Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 februari 2001.
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 februari 2001.
1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 8 juni 1999, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 226 EG verzocht vast te stellen dat de Franse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende liften (PB L 213, blz. 1), de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
2 Richtlijn 95/16 strekt ertoe, de op liften toepasselijke veiligheidsnormen te harmoniseren. Zij stelt daartoe de essentiële eisen vast, waaraan liften moeten voldoen om in de handel te kunnen worden gebracht.
3 Volgens artikel 15, lid 1, van richtlijn 95/16 waren de lidstaten verplicht vóór 1 januari 1997 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aan te nemen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij moesten de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen. Die bepalingen waren van toepassing vanaf 1 juli 1997.
4 Aangezien richtlijn 95/16 niet binnen de gestelde termijn in Frans recht was omgezet, werd de niet-nakomingsprocedure ingeleid. Na de Franse Republiek in staat te hebben gesteld om haar opmerkingen te maken, bracht de Commissie op 12 februari 1998 een met redenen omkleed advies uit waarin zij de Franse regering verzocht, binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving ervan de nodige maatregelen vast te stellen om aan dat advies te voldoen. Toen de Franse Republiek daaraan geen gevolg gaf, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.
5 De Franse regering betwist niet, dat richtlijn 95/16 niet binnen de gestelde termijn is omgezet. Ten bewijze van haar goede trouw zet zij echter uiteen, dat die vertraging zowel te wijten is aan moeilijkheden van interne aard, als aan moeilijkheden die, volgens haar, verband houden met de communautaire rechtsorde.
6 Na de sluiting van de schriftelijke behandeling heeft de Franse regering het Hof bij brief van 3 oktober 2000 medegedeeld, dat richtlijn 95/16 was omgezet bij decreet nr. 2000-810 van 24 augustus 2000 betreffende het in de handel brengen van liften (Journal officiel de la République française van 27 augustus 2000, blz. 13235).
7 Volgens vaste rechtspraak van het Hof zijn in de nationale wetgeving aangebrachte wijzigingen irrelevant voor de uitspraak over het voorwerp van een beroep wegens niet-nakoming, wanneer zij niet vóór het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn zijn ingevoerd (zie arresten van 1 juni 1995, Commissie/Griekenland, C-123/94, Jurispr. blz. I-1457, punt 7, en 21 september 1999, Commissie/Ierland, C-392/96, Jurispr. blz. I-5901, punt 86).
8 In de onderhavige zaak is richtlijn 95/16 niet binnen de daarin gestelde termijn in nationaal recht omgezet. Het door de Commissie ingestelde beroep moet dus gegrond worden geacht.
9 Mitsdien moet worden vastgesteld dat de Franse Republiek, door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 95/16, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
rechtdoende, verstaat:
1) Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende liften, is de Franse Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.
2) De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.
1. Lidstaten Verplichtingen Uitvoering van richtlijnen Niet-betwiste niet-nakoming
(Art. 226 EG)
2. Beroep wegens niet-nakoming Onderzoek van gegrondheid door Hof In aanmerking te nemen situatie Situatie bij verstrijken van in met redenen omkleed advies gestelde termijn
(Art. 226 EG)
Kosten
10 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien de Franse Republiek in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.
In zaak C-219/99,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. van Lier als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster,
tegen
Franse Republiek, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger en D. Colas als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerster,
betreffende een verzoek om vast te stellen dat de Franse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende liften (PB L 213, blz. 1), de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: V. Skouris, kamerpresident, R. Schintgen en N. Colneric (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: F. G. Jacobs,
griffier: R. Grass,
gezien het rapport van de rechter-rapporteur,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 november 2000,
het navolgende
Arrest