Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 30 januari 2002.
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 30 januari 2002.
1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 29 maart 1999, heeft de Italiaanse Republiek krachtens artikel 173 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230 EG) verzocht om nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 16 december 1998 houdende goedkeuring van de wijzigingen van de indicatieve verdeling van de communautaire initiatieven, dat aan verzoekster is meegedeeld bij brief van de secretaris-generaal van de Commissie van 19 januari 1999 (hierna: "bestreden besluit"), en van alle handelingen die daaraan ten grondslag liggen of daarmee verbonden zijn, inzonderheid het advies van het comité van beheer van 22 september 1998 en de in bijlage bij die brief gevoegde tabel.
Rechtskader en feiten
2 Artikel 130 A EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 158 EG) bepaalt, dat de Gemeenschap haar optreden gericht op de versterking van de economische en sociale samenhang, ontwikkelt en vervolgt. Zij stelt zich in het bijzonder ten doel, de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen teneinde de harmonische ontwikkeling van de Gemeenschap in haar geheel te bevorderen. Overeenkomstig artikel 130 B EG-Verdrag (thans artikel 159 EG) ondersteunt de Gemeenschap deze verwezenlijking tevens door haar optreden via de structuurfondsen.
3 Om deze doelstellingen te verwezenlijken en de taken van de Fondsen te regelen, heeft de Raad volgende verordeningen vastgesteld: verordening (EEG) nr. 2052/88 van 24 juni 1988 betreffende de taken van de Fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de coördinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten (PB L 185, blz. 9), met name gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2081/93 van de Raad van 20 juli 1993 (PB L 193, blz. 5; hierna: "verordening nr. 2052/88"), en verordening (EEG) nr. 4253/88 van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (PB L 374, blz. 1), met name gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2082/93 van de Raad van 20 juli 1993 (PB L 193, blz. 20; hierna: "verordening nr. 4253/88").
4 Artikel 4, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 2052/88 bepaalt:
"De actie van de Gemeenschap is bedoeld als aanvulling op of bijdrage tot de overeenkomstige acties van de lidstaten. Zij komt tot stand door nauw overleg tussen de Commissie, de betrokken lidstaat en de door de lidstaat aangewezen nationale, regionale, lokale of andere bevoegde autoriteiten en instanties (...) waarbij elke partij handelt als een partner die een gemeenschappelijk doel nastreeft. Dit overleg wordt hierna $partnerschap' genoemd. Het partnerschap omvat de voorbereiding, de financiering en de beoordeling vooraf van, het toezicht op en de evaluatie achteraf van de acties."
5 Artikel 5, lid 5, derde alinea, van deze verordening luidt:
"Het initiatief voor de [financiële] bijstandsverlening [door de Structuurfondsen] gaat uit van de lidstaten of van de Commissie met instemming van de betrokken lidstaat."
6 De bijstandsverleningen op initiatief van de Commissie worden "communautaire initiatieven" genoemd.
7 In artikel 12, leden 4 en 5, van de verordening is bepaald:
"4. De Commissie stelt volgens doorzichtige procedures indicatieve verdelingen van de vastleggingskredieten van de Structuurfondsen over de lidstaten voor elk van de doelstellingen 1 tot en met 4 en 5 b) vast en houdt hierbij, zoals in het verleden, ten volle rekening met de volgende objectieve criteria: de nationale welvaart, de regionale welvaart, de bevolking van de regio's en de relatieve ernst van de structurele problemen, met inbegrip van het werkloosheidsniveau en, ten aanzien van de relevante doelstellingen, de ontwikkelingsbehoeften op het platteland. (...)
(...)
5. Voor de periode [1994-1999] wordt 9 % van de vastleggingskredieten van de Structuurfondsen bestemd voor de financiering van de bijstandsverlening die overeenkomstig artikel 5, lid 5, op initiatief van de Commissie wordt ondernomen."
8 Artikel 17, lid 2, van verordening nr. 2052/88, ten slotte, bepaalt:
"De Commissie wordt voor de uitvoering van de bijstandsverlening waarvoor zij overeenkomstig artikel 5, lid 5, laatste alinea, het initiatief neemt, bijgestaan door een comité van beheer bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten."
9 Verder moeten ook een aantal bepalingen van verordening nr. 4253/88 worden aangehaald.
10 Artikel 11, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 4253/88, dat handelt over de communautaire initiatieven, luidt:
"Krachtens artikel 5, lid 5, van verordening (EEG) nr. 2052/88 kan de Commissie op eigen initiatief, volgens de procedures van titel VIII en na kennisgeving aan het Europees Parlement, besluiten de lidstaten voor te stellen steunaanvragen in te dienen voor acties die van bijzonder belang voor de Gemeenschap zijn. (...)"
11 Krachtens artikel 14 van deze verordening "besluit de Commissie (...) over de bijstand van de Fondsen".
12 Artikel 20, lid 1, van deze verordening bepaalt:
"De betalingsverplichtingen worden aangegaan op de grondslag van de beschikkingen van de Commissie tot goedkeuring van de betrokken acties. (...)"
13 Verder bepaalt artikel 24 van de verordening, met als opschrift "Vermindering, opschorting en intrekking van de bijstand":
"1. Indien het bedrag van de toegekende financiële bijstand door de stand van de uitvoering van een actie of maatregel noch gedeeltelijk, noch geheel lijkt te worden gerechtvaardigd, gaat de Commissie in het kader van het partnerschap over tot een passend onderzoek van het geval, waarbij zij met name aan de lidstaat of aan de autoriteiten die door de lidstaat voor de tenuitvoerlegging van de actie zijn aangewezen, vraagt om haar binnen een bepaalde termijn hun opmerkingen mee te delen.
2. Na dit onderzoek kan de Commissie de bijstand voor de betrokken actie of maatregel verminderen of opschorten indien het onderzoek een onregelmatigheid bevestigt of een belangrijke wijziging die strijdig is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van de actie of maatregel en waarvoor niet om haar goedkeuring is verzocht.
(...)"
14 In artikel 25 van verordening nr. 4253/88 is bepaald:
"1. In het kader van het partnerschap zorgen de Commissie en de lidstaten voor een doeltreffend toezicht op het gebruik van de bijstand van de Fondsen in het kader van het communautaire bestek en de specifieke acties (programma's en dergelijke). (...)
(...)
3. De toezichtcomités worden, in het kader van het partnerschap, krachtens een overeenkomst tussen de betrokken lidstaat en de Commissie ingesteld.
(...)
5. Indien nodig past het toezichtcomité, zonder het totale bedrag van de toegekende communautaire bijstand te wijzigen en binnen per doelstelling geharmoniseerde grenzen, de oorspronkelijk goedgekeurde toekenningsvoorwaarden van de financiële bijstand aan, alsmede, met inachtneming van de beschikbare financiële middelen en de begrotingsvoorschriften, het voorgenomen financieringsplan, met inbegrip van eventuele overdrachten tussen communautaire financieringsbronnen en de daaruit voortvloeiende wijzigingen van de hoogte van de bijstandsverlening. De bovengenoemde per doelstelling geharmoniseerde grenzen worden door de Commissie vastgesteld overeenkomstig de in titel VIII bedoelde procedure en opgenomen in de communautaire bestekken.
Deze wijzigingen worden de Commissie en de betrokken lidstaat onmiddellijk ter kennis gebracht. Zij zijn van toepassing na bevestiging door de Commissie en de betrokken lidstaat; deze bevestiging vindt plaats binnen twintig werkdagen na ontvangst van de kennisgeving, waarvan de datum door de Commissie met een ontvangstbewijs wordt gecertificeerd.
De overige wijzigingen worden door de Commissie in samenwerking met de betrokken lidstaat vastgesteld na advies van het toezichtcomité.
(...)"
15 Bovendien bepaalt het in deze zaak toepasselijke artikel 16, eerste alinea, van het reglement van orde van de Commissie, in de versie van besluit 93/492/Euratom, EGKS, EEG van de Commissie van 17 februari 1993 (PB L 230, blz. 15), zoals gewijzigd bij besluit 95/148/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 8 maart 1995 (PB L 97, blz. 82):
"De ter vergadering genomen besluiten worden, in de taal of talen waarin zij authentiek zijn, op onscheidbare wijze als bijlage gevoegd bij de notulen van de vergadering van de Commissie waarop zij zijn aangenomen. Deze besluiten worden gewaarmerkt door de handtekeningen van de voorzitter en van de secretaris-generaal die op de eerste bladzijde van deze notulen worden geplaatst".
16 Bij beschikkingen van 13 juli, 12 oktober en 21 december 1994 en 8 mei 1996 stelde de Commissie voor alle communautaire initiatieven voor de planningsperiode 1994-1999 een indicatieve verdeling vast.
17 Vervolgens werden tussen de Italiaanse Republiek en de Commissie regelmatig brieven gewisseld in het kader van het toezicht op de verwezenlijking van de communautaire initiatieven in die lidstaat.
18 Voor 1999 besliste de Commissie de indicatieve verdelingen van de communautaire initiatieven te wijzigen om een bedrag van 100 miljoen ECU vrij te maken voor de financiering van een communautair initiatief, namelijk een speciaal steunprogramma voor vrede en verzoening in Noord-Ierland en de aangrenzende graafschappen van Ierland (hierna: "PEACE-initiatief").
19 Met inachtneming van verschillende criteria, inzonderheid de stand van uitvoering van de verschillende communautaire initiatieven in de lidstaten, stelde de Commissie een voorstel tot wijziging van de verdeling van de communautaire initiatieven op in de vorm van een werkdocument dat door het comité van beheer op zijn vergadering van 22 september 1998 werd goedgekeurd.
20 Uit dit werkdocument blijkt, dat de toedeling van 100 miljoen ECU aan het PEACE-initiatief voor de Italiaanse Republiek een vermindering van de bijstand met 44,7 miljoen ECU met zich bracht, terwijl dit ook een aanzienlijke vermindering meebracht voor de Franse Republiek (18,1 miljoen ECU), het Verenigd Koninkrijk (16,4 miljoen ECU), de Portugese Republiek (6,8 miljoen ECU) en de Bondsrepubliek Duitsland (6 miljoen ECU).
21 Wat de Italiaanse Republiek betreft, had de vermindering met 44,7 miljoen ECU betrekking op de initiatieven Interreg (21 miljoen ECU), KMO (17,8 miljoen ECU), URBAN (3,2 miljoen ECU), Leader (2 miljoen ECU) en Konver (0,7 miljoen ECU).
22 Deze nieuwe verdeling werd vervolgens op 16 december 1998 door de Commissie goedgekeurd en bij brief van haar secretaris-generaal van 19 januari 1999 aan verzoekster meegedeeld.
23 Deze brief luidt als volgt:
"La Commissione Europea ha approvato, nella riunione del 16 dicembre 1998, le modifiche alle ripartizioni indicative delle Iniziative Comunitarie, sulle quali il competente Comitato di Gestione aveva espresso parere favorevole il 22 settembre 1998. La decisione tiene conto del grado di avanzamento delle Initiative e della necessità di reperire ulteriori risorse finanziare per il 1999 in favore dell'Iniziativa $Peace and Reconciliation in Ireland and Northern Ireland'.
La nuova tabella allegata sostituisce le analoghe tabelle accluse alla lettera del 13 luglio 1994 e 13 giugno 1996 del signor Williamson."
(De Europese Commissie heeft tijdens de vergadering van 16 december 1998 haar goedkeuring gehecht aan de wijzigingen van de indicatieve verdelingen van de communautaire initiatieven waarover het bevoegde comité van beheer op 22 september 1998 een gunstig advies had uitgebracht. Het besluit houdt rekening met de stand van uitvoering van de initiatieven en met de noodzaak, voor 1999 andere financiële bronnen te vinden voor het initiatief "Peace and Reconciliation in Ireland and Northern Ireland".
De nieuwe, als bijlage bijgevoegde tabel vervangt de overeenkomstige, als bijlage bij de brieven van de heer Williamson van 13 juli 1994 en 13 juni 1996 gevoegde tabellen.)
24 Bij de brief was een tabel gevoegd met als titel "Stanziamenti indicativi per iniziativa comunitaria e per Stato membro (in MECU, prezzi 1999") [Indicatieve verdeling per communautair initiatief en per lidstaat (in miljoen ECU, prijzen van 1999)], waarin voor elke lidstaat het indicatief toegewezen bedrag en de verdeling daarvan over de verschillende communautaire initiatieven werden vermeld. Voor de Italiaanse Republiek verwees een asterisk naar een voetnoot met de volgende tekst: "Tali stanziamenti potranno essere programmati nella loro totalità solo qualora lo Stato membro confermi il suo accordo ad una riduzione delle risorse programmate all'interno dell'Iniziativa PMI" (Deze kredieten kunnen slechts in globo verdeeld worden wanneer de lidstaat instemt met een vermindering van de in het kader van het KMO-initiatief toegewezen middelen).
25 Bij beschikkingen van de president van het Hof van 17 juni en 1 juli 1999 zijn het Verenigd Koninkrijk en Ierland toegelaten tot interventie aan de zijde van de Commissie.
De door Ierland opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid van het beroep
26 In zijn memorie van interventie voert Ierland aan dat het beroep van de Italiaanse Republiek niet-ontvankelijk is, omdat het is ingesteld na het verstrijken van de beroepstermijn van artikel 173, vijfde alinea, van het Verdrag en is gericht tegen een besluit dat de Commissie in het kader van de uitvoering van de gemeenschapsbegroting moest vaststellen, terwijl die lidstaat niet is opgekomen tegen de algemene begroting van de Gemeenschappen voor het jaar 1999.
27 Opgemerkt zij echter dat de Commissie, verweerster aan de zijde waarvan Ierland is toegelaten tot interventie, niet een exceptie van niet-ontvankelijkheid van het beroep van de Italiaanse Republiek heeft opgeworpen; zij heeft zelfs uitdrukkelijk erkend dat het beroep in elk geval niet tardief was.
28 Volgens artikel 37, vierde alinea, van 's Hofs Statuut-EG kunnen de conclusies van het verzoek tot interventie slechts strekken tot ondersteuning van de conclusies van een der partijen. Volgens artikel 93, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering aanvaardt de interveniënt bovendien het geding in de stand waarin het zich op het ogenblik van interventie bevindt.
29 Hieruit volgt dat Ierland, interveniënt, geen exceptie van niet-ontvankelijkheid kon opwerpen, zodat het Hof zich over die exceptie niet behoeft uit te spreken (zie arresten van 24 maart 1993, CIRFS e.a./Commissie, C-313/90, Jurispr. blz. I-1125, punten 20-22, en 15 juni 1993, Matra/Commissie, C-225/91, Jurispr. blz. I-3203, punt 12).
30 Op grond van artikel 92, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet evenwel ambtshalve worden onderzocht, of het beroep niet tardief is.
31 Volstaan kan echter worden met vast te stellen, dat de Italiaanse Republiek op 20 januari 1999 de brief van de secretaris-generaal van de Commissie van 19 januari 1999 heeft ontvangen waarbij zij van het bestreden besluit op de hoogte werd gesteld, en dat de beroepstermijn, rekening houdend met een termijn wegens afstand van tien dagen, als bedoeld in artikel 1, derde gedachtestreepje, van bijlage II bij het Reglement voor de procesvoering zoals dat op de datum van de instelling van het beroep van kracht was, op 30 maart 1999 verstreek. Het verzoekschrift is op 29 maart 1999 ingeschreven, en kan dus niet als tardief worden aangemerkt.
Ten gronde
Het voorwerp van het beroep
32 Blijkens het dossier heeft de Italiaanse Republiek weliswaar verzocht om nietigverklaring van het bestreden besluit en, "zo nodig" van alle andere daarmee verband houdende handelingen en besluiten, doch deze eventuele uitbreiding van het beroep tot andere besluiten dan dat van 16 december 1998 geeft in feite aan dat verzoekster, volgens haar zeggen, aanvankelijk niet zeker wist in welke handeling het besluit was neergelegd om bepaalde middelen die bij een indicatieve verdeling aan haar waren toegewezen, te herverdelen. Zodra echter bleek dat het bestreden besluit wel degelijk tijdens de vergadering van de Commissie van 16 december 1998 was vastgesteld, gaf de Italiaanse Republiek haar betwisting van andere met dit besluit verband houdende handelingen op.
33 Het beroep is in de meest recente stand ervan dus uitsluitend tegen het bestreden besluit gericht.
De aard van het bestreden besluit
34 Volgens de Commissie voorziet het bestreden besluit in een herverdeling over de lidstaten van financiële bijstand voor communautaire initiatieven, hetgeen voor de Italiaanse Republiek betekent dat het indicatieve plafond van de middelen waarover zij voor de uitvoering van communautaire initiatiefprogramma's eventueel kan beschikken, met 44,7 miljoen ECU wordt verlaagd. Deze vermindering, die krachtens artikel 12, lid 4, van verordening nr. 2052/88 betrekking heeft op indicatieve bedragen en waarvoor geen instemming van de lidstaten is vereist, zou in casu een lager bedrag betreffen dan dat van de middelen in de aanvankelijke en nog niet toegekende verdeling, en heeft dus geen invloed op de bedragen die krachtens de artikelen 14 en 20 van verordening nr. 4253/88 reeds aan de Italiaanse Republiek waren toegewezen.
35 De Commissie betoogt dat het bestreden besluit voorts een wijziging beoogt van de verdeling van de kredieten over de communautaire initiatieven die de Italiaanse Republiek betreffen. Deze tweede fase, die reeds verleende bijstand betreft en waarvoor dus vooraf verzoeksters instemming nodig is, heeft voor laatstgenoemde echter slechts de status van een voorstel.
36 Het bestreden besluit is volgens de Commissie dus een atypische handeling, louter een werkdocument, en is geen beschikking in de zin van artikel 189 EG-Verdrag (thans artikel 249 EG), die als zodanig moet voldoen aan de vormvoorschriften die voor in dat artikel bedoelde handelingen gelden.
37 Uit de processtukken, en met name uit het verweerschrift en de dupliek van de Commissie, blijkt echter dat voorzover voor de uitvoering van het aan de Italiaanse Republiek gedane voorstel, dat een vermindering van de reeds toegewezen middelen betrof, de instemming van de Italiaanse Republiek nodig was, de Commissie van mening is dat wanneer deze daar niet mee instemt, in elk geval de bijstand voor andere initiatieven die diezelfde lidstaat betreffen met eenzelfde bedrag van 44,7 miljoen ECU wordt verminderd.
38 Voorts blijkt uit de tekst van de mededeling van 9 december 1998, betreffende indicatieve toewijzingen per communautair initiatief en per lidstaat, die de Commissie heeft besproken tijdens haar 1413e vergadering te Straatsburg op 16 december 1998, dat haar was voorgesteld, "een besluit vast te stellen houdende wijziging van de indicatieve toewijzing vastgesteld per lidstaat en per initiatief, overeenkomstig tabel 2 (bijgevoegd)". Dienovereenkomstig heeft de Commissie besloten "de indicatieve toewijzing van communautaire initiatieven vastgesteld per lidstaat en per initiatief goed te keuren, overeenkomstig de bijgevoegde tabel 2".
39 Tabel 2, de enige die is goedgekeurd, bevat slechts een nieuwe verdeling van de indicatieve toewijzingen per communautair initiatief en per lidstaat, en legt deze ter beoordeling aan de lidstaten voor. Tabel 1, die eveneens bij die mededeling is gevoegd en waaruit blijkt dat het voor Italië uitgetrokken bedrag met 44,7 miljoen ECU wordt verlaagd, is door de Commissie echter niet formeel goedgekeurd.
40 Uit een en ander moet worden afgeleid dat het bestreden besluit, anders dan de Commissie stelt, een beschikking in de zin van artikel 189 van het Verdrag is, en dat deze in feite slechts betrekking heeft op de bedragen waarvoor in het kader van elk van die initiatieven nog geen beslissing tot toekenning van financiële bijstand was genomen. De bestreden beschikking strekt er dus niet toe, de indicatieve toewijzingen die per communautair initiatief aan de Italiaanse Republiek zijn toegekend volgens tabel 2, met 44,7 miljoen ECU te verminderen, maar om dit bedrag in mindering te brengen op het deel van de aanvankelijk voor die lidstaat vastgestelde indicatieve verdeling waarvoor nog geen communautaire middelen waren toegekend.
Schending van wezenlijke vormvoorschriften
41 Verzoekster stelt dat de bestreden beschikking non-existent dan wel volstrekt nietig is, aangezien zij, voorzover haar bekend, niet is neergelegd in enig besluit waarin de datum is vermeld waarop de Commissie daarover zou hebben beraadslaagd, en de inhoud ervan alleen kan worden afgeleid uit de brief van de secretaris-generaal van de Commissie van 19 januari 1999. In de veronderstelling dat deze brief de materiële voorstellingsvorm van de beschikking is, is deze ongeldig omdat zij niet is ondertekend door de voorzitter van de Commissie en evenmin door een lid van de Commissie, en zij in strijd met artikel 190 EG-Verdrag (thans artikel 253 EG) niet toereikend is gemotiveerd.
42 Uit de stukken die de Commissie in bijlage bij haar verweerschrift heeft gevoegd blijkt, dat de bestreden beschikking is vastgesteld tijdens de vergadering van de Commissie van 16 december 1998, tijdens welke zij de mededeling van 9 december 1998 heeft goedgekeurd waarbij haar een nieuwe verdeling werd voorgesteld van de indicatieve toewijzing per communautair initiatief en per lidstaat.
43 Op de eerste bladzijde van de notulen van deze vergadering staat weliswaar de handtekening van een autoriteit die gemachtigd is de instelling te vertegenwoordigen, doch de tabel waarin de wijziging is opgenomen van de indicatieve verdelingen van de kredieten voor communautaire initiatieven tussen de lidstaten is niet op onscheidbare wijze als bijlage bij die notulen gevoegd, hetgeen in strijd is met artikel 16, eerste alinea, van het Reglement van orde van de Commissie; de tabel is evenmin ondertekend.
44 De Commissie heeft deze feiten in dupliek niet betwist, doch heeft daarin, en ook ter terechtzitting, enkel geantwoord dat die formaliteiten geen voorwaarde zijn voor de geldigheid van een handeling als de bestreden beschikking, die zij als atypisch beschouwt, en dat het feit dat die formaliteiten niet zijn vervuld in elk geval niet dermate ernstig is, dat de bestreden beschikking als juridisch non-existent moet worden aangemerkt.
45 Het Hof heeft immers reeds geoordeeld, dat gebreken als die waardoor de bestreden beschikking is aangetast, dat wil zeggen het ontbreken van authentisatie van de handeling, zonder dat serieus is bestreden dat de Commissie daadwerkelijk heeft besloten het litigieuze dispositief vast te stellen, niet dermate ernstig zijn, dat die beschikking als non-existent moet worden beschouwd (zie arrest van 15 juni 1994, Commissie/BASF e.a., C-137/92 P, Jurispr. blz. I-2555, punten 48-53). Het Hof heeft echter eveneens geoordeeld, dat dergelijke gebreken kunnen leiden tot de nietigheid van een beschikking wegens schending van wezenlijke vormvoorschriften (arrest Commissie/BASF e.a., reeds aangehaald, punten 72-78).
46 De Italiaanse Republiek stelt echter niet alleen dat de bestreden beschikking non-existent is, welke zienswijze door het Hof in casu niet kan worden aanvaard, maar eveneens dat zij nietig moet worden verklaard wegens schending van wezenlijke vormvoorschriften.
47 Gelijk het Hof in zijn arrest van 6 april 2000, Commissie/ICI (C-286/95 P, Jurispr. blz. I-2341, punt 42) reeds heeft geoordeeld, bestaat de schending van een wezenlijk vormvoorschrift in het loutere ontbreken van authentisatie van een handeling, zonder dat daarnaast behoeft te worden aangetoond, dat de handeling door een ander gebrek is aangetast of dat het ontbreken van authentisatie aan degene die zich daarop beroept, schade heeft veroorzaakt. Voorts is vereist, dat de authentisatie aan de betekening voorafgaat, zoniet bestaat steeds het gevaar dat de betekende tekst niet identiek is met de door de Commissie vastgestelde tekst (arrest Commissie/ICI, reeds aangehaald, punt 62).
48 Daar de bestreden beschikking niet conform de eisen van artikel 16, eerste alinea, van het reglement van orde van de Commissie op onscheidbare wijze als bijlage bij de notulen van de vergadering van 16 december 1998 is gevoegd, kan zij niet als naar behoren geauthentiseerd worden beschouwd. Zij is daarom gebrekkig wegens schending van wezenlijke vormvoorschriften en moet op die enkele grond nietig worden verklaard.
49 In deze omstandigheden behoeven de andere middelen van het verzoekschrift niet te worden onderzocht.
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
rechtdoende:
1) Verklaart nietig de beschikking van de Commissie van 16 december 1998 houdende goedkeuring van de wijzigingen van de indicatieve verdeling van de communautaire initiatieven, die aan de Italiaanse Republiek is meegedeeld bij brief van de secretaris-generaal van de Commissie van 19 januari 1999.
2) Verwijst de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten.
3) Verstaat dat Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië hun eigen kosten zullen dragen.
Kosten
50 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dit is gevorderd. Daar de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Italiaanse Republiek in de kosten te worden verwezen. Overeenkomstig artikel 69, lid 4, eerste alinea, van voormeld Reglement zullen Ierland en het Verenigd Koninkrijk, die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten dragen.
In zaak C-107/99,
Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door U. Leanza als gemachtigde, bijgestaan door I. M. Braguglia, avvocato dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. de March, K. Simonsson en H. Speyart als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerster,
ondersteund door
Ierland, vertegenwoordigd door J. Payne als gemachtigde, bijgestaan door D. McGuinness, SC, en E. Kent, solicitor,
en door
Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door J. E. Collins als gemachtigde, bijgestaan door D. Wyatt, QC,
interveniënten,
betreffende een verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 16 december 1998 houdende goedkeuring van de wijzigingen van de indicatieve verdeling van de communautaire initiatieven, dat aan de Italiaanse Republiek is meegedeeld bij brief van de secretaris-generaal van de Commissie van 19 januari 1999, en van alle handelingen die daaraan ten grondslag liggen of daarmee verbonden zijn,
wijst HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: N. Colneric, president van de Tweede kamer, waarnemend voor de president van de Zesde kamer, C. Gulmann, J.-P. Puissochet (rapporteur), R. Schintgen en V. Skouris, rechters,
advocaat-generaal: J. Mischo,
griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 14 juni 2001,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 oktober 2001,
het navolgende
Arrest