwalificeerd. Het enkele feit dat verzoeker heeft meegewerkt aan het opstellen van deze documenten, ook al kan dat worden beschouwd als hulp bij de uitoefening van een commerciële activiteit, kan niet worden gekwalificeerd als de uitoefening van een beroepsactiviteit van commerciële aard in de zin van artikel 4 van het Personeelsreglement. Tot slot kon, anders dan in het bestreden besluit wordt gesteld, uit verzoekers gedrag niet worden afgeleid dat hij de Bank bij zijn activiteiten had betrokken. Verzoeker heeft de betrokken documenten immers niet naar de geadresseerden verzonden en geen enkel document is door hem ondertekend.

71 Wat de gevolgen betreft die moeten worden getrokken uit de op 28 oktober 1996 gefaxte brief van Ingargiola, heeft verzoeker weliswaar zelf erkend dat hij heeft meegewerkt aan de door Ingargiola aan het licht gebrachte commerciële transactie, maar Ingargiola heeft tegenover Interseco verklaard, dat Yasse en mevrouw Hautem, die zich hadden voorgesteld ,als [de] eigenaars van de onderneming Mon de l'Evasió, promotie wilden voeren met een Skit-Ball stand en dat zij zo'n stand hadden gekocht. Ingargiola heeft gepreciseerd dat hij verzoeker maar één keer heeft ontmoet en dat deze hem bij die gelegenheid had uitgelegd dat ,zijn vrouw samen met Yasse de zaken van de onderneming Mon de l'Evasió regelde. Ingargiola had eveneens de indruk dat verzoeker ,niets met [de onderneming] Mon de l'Evasió te maken heeft. De op 28 oktober 1996 gefaxte brief van Ingargiola kon bijgevolg niet volstaan als bewijs van de uitoefening door verzoeker van een beroepsactiviteit van commerciële aard.

72 De inhoud van Ingargiolas intrekkingsbrief van 19 november 1996 wordt, wat verzoeker betreft, bevestigd door voormelde verklaringen van Ingargiola en vormt met deze verklaringen een samenhangend geheel. De Bank levert bovendien geen tegenbewijs.

73 De aan verzoeker toegeschreven brief van 27 september 1996, [...] gesteld dat deze door mevrouw Hautem werd geschreven en ondertekend, bevestigt verzoekers medewerking aan [de] commerciële transactie [betreffende de Skit-Ball stand]. Deze brief bewijst daarentegen niet dat verzoeker een beroepsactiviteit van commerciële aard heeft uitgeoefend.

74 Bovendien zij vastgesteld dat noch uit de documenten die in bijlage bij de op 28 oktober 1996 gefaxte brief van Ingargiola zijn gevoegd, te weten Yasses brief van 6 september 1996 en cheque nr. 6 555 542, die beide door Yasse zijn ondertekend, noch uit de documenten die door de Bank in bijlage bij de dupliek zijn overgelegd, te weten de faxberichten van 24 september en 2 oktober 1996, die beide zijn ondertekend door Yasse, blijkt dat verzoeker enige commerciële activiteit heeft uitgeoefend.

75 Uit een en ander volgt dat de door de Bank overgelegde bewijselementen, in hun geheel beschouwd, aantonen dat verzoeker, zoals deze zelf heeft erkend, zowel zijn echtgenote als Yasse incidenteel heeft bijgestaan bij de uitoefening van een commerciële activiteit en dat hij heeft meegewerkt aan een commerciële transactie, namelijk de aankoop van een Skit-Ball stand door de onderneming Mon de l'Evasió. Deze medewerking van verzoeker kan echter, wegens het incidentele karakter en de beperkte draagwijdte ervan, niet worden gekwalificeerd als de uitoefening van een beroepsactiviteit van commerciële aard in de zin van artikel 4 van het Personeelsreglement. Evenmin is bewezen dat verzoeker er zich heeft op beroepen tot de Bank te behoren, dat hij de Bank bij zijn activiteit heeft betrokken of dat hij persoonlijk materiaal van de Bank heeft gebruikt.

76 De Bank heeft dus een kennelijk verkeerde beoordeling van de feiten gemaakt. Bijgevolg moet het beroep worden toegewezen en het bestreden besluit worden nietig verklaard, zonder dat de grief volgens welke verzoeker de activiteit van zijn echtgenote bij de onderneming Mon de l'Evasió niet heeft meegedeeld, of de overige in het onderhavige beroep tot nietigverklaring voorgedragen middelen hoeven te worden onderzocht.

77 Aangezien het Gerecht volgens artikel 41 van het Personeelsreglement bevoegd is om te beslissen over alle individuele geschillen tussen de Bank en haar personeelsleden, dient artikel 91, lid 1, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, volgens hetwelk het Gerecht volledige rechtsmacht heeft bij geschillen van geldelijke aard, naar analogie te worden toegepast. Bijgevolg moet de Bank worden veroordeeld tot betaling aan verzoeker van de bezoldiging die deze sedert zijn ontslag had moeten ontvangen."

25 Het Gerecht heeft vervolgens de door Hautem ingediende schadevorderingen afgewezen en de door de Bank ingediende schadevordering niet-ontvankelijk verklaard.

26 De punten 1 en 2 van het dictum van het bestreden arrest luiden:

1) Het besluit van de Europese Investeringsbank van 31 januari 1997 waarbij verzoeker tuchtrechtelijk is ontslagen zonder verlies van de vertrektoelage, wordt nietig verklaard.

2) De Europese Investeringsbank wordt veroordeeld tot betaling aan verzoeker van de bezoldiging die deze sedert zijn ontslag had moeten ontvangen."

De hogere voorziening

27 In hogere voorziening concludeert de Bank dat het het Hof behage:

- de punten 1 en 2 van het dictum van het bestreden arrest te vernietigen, en

- Hautem in zijn eigen kosten te verwijzen.

28 Hautem concludeert dat het het Hof behage:

- primair, de hogere voorziening niet-ontvankelijk te verklaren of, subsidiair, de hogere voorziening ongegrond te verklaren;

- de punten 1 en 2 van het dictum van het bestreden arrest te bevestigen, en

- de Bank te verwijzen in de kosten van de twee instanties.

29 Tot staving van de hogere voorziening voert de Bank twee middelen aan. Het eerste middel is ontleend aan een verkeerde kwalificatie van de feiten, die tot rechtens verkeerde gevolgen heeft geleid, en aan onjuiste motivering. Het tweede middel is ontleend aan schending van de contractuele bepalingen die van toepassing zijn op de betrekkingen tussen de Bank en haar personeel.

Het eerste middel

30 Volgens de Bank heeft het Gerecht in het bestreden arrest de feiten verkeerd gekwalificeerd en heeft het een onjuiste motivering gegeven, doordat het:

- ten onrechte heeft uitgesloten, dat de door Hautem verrichte handelingen als een vorm van beroepsactiviteit van commerciële aard in de zin van artikel 4 van het Personeelsreglement kunnen worden beschouwd (eerste onderdeel);

- ten onrechte heeft uitgesloten, dat Hautem de Bank bij de uitoefening van deze activiteit heeft betrokken en aldus de verplichting zich te gedragen overeenkomstig artikel 1 van het Personeelsreglement heeft geschonden (tweede onderdeel);

- ten onrechte heeft uitgesloten, dat Hautem een oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van materiaal van de Bank en bijgevolg de verplichting zich te gedragen overeenkomstig voormeld artikel 1 heeft geschonden (derde onderdeel);

- ten onrechte, om de door de Bank tegen Hautem geformuleerde grieven te verwerpen, geen belang heeft gehecht aan Hautems gedrag (vierde onderdeel), en

- er ten onrechte geen belang aan heeft gehecht dat in strijd met artikel 5 van het Personeelsreglement niet is meegedeeld dat Hautems echtgenote in het Vorstendom Andorra een commerciële activiteit uitoefende (vijfde onderdeel).

31 Hautem betoogt dat het eerste middel in zijn geheel niet-ontvankelijk is. Met de grief inzake de verkeerde kwalificatie door het Gerecht verzoekt de Bank het Hof in werkelijkheid de feiten opnieuw te onderzoeken, terwijl overeenkomstig artikel 225 EG en artikel 51 van 's Hofs Statuut-EG hogere voorziening alleen rechtsvragen kan betreffen en de argumenten die de Bank voor het Hof aanvoert, louter een herhaling zijn van die welke reeds voor het Gerecht zijn aangevoerd. De grief ontleend aan onjuiste motivering is evenmin ontvankelijk, omdat het Gerecht rekening heeft gehouden met alle overgelegde bewijselementen en het resultaat van zijn beoordeling heeft gemotiveerd.

Het eerste onderdeel

Argumenten van partijen

32 De Bank voert aan dat, aangezien Mon de l'Evasió in april 1996 in het Vorstendom Andorra is opgericht, men kan aannemen dat de door het Gerecht onderzochte documenten betrekking hadden op de belangrijkste commerciële handelingen die deze onderneming en haar vennoten op het moment van ontvangst van het faxbericht van 28 oktober 1996 hadden verricht. De voorbereiding en de uitvoering van deze handelingen houden zowel voor Hautem als voor Yasse noodzakelijkerwijs de uitoefening van een beroepsactiviteit van commerciële aard in. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat dit enkel voor Yasse het geval was en niet voor Hautem.

33 Hoewel het Gerecht de feiten correct heeft vastgesteld waar het in punt 70, eerste en tweede volzin, van het bestreden arrest heeft geoordeeld dat Hautem aan het opstellen van de in Yasses computer gevonden documenten had meegewerkt, heeft het ze echter verkeerd gekwalificeerd door te oordelen, dat Hautem noch actief noch uit eigenbelang daaraan had meegewerkt en dat hij evenmin commerciële handelingen had verricht, terwijl het Gerecht met betrekking tot dezelfde documenten in de punten 65 en 77 van het arrest Yasse/EIB, reeds aangehaald, heeft vastgesteld dat dit wel het geval was. In werkelijkheid heeft Hautem aan het opstellen van deze documenten meegewerkt omdat hij bij het openen van een kredietlijn op naam van de twee vennoten bij Crédit Andorrà een persoonlijk belang had. Dit blijkt uit het faxbericht van de brief van 19 augustus 1996, waarin Hautem en Yasse aan Crédit Andorrà als cliënten werden aanbevolen, alsmede uit het per faxbericht van 24 september 1996 aan Crédit Andorrà gerichte verzoek om opening van een kredietlijn, waarvan de tekst is weergegeven in punt 74 van het arrest Yasse/EIB, reeds aangehaald.

34 De motivering van het bestreden arrest is op dit punt ontoereikend en tegenstrijdig, omdat het Gerecht geen rekening heeft gehouden met het feit dat Hautem, evenals Yasse (zie arrest Yasse/EIB, reeds aangehaald, punt 66), met betrekking tot bepaalde documenten diverse onjuiste verklaringen heeft afgelegd, die enkel waren ingegeven door de noodzaak om zijn werkelijk aandeel in de activiteit van de onderneming te verdoezelen.

35 De vaststelling door het Gerecht in punt 70, laatste volzin, van het bestreden arrest, dat verzoeker de betrokken documenten niet naar de geadresseerden heeft verzonden, en geen enkel document heeft ondertekend", houdt een gebrekkige motivering en een verkeerde kwalificatie in.

36 Wat de motivering betreft, belet het feit dat Hautem deze documenten niet heeft ondertekend niet dat hij actief was betrokken bij de beslissing ze te verzenden en te gebruiken.

37 Wat de kwalificatie rechtens van de vastgestelde feiten betreft, heeft het Gerecht, door uit te sluiten dat Hautem enige bedoeling had om mee te werken aan het verzenden en het gebruik van deze documenten, ten onrechte geoordeeld dat deze feiten wat Hautem betreft niet konden worden beschouwd als een concrete medewerking aan handelingen van duidelijk commerciële aard. Dit is een onaanvaardbare beperking van het begrip commerciële handeling.

38 Wat bovendien de in punt 71 van het bestreden arrest weergegeven vaststellingen met betrekking tot Ingargiolas verklaring aan Interseco betreft, benadrukt de Bank dat deze verklaring kennelijk tegenstrijdig is met het faxbericht van 28 oktober 1996. Bovendien is deze verklaring niet consistent met de brief van 27 september 1996, waarvan de bewoordingen moeten doen geloven dat hij uitgaat van Hautem, handelend in de hoedanigheid van afgevaardigd bestuurder, management en marketing" van Mon de l'Evasió.

39 Vervolgens stelt de Bank dat het Gerecht in punt 72 van het bestreden arrest groot belang heeft gehecht aan Ingargiolas intrekkingsbrief van 19 november 1996, terwijl het in punt 70 van het arrest Yasse/EIB, reeds aangehaald, twijfelde aan de spontaniteit van deze intrekking.

40 Tot slot is de motivering in punt 73 van het bestreden arrest, wat de brief van 27 september 1996 betreft, ontoereikend en tegenstrijdig. Het Gerecht had er enerzijds rekening mee moeten houden, dat deze brief enkel van Hautem kon uitgaan, en had deze anderzijds moeten lezen in samenhang met de aan Hautem verweten feiten.

41 Volgens Hautem is dit eerste onderdeel van het eerste middel niet-ontvankelijk omdat het een onderzoek van de feiten door het Hof veronderstelt en niet is gebaseerd op een juridisch betoog. De Bank omschrijft immers niet wat zij verstaat onder commerciële handeling".

42 De grief van de Bank dat het bestreden arrest op een gebrekkige motivering berust voorzover het Gerecht niet heeft uiteengezet, in hoeverre Hautems medewerking met zijn echtgenote en met Yasse louter incidenteel en van beperkte omvang was, is evenmin ontvankelijk, omdat het Gerecht rekening heeft gehouden met alle overgelegde bewijselementen, waarvan het de bewijskracht soeverein beoordeelt, en het zijn standpunt ter zake voldoende heeft gemotiveerd.

43 Ten gronde stelt Hautem, dat geen van de hem door de Bank in hogere voorziening verweten handelingen een commerciële handeling is.

Beoordeling door het Hof

De ontvankelijkheid

44 Blijkens artikel 225 EG en artikel 51 van 's Hofs Statuut-EG is de hogere voorziening beperkt tot rechtsvragen en is het Gerecht derhalve bij uitsluiting bevoegd om de feiten vast te stellen, behoudens het geval waarin de feitelijke onjuistheid van hetgeen het heeft vastgesteld voortvloeit uit de hem overgelegde processtukken, en om die feiten te beoordelen. De beoordeling van de feiten levert - behoudens het geval van een onjuiste voorstelling van de aan het Gerecht overgelegde bewijselementen - geen rechtsvraag op die als zodanig vatbaar is voor toetsing door het Hof (arrest van 21 juni 2001, Moccia Irme e.a./Commissie, C-280/99 P-C-282/99 P, Jurispr. blz. I-4717, punt 78).

45 Daarentegen is het Hof overeenkomstig artikel 225 EG bevoegd toezicht uit te oefenen op de wijze waarop het Gerecht de feiten juridisch heeft gekwalificeerd en daaraan rechtsgevolgen heeft verbonden (zie arrest van 28 mei 1998, Deere/Commissie, C-7/95 P, Jurispr. blz. I-3111, punt 21). De vraag of de motivering van een arrest van het Gerecht tegenstrijdig of ontoereikend is, is bovendien een rechtsvraag, die als zodanig in het kader van een hogere voorziening kan worden aangevoerd (arrest van 7 mei 1998, Somaco/Commissie, C-401/96 P, Jurispr. blz. I-2587, punt 53).

46 In casu is het eerste onderdeel van het eerste middel van de hogere voorziening ontleend aan een verkeerde juridische kwalificatie van de feiten en aan onjuiste motivering door het Gerecht. Dit onderdeel van het middel berust echter grotendeels op argumenten waarmee niet de beoordeling rechtens wordt betwist, maar veeleer de feitelijke beoordeling die het Gerecht heeft verricht op basis van de overgelegde bewijsstukken, welke laatste niet vatbaar is voor toetsing door het Hof. Deze argumenten moeten dus niet-ontvankelijk worden verklaard.

47 Dit geldt in de eerste plaats voor de argumenten waarmee de Bank het Gerecht verwijt, dat het in punt 70 van het bestreden arrest heeft geoordeeld dat Hautem noch actief noch uit eigenbelang heeft meegewerkt aan het opstellen van de in Yasses computer gevonden documenten, en heeft uitgesloten dat Hautem enige bedoeling had om mee te werken aan het verzenden en het gebruik van deze documenten. Met deze argumenten wordt immers de feitelijke beoordeling van het Gerecht betwist volgens welke Hautem enkel heeft meegewerkt met Yasse aan het opstellen van de vier in Yasses computer gevonden documenten, zonder deze te hebben ondertekend of verstuurd.

48 Dit geldt vervolgens ook voor de argumenten waarmee de Bank het Gerecht verwijt, dat het in punt 71 van het bestreden arrest de verklaring van Ingargiola aan Interseco over het faxbericht van 28 oktober 1996 verkeerd heeft beoordeeld. Met deze argumenten wordt opgekomen tegen de door het Gerecht verrichte feitelijke beoordeling, dat dit faxbericht geen voldoende bewijs oplevert voor het feit dat Hautem een beroepsactiviteit van commerciële aard heeft uitgeoefend.

49 Hetzelfde geldt ten slotte voor het argument waarmee de Bank het Gerecht verwijt, dat het er in punt 73 van het bestreden arrest geen rekening mee heeft gehouden, dat de brief van 27 september 1996 enkel van Hautem kon uitgaan. Zowel het vaststellen van de auteur van een brief, als de noodzaak hem aan de hand van bewijzen te identificeren, vallen onder de beoordeling van de feiten, die het Gerecht soeverein verricht.

Ten gronde

50 Wat de kwalificatie rechtens van Hautems medewerking aan het opstellen van de in Yasses computer gevonden documenten betreft, zij erop gewezen dat het Gerecht in punt 70 van het bestreden arrest heeft geoordeeld dat deze medewerking, ook al kan zij worden beschouwd als hulp bij de uitoefening van een commerciële activiteit, niet kan worden beschouwd als de uitoefening van een beroepsactiviteit van commerciële aard in de zin van artikel 4 van het Personeelsreglement.

51 Deze kwalificatie door het Gerecht berust op generlei dwaling ten aanzien van het recht, aangezien volgens de door het Gerecht verrichte soevereine beoordeling van de feiten, Hautem zich heeft beperkt tot het meewerken aan het opstellen van de in Yasses computer gevonden documenten, zonder deze te hebben ondertekend of verstuurd.

52 Gelet op de vaststelling in het voorgaande punt, bevat punt 70 van het bestreden arrest evenmin een onjuiste motivering op grond dat het Gerecht het niet nodig heeft geacht zich uit te spreken over het waarheidsgehalte van Hautems verklaringen over bepaalde van die documenten.

53 De motivering in punt 70, laatste volzin, van het bestreden arrest is evenmin onjuist. Anders dan de Bank stelt, baseert het Gerecht zijn vaststelling dat Hautem de betrokken documenten niet heeft verzonden, niet op het feit dat hij ze niet heeft ondertekend. Het ontbreken van een handtekening is voor het Gerecht een aanvullend element dat steun biedt aan de gevolgtrekking waartoe het op basis van de overgelegde bewijselementen is gekomen, namelijk dat Hautem enkel heeft meegewerkt aan het opstellen van deze documenten.

54 Wat de volgens de Bank onjuiste motivering in punt 72 van het bestreden arrest betreft, die een gevolg zou zijn van de tegenstrijdigheid tussen het belang dat in dit punt aan Ingargiolas intrekkingsbrief van 19 november 1996 wordt gehecht en het belang dat aan dezelfde brief wordt gehecht in punt 70 van het arrest Yasse/EIB, reeds aangehaald, waarin het Gerecht, voor wat de aan Yasse verweten handelingen betreft, te kennen geeft geen geloof te hechten aan de spontaniteit van deze intrekking, moet punt 72 van het bestreden arrest in zijn context worden geplaatst.

55 Zo heeft het Gerecht in punt 71 van het bestreden arrest geoordeeld, dat het faxbericht van 28 oktober 1996 geen voldoende bewijs vormt voor de uitoefening door Hautem van een beroepsactiviteit van commerciële aard, waarvoor het Gerecht zich baseert op Ingargiolas verklaringen aan Interseco, waarin juist werd beklemtoond dat Hautem en Yasse op verschillende wijze betrokken waren bij de commerciële relaties met Skit-Ball SARL.

56 Het is dus in deze context dat het Gerecht in punt 72 van het bestreden arrest heeft vastgesteld dat, wat Hautem betreft, de inhoud van Ingargiolas intrekkingsbrief van 19 november 1996 werd bevestigd door Ingargiolas verklaringen aan Interseco.

57 Bijgevolg is, anders dan de Bank stelt, de motivering in punt 72 van het bestreden arrest niet onjuist.

58 Het eerste onderdeel van het eerste middel moet derhalve worden afgewezen.

Het tweede onderdeel

Argumenten van partijen

59 Volgens de Bank is de vaststelling in punt 69 van het bestreden arrest, dat niet is komen vast te staan dat Hautem er zich op een met het Personeelsreglement strijdige wijze op heeft beroepen tot de Bank te behoren, onjuist. Het Gerecht zou er geen rekening mee hebben gehouden dat Hautem, door mee te beslissen, de in Yasses computer gevonden faxberichten en meer bepaald het faxbericht met het verzoek een kredietlijn te openen naar Crédit Andorrà te verzenden, er zeker toe heeft bijgedragen dat de Bank bij een commerciële activiteit werd betrokken. Bovendien zou het Gerecht in punt 76 van het arrest Yasse/EIB, reeds aangehaald, vermelden dat dit faxbericht vanuit de Bank op papier met haar briefhoofd is verzonden.

60 Volgens Hautem kon het Gerecht op basis van door de Bank overgelegde bewijselementen oordelen, dat de aangevoerde feiten niet genoegzaam waren bewezen. Het Hof mag zijns inziens de juridische kwalificatie van feiten die niet voorhanden zijn dan wel voorhanden, maar niet bewezen zijn, niet toetsen. De verwijzing van de Bank naar het arrest Yasse/EIB, reeds aangehaald, is irrelevant.

Beoordeling door het Hof

61 Dienaangaande zij erop gewezen, dat het tweede onderdeel van het eerste middel van de hogere voorziening op een feitelijke veronderstelling berust, te weten Hautems medewerking aan de beslissing om de in Yasses computer gevonden faxberichten naar Crédit Andorrà te verzenden, wat in tegenspraak is met de beoordeling die het Gerecht in punt 70 van het bestreden arrest soeverein heeft verricht. Het Gerecht heeft daarin immers geoordeeld, dat Hautem enkel heeft meegewerkt aan het opstellen van de vier in Yasses computer gevonden documenten en dat hij niet bij de verzending ervan was betrokken.

62 Aangezien deze vaststelling in het stadium van de hogere voorziening niet meer kan worden betwist, moet het tweede onderdeel van het eerste middel niet-ontvankelijk worden verklaard.

Het derde onderdeel

63 Volgens de Bank heeft het Gerecht in punt 70 van het bestreden arrest ten onrechte geoordeeld, dat Hautem geen oneigenlijk en onrechtmatig gebruik had gemaakt van materiaal van de Bank. De Bank herhaalt in het kader van dit onderdeel van het middel haar argumenten volgens welke Hautem niet enkel bij het meewerken aan het opstellen van twee in Yasses computer gevonden documenten, maar ook bij de verzending ervan een concreet belang had, waardoor hij, in strijd met artikel 1 van het Personeelsreglement, actief betrokken was bij het gebruik van materiaal van de Bank voor niet toegestane doeleinden.

64 Volgens Hautem probeert de Bank enkel het bewijs te leveren dat hij een persoonlijk belang had bij het verrichten van een beweerdelijk tuchtrechtelijk strafbare handeling, maar levert zij niet het bewijs dat deze handeling is verricht. Bovendien is dit betoog van de Bank irrelevant, omdat de beoordeling van de bewijzen niet tot de bevoegdheid van het Hof behoort.

Beoordeling door het Hof

65 Dienaangaande volstaat de vaststelling, dat het derde onderdeel van het eerste middel op een feitelijke veronderstelling berust, te weten Hautems medewerking aan het verzenden van twee in Yasses computer gevonden documenten, wat, zoals in punt 61 van het onderhavige arrest is opgemerkt, in tegenspraak is met de beoordeling die het Gerecht in punt 70 van het bestreden arrest soeverein heeft verricht.

66 Het derde onderdeel van het eerste middel moet bijgevolg niet-ontvankelijk worden verklaard.

Het vierde onderdeel

Argumenten van partijen

67 Volgens de Bank heeft het Gerecht, door niet te erkennen dat Hautems gedrag ertoe strekte zijn medewerking aan de activiteit van Mon de l'Evasió te verdoezelen en door aldus impliciet de desbetreffende grief van de Bank op basis van artikel 1 van het Personeelsreglement af te wijzen, Hautems gedrag, gelet op dit artikel, juridisch verkeerd gekwalificeerd en heeft het geen rekening gehouden met de gewichtige redenen" die zijn ontslag rechtvaardigen.

68 De Bank verwijst met name naar Hautems dubbelzinnig gedrag tijdens de tuchtprocedure en in de loop van de procedure voor het Gerecht, waarin hij onjuiste verklaringen van Yasse heeft bevestigd.

69 Hautem betoogt dat de Bank voor het Gerecht nooit gewichtige redenen" ter rechtvaardiging van zijn ontslag heeft aangevoerd, zodat het Gerecht niet kan worden verweten dat het er in het bestreden arrest volstrekt geen rekening mee heeft gehouden. Het gaat bijgevolg om een nieuw middel, waarmee het Hof geen rekening mag houden.

70 Het oordeel dat Hautems gedrag in het kader van de ontslagprocedure een rechtvaardigingsgrond vormt voor de tuchtmaatregel van ontslag, zou voor het overige tot gevolg hebben, dat een ambtenaar die een dergelijke maatregel boven het hoofd hangt zich niet durft te verdedigen om zijn situatie niet te verergeren, en dat andere feiten worden onderzocht dan die op basis waarvan de tuchtprocedure is ingeleid. De Bank weet waarom Hautem - wiens verweer aanvankelijk door dezelfde gemachtigden als die van Yasse werd gevoerd - zich van Yasse heeft gedistantieerd toen aan het einde van de schriftelijke procedure voor het Gerecht bleek, dat Yasse documenten had vervalst om zijn aandeel in de hem verweten feiten te minimaliseren.

Beoordeling door het Hof

71 Dienaangaande volstaat de vaststelling dat het Gerecht in punt 75 van het bestreden arrest heeft geoordeeld, dat de door de Bank overgelegde bewijselementen niet aantonen, dat Hautem een beroepsactiviteit van commerciële aard had uitgeoefend, noch dat hij er zich op had beroepen tot de Bank behoren, dat hij de Bank bij de beroepsactiviteit had betrokken of dat hij persoonlijk gebruik had gemaakt van materiaal van de Bank. Aangezien Hautems ontslag volgens het bestreden besluit op deze grieven was gebaseerd, heeft het Gerecht terecht geoordeeld dat het niet meer hoefde te onderzoeken of Hautems gedrag in de loop van de tuchtprocedure en a fortiori in de loop van de procedure voor het Gerecht dit ontslag had kunnen rechtvaardigen.

72 Het vierde onderdeel van het eerste middel moet bijgevolg worden afgewezen.

Het vijfde onderdeel

Argumenten van partijen

73 Wat de gestelde schending door Hautem van artikel 5 van het Personeelsreglement betreft, volgens hetwelk de leden van het personeel de beroepsactiviteit van hun echtgenoot moeten meedelen, stelt de Bank dat punt 76 van het bestreden arrest een ontoereikende motivering en een rechtens onjuiste kwalificatie bevat. De Bank laat het echter aan het oordeel van het Hof over om, in de context van de aan Hautem verweten ernstige feiten, het belang van deze schending te bepalen.

74 Volgens Hautem is dit middel niet-ontvankelijk, omdat de Bank het Hof verzoekt zich uit te spreken over feiten die het Gerecht niet heeft beoordeeld.

Beoordeling door het Hof

75 Dienaangaande zij vastgesteld, dat het vijfde onderdeel van het eerste middel is gericht tegen een vaststelling rechtens in punt 76 van het bestreden arrest en dat het op die grond ontvankelijk moet worden verklaard.

76 Ten gronde heeft het Gerecht in punt 76 van het bestreden arrest geoordeeld, dat de grief volgens welke Hautem de activiteit van zijn echtgenote bij Mon de l'Evasió niet heeft meegedeeld, niet hoefde te worden onderzocht omdat de Bank de feiten kennelijk verkeerd had beoordeeld en het bestreden besluit dus in elk geval nietig moest worden verklaard.

77 Een dergelijke redenering is rechtens onjuist, omdat het bestreden besluit in voorkomend geval ook nog had kunnen worden gebaseerd op schending van artikel 5 van het Personeelsreglement. Het Gerecht heeft echter verzuimd te beoordelen, welk belang het kon hebben voor de wettigheid van het bestreden besluit, dat Hautem de activiteit van zijn echtgenote niet heeft meegedeeld.

78 Deze vergissing van het Gerecht heeft echter geen gevolgen. Het is duidelijk dat het enkele verzuim, in strijd met artikel 5 van het Personeelsreglement, om de activiteit van de echtgenoot mee te delen, indien bewezen, gezien met name de aard van Hautems functie bij de Bank een zo zware tuchtmaatregel als ontslag niet kan rechtvaardigen.

79 Het vijfde onderdeel van het eerste middel moet dus worden afgewezen.

80 Gelet op een en ander moet het eerste middel in zijn geheel worden afgewezen.

Het tweede middel

Argumenten van partijen

81 Volgens de Bank heeft het Gerecht in punt 77 van het bestreden arrest de contractuele regels die van toepassing zijn op de arbeidsverhouding tussen de Bank en haar personeel miskend, door te oordelen dat het op basis van overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 91, lid 1, van het Statuut volledige rechtsmacht had en het de Bank dus kon veroordelen, aan Hautem achterstallige bezoldiging te betalen. Met een beroep op de artikelen 13 en 44 van het Personeelsreglement en op het arrest van 15 juni 1976, Mills/EIB (110/75, Jurispr. blz. 955, punten 22 en 25), stelt de Bank dat de bronnen van de op deze arbeidsverhouding toepasselijke regels hoofdzakelijk het Personeelsreglement en de overeenkomsten tussen de Bank en elk van haar personeelsleden zijn. Bijgevolg moet de regeling van het personeel van de Bank, die van contractuele aard is, duidelijk worden onderscheiden van de regeling van de ambtenaren van de Gemeenschappen, die van statutaire aard is.

82 De Bank betwist bijgevolg, dat in geval van ontslag van een lid van haar personeel een bepaling van het Statuut overeenkomstig" kan worden toegepast.

83 De Bank betoogt meer in het bijzonder dat het Gerecht, doordat het de Bank heeft veroordeeld tot betaling aan Hautem van de bezoldiging die deze sedert zijn ontslag had moeten ontvangen, een statutaire logica heeft gevolgd die, volgens het arrest Mills/EIB, reeds aangehaald, in casu niet kon worden toegepast. Zelfs in geval van nietigverklaring van een ontslagbesluit van de Bank, kan geen herstel van de loopbaan van het ontslagen personeelslid noch herplaatsing plaatsvinden, aangezien deze begrippen volkomen vreemd zijn aan de juridische aard van een contractuele regeling. Er kan dan enkel schadevergoeding worden toegekend (zie arrest Mills/EIB, reeds aangehaald, punt 24).

84 Bovendien heeft het Gerecht, gelet op het feit dat het zich niet heeft uitgesproken over Hautems herplaatsing, zich tegengesproken, omdat het enerzijds een statutaire logica heeft gevolgd om de betaling van achterstallige bezoldiging te bevelen en het zich anderzijds niet heeft uitgesproken over herplaatsing, die ingevolge de voor de Bank geldende rechtsregels enkel tot de bevoegdheid van deze laatste behoort.

85 De Bank voegt hieraan toe dat het Gerecht in werkelijkheid in punt 77 van het bestreden arrest ambtshalve heeft beslist dat de zogenaamd door Hautem geleden schade moest worden vergoed, hoewel Hautem in eerste instantie slechts schadevergoeding had gevorderd voor het geval het ontslagbesluit niet nietig zou worden verklaard.

86 Hautem stelt dat het tweede middel van de hogere voorziening in het kader van de procedure voor het Gerecht is vermeld noch uiteengezet, zodat het een nieuw middel vormt dat niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Beoordeling door het Hof

De ontvankelijkheid

87 Volgens artikel 42, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat ingevolge artikel 118 van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, mogen nieuwe middelen in de loop van het geding niet worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken.

88 In casu moet worden vastgesteld dat de Bank in de loop van de behandeling voor het Gerecht uiteraard geen kennis heeft kunnen nemen van de redenering in punt 77 van het bestreden arrest.

89 Bijgevolg steunt het tweede middel van de hogere voorziening op een gegeven rechtens dat is gebleken in de loop van de behandeling in de zin van artikel 42, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof en moet het dus ontvankelijk worden verklaard.

Ten gronde

90 Wat in de eerste plaats de vraag betreft, of het Gerecht heeft gedwaald ten aanzien van het recht door artikel 91, lid 1, van het Statuut overeenkomstig toe te passen op een geschil tussen de Bank en een van haar personeelsleden en daarop zijn volledige rechtsmacht te baseren, moet artikel 41 van het Personeelsreglement in de beschouwing worden betrokken.

91 Volgens deze bepaling worden alle individuele geschillen tussen de Bank en de leden van haar personeel [...] beslist door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen".

92 Bijgevolg onttrekt artikel 41 van het Personeelsreglement geschillen van geldelijke aard tussen de Bank en haar personeelsleden niet aan de bevoegdheid van het Hof, en dus evenmin aan die van het Gerecht, en stelt het aan de uitoefening van deze bevoegdheid geen beperkingen die afhangen van de bijzondere aard van een geschil.

93 Zoals het Hof in punt 22 van het arrest Mills/EIB, reeds aangehaald, heeft geoordeeld, moeten het Gerecht en het Hof bij de uitoefening van deze bevoegdheid rekening houden met de bijzonderheden van de regeling van het personeel van de Bank, die van contractuele aard is.

94 De bijzondere aard van de regeling van het personeel van de Bank sluit echter niet uit, dat het Gerecht en het Hof volledige rechtsmacht hebben in geschillen van geldelijke aard tussen de Bank en haar personeelsleden. Deze bijzondere aard ondersteunt deze bevoegdheid juist. Bij gebreke van een uitdrukkelijke beperking in de toepasselijke regeling heeft de rechter die over de overeenkomst moet oordelen, in beginsel immers volledige rechtsmacht in geschillen die betrekking hebben op deze overeenkomst.

95 Het Gerecht heeft bijgevolg terecht vastgesteld, dat het op basis van overeenkomstige toepassing van de regel van artikel 91, lid 1, van het Statuut volledige rechtsmacht had om over de geldelijke aspecten van het geschil tussen Hautem en de Bank te beslissen.

96 Wat vervolgens de vraag betreft of het Gerecht de contractuele aard van de regeling van het personeel van de Bank heeft miskend door de Bank te veroordelen tot betaling aan Hautem van de bezoldiging die deze sedert zijn ontslag had moeten ontvangen, moet worden vastgesteld dat, anders dan de Bank stelt, het Gerecht bij deze beslissing geen statutaire logica heeft gevolgd, aangezien de toekenning van achterstallige bezoldiging gewoonlijk het gevolg is van de vaststelling van de onwettigheid van een ontslagbesluit, ook in het kader van een contractuele regeling.

97 Tot slot blijkt uit punt 35 van het bestreden arrest, dat Hautem het Gerecht had verzocht de Bank te veroordelen hem zijn achterstallige bezoldiging te betalen.

98 Het tweede middel moet derhalve worden afgewezen.

99 Gelet op een en ander moet de hogere voorziening in haar geheel worden afgewezen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

rechtdoende:

1) Wijst de hogere voorziening af.

2) Verwijst de Europese Investeringsbank in de kosten.

1. Blijkens artikel 225 EG en artikel 51 van het Statuut van het Hof van Justitie is de hogere voorziening beperkt tot rechtsvragen en is het Gerecht derhalve bij uitsluiting bevoegd om de feiten vast te stellen, behoudens het geval waarin de feitelijke onjuistheid van hetgeen het heeft vastgesteld, voortvloeit uit de hem overgelegde processtukken, en om die feiten te beoordelen. De beoordeling van de feiten levert - behoudens het geval van een onjuiste voorstelling van de aan het Gerecht overgelegde bewijselementen - geen rechtsvraag op die als zodanig vatbaar is voor toetsing door het Hof.

( cf. punt 44 )

2. Het Hof is overeenkomstig artikel 225 EG bevoegd om toezicht uit te oefenen op de wijze waarop het Gerecht de feiten juridisch heeft gekwalificeerd en daaraan rechtsgevolgen heeft verbonden. De vraag of de motivering van een arrest van het Gerecht tegenstrijdig of ontoereikend is, is een rechtsvraag, die als zodanig in het kader van een hogere voorziening kan worden gesteld.

( cf. punt 45 )

3. Artikel 41 van het Personeelsreglement van de Europese Investeringsbank, volgens hetwelk alle individuele geschillen tussen de Bank en de leden van haar personeel door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden beslist, onttrekt geschillen van geldelijke aard tussen de Bank en haar personeelsleden niet aan de bevoegdheid van het Hof, en dus evenmin aan die van het Gerecht, en stelt aan de uitoefening van deze bevoegdheid geen beperkingen die afhangen van de bijzondere aard van een geschil. De bijzondere aard van de regeling voor het personeel van de Bank sluit evenmin uit dat het Gerecht en het Hof volledige rechtsmacht hebben in geschillen van geldelijke aard tussen de Bank en haar personeelsleden.

Het Gerecht heeft bijgevolg terecht vastgesteld dat het op basis van overeenkomstige toepassing van de regel van artikel 91, lid 1, van het Ambtenarenstatuut volledige rechtsmacht heeft om over de geldelijke aspecten van een geschil tussen een personeelslid van de Europese Investeringsbank en de Bank te beslissen.

( cf. punten 92, 94-95 )

4. Aangezien de toekenning van de achterstallige bezoldiging gewoonlijk het gevolg is van de vaststelling van de onwettigheid van een ontslagbesluit, ook in het kader van een contractuele regeling, heeft het Gerecht de contractuele aard van de regeling voor het personeel van de Europese Investeringsbank niet miskend wanneer het bij de nietigverklaring van een besluit van de Bank houdende ontslag van één van haar personeelsleden, de Bank heeft veroordeeld tot betaling aan de betrokkene van de bezoldiging die deze sedert zijn ontslag had moeten ontvangen.

( cf. punt 96 )

1. Hogere voorziening - Middelen - Verkeerde beoordeling van feiten - Niet-ontvankelijkheid - Toetsing door Hof van beoordeling van bewijselementen - Uitgesloten, behoudens geval van verkeerde opvatting

(Art. 225 EG; Statuut-EG van het Hof van Justitie, art. 51)

2. Hogere voorziening - Middelen - Ontoereikende of tegenstrijdige motivering - Ontvankelijkheid

(art. 225 EG)

3. Ambtenaren - Beroep - Volledige rechtsmacht - Geschillen tussen Europese Investeringsbank en haar personeelsleden - Overeenkomstige toepassing van artikel 91, lid 1, van Statuut

(Ambtenarenstatuut, art. 91, lid 1; Personeelsreglement van de Europese Investeringsbank, art. 41)

Kosten

100 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat ingevolge artikel 118 van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien de Bank in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van Hautem in de kosten te worden verwezen.

In zaak C-449/99 P,

Europese Investeringsbank, vertegenwoordigd door G. Marchegiani als gemachtigde, bijgestaan door G. Vandersanden, avocat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

rekwirante,

betreffende hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vijfde kamer) van 28 september 1999, Hautem/EIB (T-140/97, JurAmbt. blz. I-A-171 en II-897), strekkende tot gedeeltelijke vernietiging van dat arrest,

andere partij bij de procedure:

Michel Hautem, personeelslid van de Europese Investeringsbank, wonende te Schouweiler (Luxemburg), vertegenwoordigd door M. Karp en J. Choucroun, avocats, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoeker in eerste aanleg,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: C. Gulmann, kamerpresident, V. Skouris (rapporteur), J.-P. Puissochet, R. Schintgen en N. Colneric, rechters,

advocaat-generaal: L. A. Geelhoed,

griffier: R. Grass,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 1 februari 2001,

het navolgende

Arrest