Home

Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 4 februari 2004.

Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 4 februari 2004.

1. Procedure - Kosten - Begroting - Invorderbare kosten - In aanmerking te nemen factoren

(Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 74)

2. Procedure - Kosten - Begroting - Invorderbare kosten - Begrip - In aanmerking te nemen factoren - Kosten die noodzakelijk zijn voor procedure van begroting van kosten - Daaronder begrepen

(Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 69, lid 1, en 74)

1. Inzake de begroting van de kosten kent het gemeenschapsrecht, wat de advocatenkosten betreft, geen regeling betreffende de tarieven of de benodigde arbeidstijd. Het Hof dient de gegevens van de zaak dan ook vrijelijk te beoordelen, daarbij rekening houdend met het voorwerp en de aard van het geschil, het belang ervan voor het gemeenschapsrecht, alsmede met de moeilijkheid van de zaak, de hoeveelheid werk die de gemachtigden of de raadslieden aan de contentieuze procedure kunnen hebben gehad, en het economisch belang van het geschil voor de partijen.

(cf. punt 18)

2. Wat de kosten van de procedure van kostenbegroting betreft, bevat artikel 74 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof geen bepaling die overeenkomt met het bepaalde in artikel 69, lid 1, van dit reglement, volgens hetwelk ten aanzien van de proceskosten wordt beslist in het arrest of de beschikking waardoor een einde komt aan het geding. De reden is dat het Hof bij de vaststelling van de invorderbare kosten rekening houdt met alle omstandigheden van de zaak tot het tijdstip van de uitspraak van de beschikking inzake kostenbegroting. Enerzijds behoeft dus in verband met de onderhavige procedure niet afzonderlijk te worden beslist over de kosten. Anderzijds betekent dit dat de noodzakelijke kosten voor deze procedure invorderbaar zijn.

(cf. punt 24)

In zaak C-77/99 DEP,

Commissie van de Europese Gemeenschappen , vertegenwoordigd door R. B. Wainwright, als gemachtigde, bijgestaan door Núñez-Müller, Rechtsanwalt, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Oder-Plan Architektur GmbH , in liquidatie, gevestigd te Berlijn (Duitsland), vertegenwoordigd door haar vereffenaar, C. Schlote,

NCC Deutsche Bau GmbH , vroeger NCC Siab Bau GmbH, gevestigd te Fürstenwalde (Duitsland), wettelijk vertegenwoordigd door haar bestuurder, K. Bauer, vertegenwoordigd door D. Stoecker, Rechtsanwalt,

en

Esbensen Consulting Engineers , gevestigd te Virum (Denemarken), vertegenwoordigd door D. Stoecker, Rechtsanwalt,

verweerders

betreffende een verzoek tot begroting van de invorderbare kosten na het arrest van het Hof van 11 oktober 2001, Commissie/Oder-Plan Architektur e.a. (C-77/99, Jurispr. blz. I-7355),

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

Samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, R. Schintgen en N. Colneric (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: R. Grass,

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking

Voorgeschiedenis en conclusies van de Commissie

1. Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 3 maart 1999, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 181 EG-Verdrag (thans artikel 238 EG) beroep ingesteld, strekkende tot hoofdelijke veroordeling van Oder-Plan Architektur GmbH (hierna: "Oder-Plan"), NCC Deutsche Bau GmbH (hierna: "Deutsche Bau") en Esbensen Consulting Engineers (hierna: "Esbensen") tot betaling van een bedrag van 54 510 EUR, vermeerderd met een bedrag van 20 798,70 EUR aan interessen over het tijdvak van 1 januari 1993 tot en met 15 januari 1999 en, vanaf 16 januari 1999, met interessen ter hoogte van het door het Europees Fonds voor Monetaire Samenwerking voor zijn transacties in euro toegepast percentage, verhoogd met 2 %, berekend over het hoofdbedrag van 54 510 EUR.

2. Het geschil is ontstaan in het kader van een overeenkomst betreffende de toekenning van financiële steun van de Gemeenschap voor de uitvoering van een project in de energiesector. Na opzegging van deze overeenkomst heeft de Commissie een deel van de steun teruggevorderd.

3. Bij arrest van 11 oktober 2001, Commissie/Oder Plan Architektur e.a. (C-77/99, Jurispr. blz. I-7355), heeft het Hof Oder-Plan, bij verstek en hoofdelijk met Deutsche Bau en Esbensen veroordeeld tot betaling aan de Commissie van het bedrag van 54 510 EUR, vermeerderd met interessen ten bedrage van 12 077,09 EUR voor het tijdvak van 1 januari 1995 tot en met 15 januari 1999. Anderzijds heeft het Deutsche Bau en Esbensen hoofdelijk onder elkaar en hoofdelijk met Oder-Plan veroordeeld tot betaling aan de Commissie van het bedrag van 54 510 EUR, vermeerderd met interessen ten bedrage van 12 077,09 EUR voor het tijdvak van 1 januari 1995 tot en met 15 januari 1999. Het beroep is voor het overige verworpen. Bovendien zijn Oder-Plan, Deutsche Bau en Esbensen hoofdelijk verwezen in de kosten.

4. Na dit arrest heeft de Commissie Deutsche Bau en Esbensen bij brief van 12 november 2001 meegedeeld dat zij 5 949,54 EUR aan advocatenkosten en 250 EUR aan administratiekosten verschuldigd waren. De declaraties van de advocaat van de Commissie waren bij deze brief gevoegd.

5. Bij brief van 27 november 2001 hebben Deutsche Bau en Esbensen geweigerd de door de Commissie gevraagde bedragen te betalen [.]. Verweersters zouden de Commissie [...] ten hoogste een bedrag van 4 930 DEM of 2 520,67 EUR verschuldigd zijn..

[.]

8 Verweerster Oder-Plan heeft de betalingsverzoeken, kostennota's en aanmaningen van de Commissie niet beantwoord en heeft niet betaald.

9 In deze omstandigheden heeft de Commissie het Hof bij op 19 december 2002 overeenkomstig artikel 74, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering ingediend verzoekschrift verzocht de door verweersters hoofdelijk verschuldigde kosten te begroten op 8 199,44 EUR in totaal.

Ten gronde

Argumenten van partijen

[.]

Beoordeling door het Hof

[.]

18 Wat de advocatenkosten betreft, kent het gemeenschapsrecht geen regeling betreffende de tarieven of de benodigde arbeidstijd. Het Hof dient de gegevens van de zaak dan ook vrijelijk te beoordelen, daarbij rekening houdend met het voorwerp en de aard van het geschil, het belang ervan voor het gemeenschapsrecht, alsmede met de moeilijkheid van de zaak, de hoeveelheid werk die de gemachtigden of de raadslieden aan de contentieuze procedure kunnen hebben gehad, en het economisch belang van het geschil voor de partijen (zie beschikking [van 6 januari 2004] Mulder/Raad en Commissie, [C-104/89 DEP, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 51).

22 Tegen de achtergrond van het voorgaande overschrijdt het gevorderde bedrag van 5 949,54 EUR voor advocatenkosten in de hoofdzaak niet de noodzakelijke kosten in de zin van artikel 73, sub b, van het Reglement voor de procesvoering.

23 Voor administratiekosten is een bedrag van 250 EUR tevens aanvaardbaar; het omvat immers niet alleen de interne administratiekosten voor kopieën, maar ook de reiskosten in verband met het bijwonen van de terechtzitting.

24 Wat de kosten van de procedure van kostenbegroting betreft, bevat artikel 74 van het Reglement voor de procesvoering geen bepaling die overeenkomt met het bepaalde in artikel 69, lid 1, van dit Reglement, dat ten aanzien van de proceskosten wordt beslist in het arrest of de beschikking waardoor een einde komt aan het geding. De reden is dat het Hof bij de vaststelling van de invorderbare kosten rekening houdt met alle omstandigheden van de zaak tot het tijdstip van de uitspraak van de beschikking inzake kostenbegroting. Enerzijds behoeft dus in verband met de onderhavige procedure niet afzonderlijk te worden beslist over de kosten (zie beschikking Mulder e.a./Raad en Commissie, reeds aangehaald, punt 87). Anderzijds betekent dit, dat de noodzakelijke kosten voor deze procedure invorderbaar zijn (zie in die zin beschikking Mulder, reeds aangehaald, punt 87 en 88).

25 Gelet op de criteria genoemd in punt 18 van de onderhavige beschikking overschrijdt het ter zake gevorderde bedrag van 2 000 EUR evenwel ruimschoots hetgeen als redelijk kan worden aanvaard. In dit verband moet in het bijzonder erop worden gewezen dat alleen een bedrag van 3 678,77 EUR ernstig in geschil was.

26 In deze omstandigheden moet het totaalbedrag van de invorderbare kosten op 6 600 EUR worden vastgesteld.

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer)

beschikt:

Het totaalbedrag van de door Oder-Plan Architektur GmbH, NCC Deutsche Bau GmbH en Esbensen Consulting Engineers hoofdelijk aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen te vergoeden kosten wordt vastgesteld op 6 600 EUR.

Luxemburg, 4 februari 2004.