Home

Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 25 april 2001.

Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 25 april 2001.

Rechtskader

1 Op 30 juni 1992 heeft de Raad verordening (EEG) nr. 2080/92 tot instelling van een communautaire steunregeling voor bosbouwmaatregelen in de landbouw vastgesteld (PB L 215, blz. 96).

2 Artikel 1 van deze verordening bepaalt dat die steunmaatregelen worden medegefinancierd door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie.

3 Artikel 2 bevat de volgende bepalingen:

1. De steunregeling kan omvatten:

[...]

c) een jaarlijkse premie per hectare om inkomensverliezen ten gevolge van bebossing van landbouwgrond te compenseren;

[...]

b) De in lid 1, onder c, bedoelde steun komt echter alleen voor financiering in aanmerking als hij wordt toegekend aan:

- landbouwbedrijfshoofden die geen steun ontvangen in het kader van de regeling inzake vervroegde uittreding als bedoeld in verordening (EEG) nr. 2079/92 van de Raad, van 30 juni 1992 tot instelling van een communautaire steunregeling voor vervroegde uittreding in de landbouwsector,

- elke andere natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon.

[...]"

De feiten van het geding

4 Op basis van artikel 2, lid 1, sub c, van verordening nr. 2080/92, hebben de Ierse autoriteiten verzoekster, een in de bosbouwsector werkzame onderneming naar Iers recht, in 1997 en in 1998 steun uitbetaald ten bedrage van respectievelijk 2 871 261,26 euro en 1 973 084,09 euro, bestemd ter compensatie van inkomensverliezen ten gevolge van bebossing van landbouwgrond.

5 Bij brief van 3 augustus 1999 heeft de Commissie deze autoriteiten in kennis gesteld van het volgende:

[...]

De diensten van de Commissie zijn van mening dat [verzoekster] een overheidsinstantie is en overeenkomstig artikel 2, lid 2, sub b, van verordening nr. 2080/92 geen recht heeft op de premie. Bijgevolg komen de betalingen [aan verzoekster] niet in aanmerking voor de communautaire medefinanciering waarin het bebossingsprogramma voorziet.

[...]

Met het oog op de vaststelling van de correctie wordt de nationale autoriteiten verzocht om de bedragen mee te delen van de premies die [aan verzoekster] zijn betaald gedurende de volgende perioden: 1 augustus 1996 tot en met 15 oktober 1996, 16 oktober 1996 tot en met 15 oktober 1997 en 16 oktober 1997 tot en met 15 oktober 1998. Het begrotingsjaar 1999 zal te zijner tijd overeenkomstig de goedkeuringsprocedure worden behandeld."

6 Op 5 juli 2000 heeft de Commissie op basis van artikel 5, lid 2, sub c, van verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 94, blz. 13), beschikking 2000/449/EG houdende weigering van communautaire financiering voor bepaalde uitgaven van de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie (PB L 180, blz. 49) gegeven, omdat die uitgaven niet in overeenstemming met de communautaire regels waren verricht (hierna: bestreden beschikking"). De betrokken uitgaven zijn vermeld in de bijlage bij die beschikking

7 Hieronder vallen de door de erkende Ierse uitkeringsinstantie gedeclareerde uitgaven in verband met steun voor bebossing ten bedrage van 2 871 261,26 euro en 1 973 084,09 euro, die door die instantie respectievelijk in 1997 en in 1998 zijn uitbetaald. Deze uitgaven kwamen niet voor vergoeding in aanmerking.

Procesverloop

8 Bij op 14 september 2000 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift, heeft verzoekster beroep tot nietigverklaring van de bestreden beschikking ingesteld, voorzover daarbij de in het vorige punt bedoelde uitgaven van communautaire financiering zijn uitgesloten. Een parallel beroep, met hetzelfde voorwerp, is door Ierland bij het Hof ingesteld (zaak C-339/00).

9 Bij op 16 januari 2001 ter griffie van het Gerecht neergelegde afzonderlijke akte, heeft de Commissie op basis van artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen. Op 28 februari 2001 heeft verzoekster haar opmerkingen ingediend over deze exceptie.

10 Bij brief van 7 maart 2001 aan de griffie van het Gerecht heeft Ierland verzocht om te worden toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van verzoekster.

Conclusies van partijen

11 Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

- nietig te verklaren het gedeelte van de bestreden beschikking dat betrekking heeft op de weigering van communautaire financiering van door Ierland gemaakte uitgaven voor niet in aanmerking komende steun voor bebossing;

- de Commissie te verwijzen in de kosten.

12 In haar exceptie van niet-ontvankelijkheid concludeert de Commissie dat het het Gerecht behage:

- het beroep tot nietigverklaring kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren;

- verzoekster te verwijzen in de kosten.

13 In haar opmerkingen over deze exceptie concludeert verzoekster tot afwijzing ervan.

De ontvankelijkheid van het beroep

14 Krachtens artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, wanneer een beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, zonder de behandeling voort te zetten beslissen bij met redenen omklede beschikking. Dat is het geval wanneer het beroep tot nietigverklaring volgens de rechtspraak van het Hof kennelijk niet-ontvankelijk is (zie, naar analogie, arrest Hof van 1 juli 1999, Alexopoulou/Commissie, C-155/98 P, Jurispr. blz. I-4069, punten 13-15).

15 In casu acht het Gerecht zich voldoende geïnformeerd door de processtukken en besluit het om met toepassing van dit artikel uitspraak te doen zonder de behandeling voort te zetten.

Argumenten van partijen

16 De Commissie betoogt dat verzoekster niet voldoet aan de bij artikel 230, vierde alinea, EG vastgestelde voorwaarden voor de ontvankelijkheid van het beroep tot nietigverklaring van de bestreden beschikking.

17 Om te beginnen beklemtoont zij dat die beschikking niet tot verzoekster is gericht.

18 Voorts voert zij aan dat volgens de rechtspraak (arrest Hof van 7 juli 1987, Étoile commerciale en CNTA/Commissie, 89/86 en 91/86, Jurispr. blz. 3005, punten 9-15; arrest Gerecht van 15 september 1998, Oleifici Italiani en Fratelli Rubino/Commissie, T-54/96, Jurispr. blz. II-3377, punt 51), verzoekster niet kan worden geacht rechtstreeks en individueel door die beschikking te zijn geraakt.

19 Zij betoogt dat verzoeksters situatie identiek is met die van de verzoeksters in de zaak die heeft geleid tot het aangehaalde arrest Étoile commerciale en CNTA/Commissie. Zij stelt in de bestreden beschikking enkel vast dat de door de Ierse autoriteiten aan verzoekster in 1997 en in 1998 uitbetaalde bedragen niet ten laste van het EOGFL kunnen komen. Artikel 8 van verordening nr. 729/70 verplicht die autoriteiten om de ingevolge onregelmatigheden of nalatigheden verloren gegane bedragen terug te vorderen. Aan dat vereiste moet evenwel overeenkomstig de bepalingen van het Ierse recht worden voldaan. In die omstandigheden moeten de nationale autoriteiten in het licht van die bepalingen en onder toezicht van de nationale rechterlijke instanties beslissen of er aanleiding is om de steun van verzoekster terug te vorderen.

20 Bovendien heeft de bestreden beschikking enkel betrekking op de door de autoriteiten aan verzoekster in 1997 en 1998 uitgekeerde bedragen. Zij heeft geen bindend rechtsgevolg voor latere jaren.

21 De Commissie voegt eraan toe dat het door verzoekster aangevoerde verschil tussen deze zaak en de zaak die tot het arrest Étoile commerciale en CNTA/Commissie heeft geleid, op een verkeerde lezing van dit arrest berust. In die zaak stelden verzoeksters dat zij rechtstreeks door de bestreden beschikking werden geraakt, omdat de Franse autoriteiten de toekenning van de omstreden steun hadden verbonden aan de voorwaarde dat deze ten laste van het EOGFL zou komen. Volgens verzoeksters was de terugvordering van die steun onder die omstandigheden het rechtstreekse gevolg van de beschikking van de Commissie, in tegenstelling tot het geval waarin de betrokken lidstaat na een beschikking van de Commissie tot weigering van communautaire financiering van bepaalde uitgaven zelf beslist over de wenselijkheid om de litigieuze bedragen terug te vorderen. Het Hof was evenwel van oordeel dat dit verschil niet relevant was voor de beslissing over de vraag van de ontvankelijkheid van het beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie.

22 Verzoekster betwist het standpunt van de Commissie en betoogt dat haar beroep ontvankelijk is.

23 Zij stelt dat zij rechtstreeks en individueel wordt geraakt door dat gedeelte van de bestreden beschikking waarvan zij de nietigverklaring vordert.

24 Zij verklaart dat dit gedeelte van de bestreden beschikking berust op het feit dat de Commissie haar beschouwt als een publiekrechtelijk lichaam, dat op grond van artikel 2, lid 2, sub b, van verordening nr. 2080/92 geen recht heeft op een premie voor inkomensverliezen ten gevolge van bebossing van landbouwgrond. Die overweging betreft enkel haar situatie. Zij wordt dus individueel door de bestreden beschikking geraakt.

25 Bovendien wordt zij door die beschikking rechtstreeks geraakt in de zin van de rechtspraak (arrest Gerecht van 12 januari 1995, Branco/Commissie, T-85/94, Jurispr. blz. II-45, punt 26; arrest Hof van 5 mei 1998, Dreyfus/Commissie, C-386/96 P, Jurispr. blz. I-2309, punt 43).

26 De bestreden beschikking verbiedt de Ierse autoriteiten immers om aan verzoekster de voor de periode tussen 1993 en 1999, met name voor de jaren 1997 en 1998, verschuldigde premies uit te keren waarvan de betaling door die autoriteiten in november 1999 is opgeschort. Zij verbiedt die autoriteiten ook om verzoekster de premies uit te keren waarop zij tot 2013 recht zou hebben gehad.

27 Ook kunnen de Ierse autoriteiten op basis van de bestreden beschikking van verzoekster terugbetaling vorderen van de in die beschikking bedoelde steun.

28 Verzoekster stelt dat de Ierse autoriteiten in casu over geen enkele beoordelingsvrijheid beschikken. De bestreden beschikking berust, voorzover zij betrekking heeft op de aan verzoekster uitgekeerde steun, op de vaststelling van een inbreuk op de gemeenschapsregeling, gekoppeld aan het feit dat verzoekster niet aan de in artikel 2, lid 2, sub b, van verordening nr. 2080/92 gestelde voorwaarde voldoet, en krachtens deze verordening dus niet in aanmerking kan komen voor de toekenning van premies voor inkomensverliezen. De opschorting van de steunuitkering aan verzoekster is het gevolg van de op 3 augustus 1999 door de Commissie aan de Ierse autoriteiten gezonden brief waarop de bestreden beschikking, voorzover zij verzoekster betreft, kennelijk is gebaseerd.

29 Uit die brief blijkt, dat de Commissie de bedoeling heeft om de aan verzoekster in 1999 betaalde bedragen net zo te beoordelen als die waarop de bestreden beschikking betrekking heeft. Aangezien niets wijst op een mogelijke wijziging van het standpunt van de Commissie in dit opzicht, is moeilijk vol te houden dat de motivering van deze beschikking met betrekking tot de niet-inachtneming van de gemeenschapsregeling uitsluitend voor de daarbij betrokken uitgaven geldt. Bovendien vereist de juiste uitvoering van de bestreden beschikking door de Ierse autoriteiten, gesteld dat de beschikking geldig is, van hen niet enkel dat zij daaruit consequenties trekken voor de tussen 1996 en 1998 betaalde premies, maar ook dat zij definitief afzien van uitkering van de premies die sinds november 1999 niet meer zijn uitbetaald en ook verder geen enkele premie meer uitkeren.

30 Uitkering van de premies waarvan de betaling als gevolg van de brief van de Commissie van 3 augustus 1999 is opgeschort, zou volgens verzoekster een duidelijke schending zijn van de bestreden beschikking waarvoor een vermoeden van rechtmatigheid geldt, en zou niet-nakoming door de Ierse autoriteiten vormen van de krachtens artikel 10 EG op hen rustende verplichtingen. Zij voegt eraan toe dat, wanneer de Ierse autoriteiten de uitkering van communautaire steun aan haar zouden voortzetten, terwijl de Commissie meent dat zij daarop geen recht heeft en heeft aangekondigd de reeds in 1999 betaalde bedragen te zullen terugvorderen, dit in strijd zou zijn met de verplichting van de lidstaten om de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschap te vergemakkelijken en zich te onthouden van elke maatregel die het bereiken van die doelstellingen belemmert.

31 In die omstandigheden kan de beoordelingsvrijheid waarover de Ierse autoriteiten beschikken om verzoekster de opgeschorte premies en de toekomstige premies uit te keren slechts met schending van het gemeenschapsrecht worden uitgeoefend. Daaruit volgt dat de door die autoriteiten naar aanleiding van de bestreden beschikking te ondernemen actie een automatisch karakter heeft of althans een vanzelfsprekend resultaat ervan is. Verzoekster moet dus worden geacht rechtstreeks door die beschikking te worden geraakt (conclusie van advocaat-generaal Warner in zaak 100/74, CAM/Commissie, arrest van het Hof van 18 november 1975, Jurispr. blz. 1393, 1410; arrest Dreyfus/Commissie, reeds aangehaald, punt 44).

32 Verzoekster stelt verder dat haar situatie verschilt van die van de verzoeksters in de zaken die hebben geleid tot de reeds genoemde arresten Étoile commerciale en CNTA/Commissie en Oleifici Italiani en Fratelli Rubino/Commissie.

33 In de eerste zaak hadden de verzoeksters aangevoerd dat de beschikking van de Commissie houdende weigering om de litigieuze steun ten laste van het EOGFL te brengen rechtstreekse gevolgen voor hun situatie had omdat de betrokken nationale autoriteiten als gevolg van die beschikking gebruik hadden gemaakt van de mogelijkheid tot terugvordering van de steun die zij bij de toekenning ervan hadden voorbehouden. Het Hof was van oordeel dat de beschikking van de Commissie die autoriteiten weliswaar heeft aangezet tot terugvordering van de betaalde bedragen, maar dat die terugvordering niet het rechtstreekse gevolg van de beschikking zelf was, maar van het feit dat die autoriteiten de definitieve toekenning van de steun hadden verbonden aan de voorwaarde dat deze uiteindelijk ten laste van het EOGFL zou komen. Daarom verklaarde het Hof het verzoek om nietigverklaring van de beschikking van de Commissie niet-ontvankelijk. In casu is de steunuitkering aan verzoekster evenwel eenzijdig door de Ierse autoriteiten opgeschort. Deze opschorting is het rechtstreekse gevolg van de bestreden beschikking. Zij raakt verzoekster dus rechtstreeks.

34 Verzoekster voegt eraan toe dat de overwegingen van het Hof in het arrest Étoile commerciale en CNTA/Commissie betreffende de rechtsbescherming van marktdeelnemers door middel van beroepswegen die voor de nationale rechterlijke instanties openstaan, uitsluitend gelden ten aanzien van het besluit van de betrokken nationale autoriteiten om de terugbetaling van reeds uitgekeerde steun te gelasten. In het onderhavige geval kan verzoekster met een nationale gerechtelijke procedure echter niet bereiken dat de Ierse autoriteiten de aan haar over de periode tussen 1993 en 1998, met name voor de jaren 1997 en 1998, verschuldigde premies alsook de toekomstige premies uitkeren. De nationale rechterlijke instanties kunnen immers de betrokken autoriteiten een dergelijk bevel slechts geven door de ongeldigheid van de bestreden beschikking vast te stellen, hetgeen zij volgens de rechtspraak van het Hof niet mogen doen (arrest Hof van 22 oktober 1987, Foto-Frost, 314/85, Jurispr. blz. 4199).

35 Verzoekster beklemtoont eveneens dat ook de betrokken lidstaat de rechtmatigheid van de bestreden beschikking voor het Hof betwist. Een dergelijke omstandigheid onderscheidt de onderhavige zaak eveneens van die welke heeft geleid tot het arrest Étoile commerciale en CNTA/Commissie, waarin de betrokken nationale autoriteiten de terugbetaling van de litigieuze steun verlangden zonder de rechtmatigheid van de steunbeschikking vooraf te hebben betwist.

36 Met betrekking tot de zaak die heeft geleid tot het arrest Oleifici Italiani en Fratelli Rubino/Commissie wijst verzoekster erop dat in die zaak de bestreden handeling een brief van de Commissie was waarbij de Italiaanse autoriteiten werd verzocht de uitkering van communautaire steun in de sector olijfolie tijdelijk op te schorten. Het Gerecht was van oordeel dat die brief geen bindende rechtsgevolgen voor de Italiaanse autoriteiten had teweeggebracht, omdat hij geen rechtstreekse invloed op hun gedrag had gehad. De brief had evenmin rechtstreeks gevolgen voor de lopende financiële betrekkingen tussen de Italiaanse autoriteiten en het EOGFL gehad, omdat het EOGFL de maandelijkse voorschotten voor de opslagkosten van de betrokken oliën bleef betalen. De bestreden brief had dus volgens het Gerecht niet geleid tot bindende rechtsgevolgen die de belangen van de verzoeksters rechtstreeks aantasten. In de onderhavige zaak heeft de bestreden beschikking echter duidelijk rechtsgevolgen en rechtstreeks invloed op het gedrag van de betrokken nationale autoriteiten.

Beoordeling door het Gerecht

37 Krachtens artikel 230, vierde alinea, EG kan iedere natuurlijke of rechtspersoon onder de in de eerste en de tweede alinea van deze bepaling bedoelde voorwaarden beroep instellen tegen de tot hem gerichte beschikkingen, alsmede tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, of van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken.

38 In casu blijkt uit artikel 2 van de bestreden beschikking dat deze is gericht tot de lidstaten.

39 In die omstandigheden moet worden nagegaan of verzoekster, aan wie de bestreden beschikking niet in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG, is gericht beroep tot nietigverklaring tegen deze beschikking mag instellen omdat zij daardoor rechtstreeks en individueel wordt geraakt.

40 Om te bewijzen dat zij rechtstreeks door de bestreden beschikking wordt geraakt, stelt verzoekster in de eerste plaats dat de Ierse autoriteiten op grond van deze beschikking terugbetaling van de door haar in 1997 en in 1998 ontvangen steun kunnen vorderen. Zij beklemtoont in de tweede plaats dat de aan de beschikking van de Commissie ten grondslag liggende overwegingen om de communautaire financiering van de uitgaven voor de in 1997 en 1998 aan haar uitgekeerde premies te weigeren, ook gelden voor de uitgaven voor de premies die zij in 1999 heeft ontvangen, zodat de bestreden beschikking haar rechtspositie eveneens rechtstreeks raakt met betrekking tot deze laatstgenoemde premies. In de derde plaats betoogt zij dat de bestreden beschikking, gelet op de motivering waarop zij met betrekking tot de door de Ierse autoriteiten gedeclareerde uitgaven berust, voor deze autoriteiten een verbod inhoudt op uitkering van de premies die haar over de periode tussen 1993 en 1998, met name voor de jaren 1997 en 1998, verschuldigd zijn en waarvan de betaling in november 1999 is opgeschort, alsmede op uitkering van de premies waarop zij tot 2013 recht had.

41 In de eerste plaats moet met betrekking tot in de in de bestreden beschikking bedoelde steun worden opgemerkt, dat in de vergelijkbare zaak die heeft geleid tot het arrest Étoile commerciale en CNTA/Commissie, het Hof ten aanzien van een door de ontvangers van communautaire steun ingesteld beroep tot nietigverklaring tegen een beschikking van de Commissie waarbij wordt geweigerd deze steun ten laste van het EOGFL te brengen, heeft beslist dat een dergelijke beschikking enkel de financiële betrekkingen tussen de Commissie en de betrokken lidstaat betreft (punt 9 van het arrest).

42 Het Hof was van oordeel (punten 11 en 12 van het arrest):

dat volgens het institutionele stelsel van de Gemeenschap en de beginselen die de betrekkingen tussen de Gemeenschap en de lidstaten beheersen, deze laatste, bij ontstentenis van een andersluidende bepaling van het gemeenschapsrecht, tot taak hebben, op hun grondgebied zorg te dragen voor de uitvoering van de gemeenschapsregelingen, inzonderheid in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (zie arrest [Hof] van 21 september 1983, gevoegde zaken 205 tot en met 215/82, Deutsche Milchkontor e.a., Jurispr. 1983, blz. 2633). In het bijzonder met betrekking tot de financieringsacties waartoe wordt besloten in het kader van dit beleid, dienen de lidstaten volgens artikel 8 van [...] verordening nr. 729/70 de nodige maatregelen te treffen om de ten gevolge van onregelmatigheden of nalatigheden verloren gegane bedragen terug te vorderen.

Met betrekking tot de steunregeling die in het kader van de onderhavige gemeenschappelijke marktordening is ingesteld, dienen bijgevolg de nationale instanties zorg te dragen voor de uitvoering van de gemeenschapsregelingen en moeten zij ten aanzien van de desbetreffende marktdeelnemers de nodige individuele besluiten nemen. Bij deze uitvoering handelen de lidstaten overeenkomstig de regels en modaliteiten van de nationale wetgeving, evenwel met inachtneming van de door het gemeenschapsrecht getrokken grenzen (zie arresten [Hof] van 6 juni 1972, zaak 94/71, Schlüter, Jurispr. 1972, blz. 307, en [Deutsche Milchkontor], reeds aangehaald)."

43 Het Hof kwam tot de slotsom dat de bestreden beschikking de rechtspositie van verzoeksters niet rechtstreeks beïnvloedde en verklaarde hun beroepen niet-ontvankelijk (punten 14 en 15 van het arrest).

44 Zoals advocaat-generaal Cruz Vilaça in zijn conclusie in de zaak Étoile commerciale en CNTA/Commissie beklemtoont (Jurispr. blz. 3012, punten 59 en 60), heeft een beschikking betreffende de uitgaven van de lidstaten in het kader van het EOGFL ten opzichte van de marktdeelnemers een declaratieve en niet een constitutieve functie, aangezien de rechtstreekse gevolgen voor hen voortvloeien uit de besluiten die door de nationale interventiebureaus in de uitoefening van hun eigen bevoegdheid worden genomen. De Commissie heeft in het algemeen geen enkele bevoegdheid om zich rechtstreeks te mengen in de vraag of al dan niet steun moet worden toegekend, en het is haar bijgevolg niet mogelijk de nationale instanties te verplichten concrete individuele maatregelen te nemen.

45 In casu beperkt de Commissie zich in de bestreden beschikking tot de weigering, wegens niet-inachtneming van de gemeenschapsregels, van communautaire financiering voor een reeks uitgaven van de erkende uitkeringsinstanties van de lidstaten die in het kader van het EOGFL, afdeling Garantie, zijn gedeclareerd, met name de uitgaven ten bedrage van 2 871 261, 26 euro voor het begrotingsjaar 1997 en 1 973 084,09 euro voor het begrotingsjaar 1998, die door de erkende Ierse uitkeringsinstantie zijn gedeclareerd. Zoals uit de bewoordingen van de bestreden beschikking blijkt, betreft deze slechts de financiële betrekkingen tussen het EOGFL en de lidstaten, in casu Ierland. In afwijking van de in het algemeen door de Commissie gevolgde praktijk ter zake van onrechtmatige steun die onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard of van uitgaven die niet voor financiering door het Europees Sociaal Fonds in aanmerking komen, bevat de beschikking geen enkele bepaling die de betrokken nationale instanties verplicht de in de bijlage genoemde bedragen van de ontvangers, in casu verzoekster, terug te vorderen. Een juiste uitvoering van de beschikking brengt enkel mee dat de betrokken lidstaat het EOGFL de bedragen terugbetaalt die overeenkomen met de uitgaven waarvoor communautaire financiering is geweigerd.

46 Ook wanneer, in het licht van de brief van de Commissie van 3 augustus 1999 (zie punt 5 hiervoor) waarop verzoekster zich beroept, rekening wordt gehouden met het feit dat de bestreden beschikking, ten aanzien van de door de Ierse autoriteiten voor de begrotingsjaren 1997 en 1998 gedeclareerde uitgaven in het kader van het EOGFL, wordt gemotiveerd door de omstandigheid dat verzoekster als ontvanger van de omstreden steun een publiekrechtelijke rechtspersoon is, die krachtens artikel 2, lid 2, sub b, van verordening nr. 2080/92 geen recht op de in lid 1, sub c, van ditzelfde artikel bedoelde steun heeft, moet nochtans worden vastgesteld dat de Commissie in de bestreden beschikking daaruit slechts de consequentie trekt dat die uitgaven van communautaire financiering zijn uitgesloten. Zij verbindt daaraan voor verzoekster geen bindende rechtsgevolgen.

47 De terugvordering van de aan verzoekster in 1997 en 1998 uitgekeerde communautaire steun zou daarom niet het rechtstreekse gevolg zijn van de bestreden beschikking, maar van een handeling van de Ierse autoriteiten op basis van hun nationale recht ter nakoming van de communautaire verplichtingen op dit gebied (zie in die zin arrest Deutsche Milchkontor, reeds aangehaald, punten 19 en 20; conclusie van advocaat-generaal Cruz Vilaça in de zaak Étoile commerciale en CNTA/Commissie, reeds aangehaald, punten 48 tot en met 52).

48 In dit verband kan niet worden uitgesloten dat bijzondere omstandigheden voor de betrokken nationale autoriteiten aanleiding kunnen zijn om de omstreden steun niet van de ontvanger terug te vorderen en zelf de last dragen van de terugbetaling aan het EOGFL van bedragen die zij ten onrechte meenden te mogen betalen (zie arrest Hof van 7 februari 1979, Nederland/Commissie, 11/76, Jurispr. blz. 245, punt 8; conclusie van advocaat-generaal Cruz Vilaça in de zaak Étoile commerciale en CNTA/Commissie, reeds aangehaald, punt 54).

49 Bovendien kan de bescherming van marktdeelnemers tegen individuele beschikkingen van nationale instanties afdoende worden verzekerd door de beroepswegen die openstaan voor de nationale rechter die, ingeval van twijfel over de geldigheid van de uitlegging van gemeenschapsregels waarop dergelijke individuele beschikkingen steunen, het Hof eventueel krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag kan stellen (zie arrest Étoile commerciale en CNTA/Commissie, reeds aangehaald, punt 14, en conclusie van advocaat-generaal Cruz Vilaça in deze zaak, reeds aangehaald, punt 53).

50 Tegen de toepassing van het arrest Étoile commerciale en CNTA/Commissie voert verzoekster aan dat er een verschil bestaat tussen de onderhavige zaak en de zaak die tot dat arrest heeft geleid. Zij stelt dat het Hof in laatstgenoemde zaak tot de slotsom kwam dat de bestreden handeling de rechtspositie van de verzoeksters niet rechtstreeks raakte, omdat de door de betrokken nationale instantie gevorderde terugbetaling van de steun niet het rechtstreekse gevolg van die handeling was, maar van het door die instantie gelegde verband tussen de definitieve toekenning van die steun en de vergoeding ervan door het EOGFL. Dat verband ontbreekt volgens haar in deze zaak.

51 Er moet evenwel worden beklemtoond, dat de hiervoor in de punten 41 tot en met 43 genoemde overwegingen van het Hof in het arrest Étoile commerciale en CNTA/Commissie des te meer gelden in een situatie waarin - zoals hier - blijkt dat de betrokken nationale autoriteiten zich bij de toekenning van de steun niet het recht hebben voorbehouden om van de ontvanger terugbetaling te vorderen wanneer de Commissie besluit communautaire financiering te weigeren, en waarin dus de invloed van de beschikking op de eventuele terugvordering van de omstreden steun nog indirecter is dan die van de bestreden beschikking in de zaak die tot het genoemde arrest heeft geleid.

52 De door verzoekster aangevoerde omstandigheid dat in casu ook Ierland, anders dan de betrokken lidstaat in die laatstgenoemde zaak, de rechtmatigheid van de beschikking van de Commissie houdende weigering van communautaire financiering voor de omstreden uitgaven betwist, is niet in tegenspraak met de overwegingen in de punten 41 tot en met 51.

53 In de tweede plaats volstaat met betrekking tot de aan verzoekster in 1999 uitgekeerde premies de vaststelling dat de Commissie in de bestreden beschikking enkel communautaire financiering weigert van de door de erkende Ierse uitkeringsinstantie gedeclareerde uitgaven betreffende de begrotingsjaren 1997 en 1998. Die beschikking betreft niet de uitgaven van de Ierse autoriteiten voor steun die in de loop van het begrotingsjaar 1999 is uitgekeerd. Een juiste uitvoering houdt niet in dat de Ierse autoriteiten de uitgegeven bedragen aan het EOGFL terugbetalen en evenmin dat verzoekster de betrokken premies terugbetaalt. Zoals uit de brief van de Commissie van 3 augustus 1999 blijkt (zie punt 5 hiervoor) moet de uitkering van de premies voor het begrotingsjaar 1999 in een afzonderlijke procedure en in een afzonderlijke beschikking worden behandeld.

54 Zelfs wanneer de motivering van de bestreden beschikking ook voor de uitgaven van de Ierse autoriteiten voor het begrotingsjaar 1999 zou kunnen gelden, raakt die beschikking verzoeksters rechtspositie met betrekking tot de haar in dat begrotingsjaar uitgekeerde premies dus niet rechtstreeks.

55 Zoals uiteengezet in punt 49 hiervoor, kan de bescherming van verzoekster tegen een eventuele terugvordering van de Ierse autoriteiten van de haar in 1999 uitgekeerde premies bovendien worden verzekerd door de beroepswegen die openstaan voor de nationale rechterlijke instanties.

56 In de derde plaats, wat betreft de premies voor de periode tussen 1993 en 1999, alsmede de toekomstige premies waarvan de uitkering door de Ierse autoriteiten is opgeschort, moet er eveneens aan worden herinnerd dat de Commissie in de bestreden beschikking uitsluitend spreekt over de door de Ierse autoriteiten in het kader van het EOGFL gedeclareerde uitgaven voor de begrotingsjaren 1997 en 1998. De bestreden beschikking betreft niet de bovenbedoelde premies. Zij bevat geen bepaling waarbij deze autoriteiten wordt gelast de uitkering aan verzoekster tijdelijk of definitief op te schorten.

57 Daarom kan de beslissing van de Ierse autoriteiten om de uitkering van deze premies op te schorten in elk geval niet worden beschouwd als het rechtstreekse en noodzakelijke gevolg van die beschikking.

58 Verder blijkt uit de bij het verzoekschrift gevoegde stukken dat de Ierse autoriteiten op 22 september 1999 hebben besloten om in afwachting van een juridisch advies elke steunuitkering aan verzoekster op te schorten. Op 22 november 1999 hebben zij verzoekster laten weten dat in dit advies werd aanbevolen om geen uitkeringen meer te doen vóór de beëindiging van de verzoeningsprocedure en vóór een besluit van de voor de goedkeuring van de rekeningen verantwoordelijke dienst. Op 15 maart 2000 is verzoekster door de Ierse autoriteiten meegedeeld dat alle premiebetalingen waren opgeschort in afwachting van het resultaat van gesprekken met de Commissie over de toelaatbaarheid van de communautaire steun.

59 Het besluit van de Ierse autoriteiten om de hierboven in punt 56 bedoelde uitkering aan verzoekster op te schorten is dus vóór de bestreden beschikking genomen. Het kan dus niet worden beschouwd als het rechtstreekse gevolg van deze beschikking. Het besluit lijkt eerder een voorzorgsmaatregel die is ingegeven door het standpunt van de Commissie in haar brief van 3 augustus 1999 aan de Ierse autoriteiten die in het verzoekschrift is genoemd en waarin staat dat (verzoekster) een publiekrechtelijk lichaam is en overeenkomstig artikel 2, lid 2, sub b, van verordening nr. 2080/92, geen recht heeft op de premie", zodat de betalingen aan (verzoekster) niet in aanmerking komen voor communautaire medefinanciering in het kader van het bebossingsprogramma".

60 Weliswaar heeft de bestreden beschikking de Ierse autoriteiten ontegenzeggelijk aanleiding gegeven om hun besluit tot opschorting van betaling van de betrokken premies aan verzoekster te handhaven, maar een dergelijke omstandigheid kan niets afdoen aan de overwegingen in het vorige punt en evenmin aan de vaststelling in punt 56, waaruit blijkt dat de bestreden beschikking met betrekking tot die premies geen bindende rechtsgevolgen teweegbrengt.

61 In het licht van dezelfde vaststelling komt daar nog bij dat het eventuele besluit van de Ierse autoriteiten in geval van verwerping van het beroep van Ierland tegen de bestreden beschikking, om af te zien van uitkering van de communautaire premies aan verzoekster, en het daaruit voor haar eventueel voortvloeiende financiële nadeel niet kunnen worden beschouwd als rechtstreekse en noodzakelijke gevolgen van de bestreden beschikking. Omgekeerd zou uitkering van extra premies aan verzoekster door deze autoriteiten niet kunnen worden beschouwd als een verzuim bij de juiste uitvoering van de bestreden beschikking, maar in de bestaande juridische en feitelijke context erop neerkomen, dat zij worden blootgesteld aan een beschikking van de Commissie waarbij vergoeding van de uitgaven voor deze premies door het EOGFL wordt geweigerd.

62 Uit de overwegingen in de punten 56 tot en met 61 hierboven volgt, dat de bestreden beschikking verzoeksters rechtspositie met betrekking tot de in punt 56 bedoelde premies niet rechtstreeks raakt.

63 Er moet nog worden beklemtoond dat de bescherming van verzoekster tegen een eventueel besluit van de Ierse autoriteiten om haar geen communautaire premies meer uit te keren afdoende kan worden verzekerd door de beroepswegen die openstaan voor de nationale rechterlijke instanties, die krachtens de rechtspraak (arrest Foto-Frost, reeds aangehaald, punten 11 tot en met 20) weliswaar niet bevoegd zijn om zelf de ongeldigheid van de door deze autoriteiten ter rechtvaardiging van hun besluit ingeroepen gemeenschapsregels vast te stellen, maar eventueel wel krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag aan het Hof kunnen stellen in geval van twijfel over de geldigheid of de uitlegging van de betrokken regels (zie de hierboven in punt 49 aangehaalde rechtspraak).

64 In het licht van het voorgaande moet worden vastgesteld, dat verzoekster niet rechtstreeks door de bestreden beschikking wordt geraakt. Aangezien zij niet voldoet aan één van de in artikel 230, vierde alinea, EG, gestelde voorwaarden voor ontvankelijkheid is het niet noodzakelijk te onderzoeken of zij individueel door deze beschikking wordt geraakt.

65 Hieruit volgt dat het onderhavige beroep kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Het interventieverzoek

66 Aangezien het onderhavige beroep kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard, behoeft niet te worden beslist op het interventieverzoek van Ierland ter ondersteuning van de conclusies van verzoekster.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer)

beschikt:

1) Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2) Verzoekster zal haar eigen kosten alsmede die van de Commissie dragen.

3) Ierland zal zijn eigen kosten dragen.

$$Een marktdeelnemer wordt niet rechtstreeks geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG door een aan de lidstaten gerichte beschikking van de Commissie tot weigering, wegens niet inachtneming van de gemeenschapsregels, van communautaire financiering van een reeks uitgaven van de erkende nationale uitkeringsinstanties die in het kader van het EOGFL zijn gedeclareerd, waaronder die betreffende de aan die marktdeelnemer uitgekeerde steun. Deze beschikking betreft immers slechts de financiële betrekkingen tussen het EOGFL en de lidstaten, terwijl geen enkele bepaling van deze beschikking de betrokken nationale instanties verplicht de genoemde bedragen van de ontvangers terug te vorderen. Een juiste uitvoering van de beschikking brengt enkel mee dat de betrokken lidstaat het EOGFL de bedragen terugbetaalt die overeenkomen met de uitgaven waarvoor communautaire financiering is geweigerd.

Daarom is de terugvordering van de aan die marktdeelnemer voor de betrokken begrotingsjaren uitgekeerde communautaire steun niet het rechtstreekse gevolg van die beschikking, maar van de handeling die de bevoegde autoriteiten op grond van het nationale recht hebben verricht teneinde te voldoen aan de verplichtingen die uit de desbetreffende gemeenschapsregeling voortvloeien. In dit verband kan niet worden uitgesloten dat bijzondere omstandigheden voor de betrokken nationale autoriteiten aanleiding kunnen zijn om de toegekende steun niet van de ontvanger terug te vorderen en zelf de last te dragen van de terugbetaling aan het EOGFL van bedragen die zij ten onrechte meenden te mogen betalen.

( cf. punten 45, 47-48 )

Beroep tot nietigverklaring - Natuurlijke of rechtspersonen - Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken - Beschikking van Commissie houdende weigering om door nationale instanties ten onrechte toegekende steun ten laste van EOGFL te brengen - Beroep ingesteld door ontvanger van steun - Niet-ontvankelijkheid

(Art. 230, vierde alinea, EG)

Kosten

67 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld dient zij behalve in haar eigen kosten te worden verwezen in de kosten van de Commissie, zoals gevorderd.

68 Gelet op het feit dat niet over het interventieverzoek behoeft te worden beslist, zal Ierland zijn eigen kosten dragen.

In zaak T-244/00,

Coillte Teoranta, gevestigd te Dublin (Ierland), vertegenwoordigd door G. French, solicitor, P. Gallagher, SC, en N. Hyland, barrister, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Niejahr en K. Fitch als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek om nietigverklaring van beschikking 2000/449/EG van de Commissie van 5 juli 2000 houdende weigering van communautaire financiering voor bepaalde uitgaven van de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie (PB L 180, blz. 49), voorzover daarbij de door de erkende Ierse uitkeringsinstantie gedeclareerde uitgaven voor steun voor bebossing van die financiering zijn uitgesloten,

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),

samengesteld als volgt: J. Azizi, kamerpresident, K. Lenaerts en M. Jaeger, rechters,

griffier: H. Jung,

de navolgende

Beschikking