Home

Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer - uitgebreid) van 1 maart 2004.

Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer - uitgebreid) van 1 maart 2004.

Procedure - Stilzitten van verzoeker - Beroep dat zonder voorwerp is geraakt - Afdoening zonder beslissing

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 113)

Volgens artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet ambtshalve worden vastgesteld dat een beroep zonder voorwerp is geraakt en dat hierop niet meer behoeft te worden beslist, wanneer de partijen en de interveniënt niet hebben gereageerd op of geen bezwaar hebben gemaakt tegen een brief van de griffie van het Gerecht waarbij hun is medegedeeld dat het Gerecht, gelet op het verloop van de betrokken zaak, voornemens was een beschikking tot afdoening zonder beslissing te geven, tenzij zij daartegen formeel bezwaar zouden maken.

(cf. punten 15-17)

In zaak T-210/99,

Johan Henk Gankema, woonachtig te Veendam (Nederland), vertegenwoordigd door E. Maas, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoeker,

ondersteund door

Koninkrijk der Nederlanden, aanvankelijk vertegenwoordigd door M. Fierstra en L. Cuelenaere, vervolgens door L. Cuelenaere en V. Koningsberger en ten slotte door H. G. Sevenster als gemachtigden,

interveniënt,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door G. Rozet en H. Speyart, vervolgens door G. Rozet en H. van Vliet als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking 1999/705/EG van de Commissie van 20 juli 1999 betreffende staatssteun van Nederland ten behoeve van 633 Nederlandse tankstations in de grensstreek met Duitsland (PB L 280, blz. 87),

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer - uitgebreid),

samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, V. Tiili, A. W. H. Meij, M. Vilaras en N. J. Forwood, rechters,

griffier: H. Jung,

de navolgende

Beschikking

1. Bij beschikking 1999/705/EG van 20 juli 1999 betreffende staatssteun van Nederland ten behoeve van 633 Nederlandse tankstations in de grensstreek met Duitsland (PB L 280, blz. 87; hierna: "beschikking"), heeft de Commissie de door Nederland aan 450 Nederlandse tankstations toegekende subsidie onverenigbaar verklaard met de gemeenschappelijke markt en met de werking van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 (PB 1994, L 1, blz. 3) en heeft zij terugvordering van de reeds uitbetaalde steun gelast. Verzoeker exploiteert een van de in deze beschikking bedoelde tankstations.

2. Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 20 september 1999, heeft verzoeker het onderhavige beroep ingesteld.

3. Bij afzonderlijke akte, ingeschreven ter griffie van het Gerecht op 8 december 1999, heeft de Commissie uit hoofde van artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid van dit beroep opgeworpen.

4. Verzoeker heeft binnen de gestelde termijn geen opmerkingen ingediend met betrekking tot deze exceptie.

5. Bij brief van de griffie van het Gerecht van 17 februari 2000 zijn partijen uitgenodigd opmerkingen te maken over een schorsing van de behandeling van de zaak tot het Hof uitspraak heeft gedaan in de verwante zaak C-382/99, Nederland/Commissie, die eveneens de nietigverklaring van de beschikking betrof.

6. Verzoeker heeft binnen de gestelde termijn geen opmerkingen ingediend in antwoord op deze uitnodiging.

7. Bij beschikking van 9 maart 2000 van de president van de Eerste kamer (uitgebreid) van het Gerecht, is de behandeling geschorst tot de uitspraak van het Hof in zaak C-382/99.

8. Bij arrest van 13 juni 2002, Nederland/Commissie (C-382/99, Jurispr. blz. I-5163) heeft het Hof het beroep van Nederland verworpen en is de behandeling van de onderhavige zaak dus hervat.

9. Bij brief van de griffie van het Gerecht van 21 juni 2002 is verzoeker uitgenodigd opmerkingen in te dienen over de eventuele consequenties die in de onderhavige zaak aan dat arrest van het Hof moeten worden verbonden, aan te geven of hij de middelen tot nietigverklaring die in wezen gelijk zijn aan die welke het Hof in dat arrest heeft afgewezen, in voorkomend geval wenst te handhaven, en om eventueel de toepassing van artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht te overwegen.

10. Verzoeker heeft binnen de gestelde termijn geen opmerkingen ingediend in antwoord op deze uitnodiging.

11. Bij brief van de griffie van het Gerecht van 30 juli 2003 is verzoeker uitgenodigd opmerkingen in te dienen over de voortzetting van de procedure voor het Gerecht.

12. Verzoeker heeft binnen de gestelde termijn geen opmerkingen ingediend in antwoord op deze uitnodiging.

13. Bij het begin van het nieuwe gerechtelijk jaar is de samenstelling van de kamers van het Gerecht gewijzigd en is de rechter-rapporteur toegevoegd aan de Tweede kamer (uitgebreid), naar welke kamer de zaak dan ook is verwezen.

14. Bij beschikking van 25 september 2003 van de president van de Tweede kamer (uitgebreid) van het Gerecht, is het Koninkrijk der Nederlanden toegelaten tot interventie aan verzoekers zijde.

15. Bij brief van de griffie van het Gerecht van 13 november 2003, is partijen medegedeeld dat het Gerecht, gelet op het verloop van de onderhavige zaak, het reeds aangehaalde arrest Nederland/Commissie, en het ontbreken van enig antwoord van verzoeker op de brieven van de griffie van 21 juni 2002 en 30 juli 2003, voornemens was een beschikking tot afdoening zonder beslissing te geven, tenzij zij daartegen vóór 27 november 2003 formeel bezwaar zouden maken.

16. Verzoeker noch interveniënt heeft binnen de gestelde termijn op deze brief gereageerd. Bij brief, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 27 november 2003, heeft de Commissie laten weten dat zij geen bezwaar had tegen een beschikking tot afdoening zonder beslissing.

17. Bijgevolg moet krachtens artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering ambtshalve worden vastgesteld dat het beroep zonder voorwerp is geraakt en dat hierop niet meer behoeft te worden beslist (zie naar analogie, beschikking Hof van 23 september 1987, De Naeyer/Commissie, 43/83, Jurispr. blz. 3569, en beschikking Gerecht van 6 december 1999, Boyes/Commissie, T-81/98, Jurispr. blz. II-3501).

Kosten

18. Volgens artikel 87, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Gerecht vrijelijk over de kosten bij afdoening zonder beslissing. Ingevolge artikel 87, lid 4, van dit Reglement, dragen de lidstaten die in het geding zijn tussengekomen, echter hun eigen kosten.

19. In casu moet overeenkomstig deze bepalingen worden beslist, dat verzoeker zijn eigen kosten alsmede de kosten van de Commissie zal dragen, en dat het Koninkrijk der Nederlanden zijn eigen kosten zal dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer - uitgebreid)

beschikt:

1) Op dit beroep behoeft niet te worden beslist.

2) Verzoeker wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Commissie. Het Koninkrijk der Nederlanden draagt zijn eigen kosten.