Gerechtshof EU 20-09-2005 ECLI:EU:T:2005:329
Gerechtshof EU 20-09-2005 ECLI:EU:T:2005:329
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof EU
- Datum uitspraak
- 20 september 2005
Uitspraak
BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Tweede kamer – uitgebreid)
20 september 2005(*)
„Staatssteun – Mededeling van Commissie inzake de-minimissteun – Tankstations – Risico van cumulatie van steun – Onder mededeling vallende steun – Procesbelang”
In zaak T-258/99,
Makro Cash & Carry Nederland BV, voorheen Makro Zelfbedieningsgroothandel CV, gevestigd te Amsterdam, vertegenwoordigd door I. Cath, K. Tattersall en R. Blaauboer, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door G. Rozet en H. Speyart als gemachtigden, bijgestaan door J. C. M. van der Beek en L. Hancher, advocaten, vervolgens door G. Rozet en H. van Vliet als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerster,
betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 1999/705/EG van de Commissie van 20 juli 1999 betreffende staatssteun van Nederland ten behoeve van 633 Nederlandse tankstations in de grensstreek met Duitsland (PB L 280, blz. 87),geeft
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer ? uitgebreid),
samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij, N. J. Forwood, I. Pelikánová en S. Papasavvas, rechters,
griffier: H. Jung,
de navolgende
Beschikking
Voorgeschiedenis van het geding
1 Per 1 juli 1997 zijn in Nederland de accijnzen voor benzine, diesel en LPG verhoogd met respectievelijk 0,11 NLG, 0,05 NLG en 0,08 NLG per liter. Omdat de Nederlandse wetgever zich er echter van bewust was dat deze verhoging nadelige gevolgen zou hebben voor de Nederlandse exploitanten van met name langs de grens met Duitsland gelegen tankstations, heeft hij in artikel VII van de Wet van 20 december 1996 tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Stb. 1996, 654) voorzien in de mogelijkheid om tijdelijk een voorziening te treffen teneinde het verschil tussen de uit deze verhoging voortvloeiende accijns en de in Duitsland geldende accijns op lichte olie in de grensstreek te verminderen.
2 Zo heeft het Koninkrijk der Nederlanden op 21 juli 1997 de Tijdelijke regeling subsidie tankstations grensstreek Duitsland vastgesteld (Stcrt. 1997, 138), gewijzigd bij ministerieel besluit van 15 december 1997 (Stcrt. 1997, 241; hierna: „Tijdelijke regeling”). Deze regeling, die met terugwerkende kracht op 1 juli 1997 in werking is getreden, voorzag in een subsidie van 0,10 NLG per liter afgeleverde benzine voor houders van een tot 10 kilometer van de grens tussen Nederland en Duitsland gelegen tankstation en van 0,05 NLG per liter afgeleverde benzine voor houders van een tussen 10 en 20 kilometer van die grens gelegen tankstation.
3 Om aan de voorwaarden van mededeling 96/C 68/06 van de Commissie inzake de-minimissteun (PB 1996, C 68, blz. 9; hierna: „de-minimismededeling”) te beantwoorden, stelde de Tijdelijke regeling de maximumsubsidie voor een periode van drie jaar (van 1 juli 1997 tot en met 30 juni 2000) vast op een bedrag van 100 000 ECU, het in de mededeling genoemde plafond. Bovendien was de subsidie ingevolge de Tijdelijke regeling een subsidiëring per aanvrager, waarmee wordt bedoeld iedere natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening en risico een of meer tankstations worden gedreven en diens rechtsopvolgers.
4 Bij de Nederlandse regering bestond het voornemen om de Tijdelijke regeling in dier voege aan te passen dat de subsidie niet langer per aanvrager, maar per tankstation zou gelden.
5 Omdat de Nederlandse regering zich zekerheid wilde verschaffen over de toelaatbaarheid onder de de-minimismededeling van het ontwerp tot wijziging van de Tijdelijke regeling, bracht zij dit ontwerp ter kennis van de Commissie bij brief van 14 augustus 1997, waarin werd gesteld dat „[m]ocht de Commissie echter van oordeel zijn dat de [voorgestelde] regeling toch moet worden aangemeld overeenkomstig artikel 87, lid 3, EG, [...] de Nederlandse regering dan verzoekt deze brief als zodanige aanmelding aan te merken”.
6 Na verschillende brieven met de Nederlandse autoriteiten te hebben uitgewisseld, besloot de Commissie in juni 1998, omdat zij vreesde dat de Tijdelijke regeling en het ontwerp tot wijziging niet konden voorkomen dat er situaties van cumulatie van steun zouden ontstaan die ingevolge de de-minimismededeling verboden waren, een procedure ex artikel 87, lid 2, EG in te leiden (PB 1998, C 307, blz. 10).
7 Deze procedure mondde uit in beschikking 1999/705/EG van de Commissie van 20 juli 1999 betreffende staatssteun van Nederland ten behoeve van 633 Nederlandse tankstations in de grensstreek met Duitsland (PB L 280, blz. 87; hierna: „bestreden beschikking”), waarin de Commissie verklaarde dat een gedeelte van de omstreden subsidies onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt was en een ander gedeelte onder de de-minimisregel viel.
8 In de beschikking heeft de Commissie de tankstations in zes categorieën ingedeeld:
– wederverkopers/eigenaars (dealer-owned/dealer-operated; hierna: „Do/Do”), waarbij de wederverkoper eigenaar is van het tankstation, dat hij voor eigen risico exploiteert, en aan de oliemaatschappij is gebonden door een exclusieve-afnameovereenkomst waarin geen clausule inzake een systeem van prijsbeheer (SPB-clausule) is opgenomen;
– wederverkopers/huurders (company-owned/dealer-operated; hierna: „Co/Do”), waarbij de wederverkoper huurder is van het tankstation, dat hij voor eigen risico exploiteert, en als huurder aan de oliemaatschappij is gebonden door een exclusieve-afnameovereenkomst zonder SPB-clausule;
– tankstations waarover de Nederlandse autoriteiten geen of slechts gedeeltelijke informatie hebben verstrekt;
– wederverkopers in loondienst (company-owned/company-operated; hierna: „Co/Co”), waarbij het tankstation wordt geëxploiteerd door werknemers of dochterondernemingen van de oliemaatschappij, die niet voor eigen risico werken en geen vrije keuze hebben wat hun leverancier betreft; de Commissie onderscheidt in deze categorie twee subcategorieën: „echte” of „zuivere” Co/Co, waarbij het tankstation eigendom is van de oliemaatschappij en door haar wordt geëxploiteerd, en „feitelijke” Co/Co, waarbij een zelfde pomphouder meerdere steunaanvragen indient en aldus meerdere keren op de lijst van voor steun in aanmerking komende begunstigden voorkomt;
– Do/Do-tankstations, die door een SPB-clausule zijn gebonden, waarbij de oliemaatschappij in voorkomend geval een deel van de door de pomphouder doorgevoerde prijsverlagingen aan de pomp voor haar rekening neemt, en ten slotte
– Co/Do-tankstations, die door een SPB-clausule zijn gebonden.
9 Met betrekking tot de eerste twee categorieën was de Commissie van mening dat er geen risico van cumulatie bestond en achtte zij de de-minimisregel van toepassing (artikel 1 van de bestreden beschikking).
10 Wat de derde categorie betreft kon volgens de Commissie een verboden cumulatie van steun niet worden uitgesloten. Derhalve was de aan de betrokken tankstations verleende steun volgens haar onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en met de werking van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna: „EER-Overeenkomst”), voorzover de steun meer kon bedragen dan 100 000 EUR per begunstigde over een periode van drie jaar (artikel 2, eerste alinea, sub a, van de bestreden beschikking).
11 Met betrekking tot de vierde categorie was het volgens de Commissie evenmin uitgesloten dat er sprake was van met de gemeenschappelijke markt en met de werking van de EER-Overeenkomst onverenigbare steun aan bedrijven die meerdere tankstations in eigendom hadden en exploiteerden voorzover de steun, rekening houdend met cumulatie, meer kon bedragen dan 100 000 EUR per begunstigde over een periode van drie jaar (artikel 2, eerste alinea, sub b, van de bestreden beschikking).
12 Met betrekking tot de laatste twee categorieën ten slotte, was de Commissie van mening dat er, onder dezelfde voorwaarden, eveneens een risico bestond van cumulatie van steun ten gunste van de betrokken oliemaatschappijen. Volgens haar profiteerde de leverancier geheel of ten dele van de aan de pomphouders verleende steun, omdat laatstgenoemden geen beroep konden doen op de SPB-clausule of dit slechts in mindere mate konden doen (artikel 2, eerste alinea, sub c en d, en tweede alinea, van de bestreden beschikking).
13 Volgens de Commissie waren de door de Nederlandse regering getroffen maatregelen die niet onder de de-minimisregel vielen, steun in de zin van artikel 87, lid 1, EG (punten 88 tot en met 93 van de bestreden beschikking) en was die steun niet gerechtvaardigd door een van de afwijkingen van artikel 87, leden 2 en 3, EG (zie punten 94 tot en met 102 van de bestreden beschikking). Bijgevolg heeft zij die steun met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaard (artikel 2 van de bestreden beschikking) en terugvordering ervan gelast (artikel 3 van de bestreden beschikking).
14 Blijkens het verzoekschrift is verzoekster eigenares en exploitante van twee tankstations waarop de Tijdelijke regeling van toepassing is, en die in de bijlage bij de bestreden beschikking tezamen worden aangeduid met nummer 39. In de bestreden beschikking valt nummer 39 onder de categorie van „echte” Co/Co tankstations (artikel 2, sub b), waarvoor het Koninkrijk der Nederlanden de verleende steun moet terugvorderen (artikel 3).
Procesverloop en conclusies van partijen
15 Tussen 20 september 1999 en 19 januari 2000 zijn bij het Gerecht 74 beroepen ingesteld tegen de bestreden beschikking.
16 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 25 oktober 1999, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.
17 Op 9 oktober 1999 heeft het Koninkrijk der Nederlanden bij het Hof beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. Dit beroep is ingeschreven onder nummer C-382/99.
18 Bij beschikking van 9 maart 2000 heeft de president van de Eerste kamer (uitgebreid) van het Gerecht, partijen gehoord, de behandeling van de onderhavige zaak overeenkomstig artikel 77, sub a, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht geschorst in afwachting van de uitspraak van het Hof in zaak C‑382/99.
19 Op 13 juni 2002 heeft het Hof het arrest Nederland/Commissie in zaak C‑382/99 (Jurispr. blz. I-5163) gewezen, waarbij het het beroep heeft verworpen. Daarop is de procedure in de onderhavige zaak hervat.
20 Op verzoek van het Gerecht heeft verzoekster bij brief van 13 september 2002 haar opmerkingen ingediend over de gevolgen van het arrest Nederland/Commissie voor de onderhavige zaak.
21 Bij het begin van het nieuwe gerechtelijk jaar is de samenstelling van de kamers van het Gerecht gewijzigd en is de rechter-rapporteur toegevoegd aan de Tweede kamer (uitgebreid), naar welke kamer de onderhavige zaak derhalve is verwezen.
22 Bij beschikking van 25 september 2003 heeft de President van de Tweede kamer (uitgebreid) van het Gerecht, partijen gehoord, het Koninkrijk der Nederlanden toegelaten tot interventie aan de zijde van verzoekster. Bij beschikking van 24 mei 2004 heeft de President van de Tweede kamer (uitgebreid) van het Gerecht het Koninkrijk der Nederlanden desgevraagd doorgehaald als interveniënte in de onderhavige zaak en alle partijen in hun eigen kosten ter zake van deze interventie verwezen.
23 Bij brief van 20 februari 2003 heeft de Commissie het Gerecht geïnformeerd over de terugvordering van de betrokken steun. Blijkens deze brief hebben de Nederlandse autoriteiten aan alle begunstigden van de steun een bericht gestuurd waarin de terugvordering ervan werd aangekondigd, tegen welk bericht een klacht kon worden ingediend. Aan de steunontvangers die waren ingedeeld in de categorie „echte” of „feitelijke” Co/Co, met uitzondering van de oliemaatschappijen, waarvoor een specifieke berekeningsmethode diende te worden vastgesteld, zijn beschikkingen gezonden tot intrekking en terugvordering van de steun.
24 Op verzoek van het Gerecht heeft verzoekster bij brief van 18 september 2003 haar opmerkingen ingediend over de brief van de Commissie van 20 februari 2003.
25 Aangezien verzoekster te kennen had gegeven de procedure te willen voortzetten, heeft het Gerecht de voor de voortzetting van de schriftelijke procedure noodzakelijke termijnen vastgesteld.
26 Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:
– de bestreden beschikking nietig te verklaren;
– de Commissie te verwijzen in de kosten.
27 De Commissie concludeert in dupliek dat het het Gerecht behage:
– het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;
– subsidiair, het ongegrond te verklaren;
– verzoekster te verwijzen in de kosten.
De ontvankelijkheid
Argumenten van partijen
28 Zonder formeel een exceptie van niet-ontvankelijkheid op te werpen, betoogt de Commissie in dupliek dat het beroep niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang.
29 De Commissie stelt vast dat veel ondernemingen hun beroep tegen de bestreden beschikking hebben ingetrokken na te hebben vernomen dat de Commissie had ingestemd met de conclusies van de Nederlandse autoriteiten, volgens welke de betrokken subsidies van deze ondernemingen niet hoefden te worden teruggevorderd omdat de door elk van hen ontvangen subsidie(s) onder het de-minimisplafond lagen. De Commissie herinnert eraan dat ingevolge artikel 2, aanhef, van de bestreden beschikking alleen steun ten bedrage van meer dan „100 000 EUR per ontvanger over een periode van drie jaar” moet worden terugbetaald. Volgens de Commissie hebben de Nederlandse autoriteiten bij brief van 25 juni 1998 officieel erkend dat verzoekster voor al haar tankstations tezamen slechts 100 000 EUR had ontvangen (brief van 25 juni 1998, bijlage 10 bij het verzoekschrift). De Commissie zou de Nederlandse autoriteiten hebben bevestigd dat de bestreden beschikking hun jegens verzoekster geen enkele terugvorderingverplichting oplegde.
30 Volgens de Commissie vloeien uit het voorgaande drie consequenties voort. In de eerste plaats hoefde de bestreden beschikking niet te worden „aangepast” opdat jegens verzoekster geen terugvordering zou plaatsvinden. Deze beschikking bepaalde immers reeds dat een dergelijke terugvordering niet aan de orde was. In de tweede plaats was de bestreden beschikking, gezien de gegevens waarover de Commissie beschikte op de datum waarop zij werd vastgesteld, volkomen geoorloofd. De Commissie beschikte met name niet over de brief van 25 juni 1998. In de derde plaats had verzoekster van begin af aan geen procesbelang, aangezien zij op de datum van instelling van het onderhavige beroep reeds beschikte over de brief van 25 juni 1998.
31 In haar opmerkingen van 13 september 2002 (zie punt 20 supra) schrijft verzoekster dat zij haar middelen, zoals uiteengezet in het verzoekschrift, volledig handhaaft. Zij preciseert dat het Hof in het arrest Nederland/Commissie (punt 19 supra) haar argumenten, met name die inzake haar onjuiste indeling in de bestreden beschikking en het feit dat zij niet meer dan 100 000 EUR aan steun had ontvangen, niet heeft onderzocht.
32 Verzoekster voert in repliek aan dat de Commissie blijft weigeren, de bestreden beschikking te wijzigen voor zover deze haar ten onrechte indeelt in de categorie Co/Co. Deze indeling heeft tot gevolg dat verzoekster steun heeft ontvangen die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, terwijl had moeten worden vastgesteld dat zij wegens de de-minimisregel geen steun had ontvangen. Deze onjuiste indeling heeft tot gevolg dat verzoekster geen enkele rechtsbescherming geniet tegen de concrete mogelijkheid dat de Nederlandse autoriteiten besluiten om van haar steun terug te vorderen. Verzoekster heeft er recht op en belang bij dat het Gerecht deze onjuiste indeling vaststelt ten einde iedere onzekerheid weg te nemen.
33 In haar geschriften voert verzoekster talrijke middelen en argumenten aan op grond waarvan zij heeft gemeend nietigverklaring van de bestreden beschikking te moeten vorderen.
Beoordeling door het Gerecht
34 Krachtens artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht middelen van niet-ontvankelijkheid die van openbare orde zijn, in iedere stand van het geding ambtshalve in behandeling nemen. In casu acht het Gerecht zich door de processtukken voldoende voorgelicht, zodat het niet noodzakelijk is de behandeling voort te zetten.
35 Volgens vaste rechtspraak is voor de ontvankelijkheid van een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring vereist, dat die persoon aannemelijk maakt een bestaand en daadwerkelijk belang te hebben bij nietigverklaring van de bestreden handeling. Dit belang moet worden beoordeeld naar de dag waarop het beroep is ingesteld (arrest Gerecht van 30 april 1998, Cityflyer Express/Commissie, T-16/96, Jurispr. blz. II-757, punt 30, en beschikking Gerecht van 10 maart 2005, Gruppo ormeggiatori del porto di Venezia e.a./Commissie, T-228/00, T-229/00, T-242/00, T-243/00, T‑245/00?T‑248/00, T-250/00, T-252/00, T-256/00?T-259/00, T-265/00, T‑267/00, T-268/00, T-271/00, T-274/00?T-276/00, T-281/00, T-287/00 en T‑296/00, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 23).
36 Volgens de de-minimismededeling kan artikel 87, lid 1, EG niet toepasselijk worden geacht op steun tot een maximum van 100 000 EUR die is betaald gedurende een periode van drie jaar vanaf het moment waarop de eerste de‑minimissteun is verleend.
37 In casu wordt verzoekster in artikel 2, sub b, van de bestreden beschikking vermeld onder nummer 39, als vallende onder de categorie van „echte” Co/Co-tankstations. Ingevolge artikel 3 van de bestreden beschikking dient het Koninkrijk der Nederlanden alle nodige maatregelen te treffen om de in artikel 2 bedoelde, reeds onrechtmatig ter beschikking gestelde steun van de ontvangers terug te vorderen.
38 Volgens artikel 2, aanhef, van de bestreden beschikking is evenwel alleen de krachtens de Tijdelijke regeling toegekende staatssteun „ten bedrage van meer dan 100 000 EUR per ontvanger over een periode van drie jaar” onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.
39 Uit het dispositief van de bestreden beschikking volgt derhalve dat krachtens de de‑minimisregel de uit hoofde van de Tijdelijke regeling toegekende subsidies slechts in strijd zijn met artikel 87, lid 1, EG voor zover de cumulatie ervan meer bedraagt dan 100 000 EUR over een periode van drie jaar.
40 Anders dan verzoekster beweert, volgt uit het dispositief van de bestreden beschikking dus niet noodzakelijkerwijs dat zij kan worden gedwongen tot terugbetaling van de door haar uit hoofde van de Tijdelijke regeling ontvangen subsidies. Een dergelijke terugbetalingsverplichting zou alleen bestaan indien het totale bedrag van deze subsidies hoger lag dan 100 000 EUR over drie jaar.
41 In de eerste plaats stelt verzoekster in haar geschriften in wezen dat de subsidies in haar geval niet meer bedroegen dan 100 000 EUR en derhalve onder de de‑minimisregel vielen.
42 In de tweede plaats heeft verzoekster overgelegd de brief van 25 juni 1998 van Senter, het nationale orgaan dat door de Nederlandse autoriteiten is belast met het beheer van de krachtens de Tijdelijke regeling toegekende subsidies, waaruit duidelijk blijkt dat verzoekster uit dien hoofde een totaalbedrag van 223 250 NLG aan subsidies heeft ontvangen. Bijgevolg hoefde verzoekster deze subsidies van de Nederlandse autoriteiten niet terug te betalen.
43 Voorts moet nog worden opgemerkt, dat de Commissie in haar geschriften heeft gepreciseerd de Nederlandse autoriteiten de bevestiging te hebben gegeven dat de bestreden beschikking hun jegens verzoekster geen enkele terugvorderingverplichting oplegde.
44 Derhalve staat vast, dat de door verzoekster uit hoofde van de Tijdelijke regeling aangevraagde en ontvangen subsidies door toepassing van de de‑minimisregel vallen onder de uitzondering van artikel 2, aanhef, van de bestreden beschikking. Deze subsidies kunnen dus niet tot terugvordering leiden.
45 Hieruit volgt dat verzoekster geen belang heeft bij een beroep tot nietigverklaring van de bestreden beschikking, aangezien deze laatste haar geen enkele verplichting oplegt. Derhalve is het onderhavige beroep niet-ontvankelijk.
Kosten
46 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer ? uitgebreid)
beschikt:
1) Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.
2) Verzoekster wordt verwezen in de kosten.
Luxemburg, 20 september 2005.
De griffier |
De kamerpresident |
H. Jung |
J. Pirrung |
* Procestaal: Nederlands.